AvdR Webinars

44
WWW.AVDRWEBINARS.NL JURISPRUDENTIE BESTUURSRECHT SPREKER MR. H.F.TH. PENNARTS, ADVOCAAT PLOUM LODDER PRINCEN 19 NOVEMBER 2013 12:00 – 14:15 UUR

description

Jurisprudentie Bestuursrecht

Transcript of AvdR Webinars

Page 1: AvdR Webinars

WWW.AVDRWEBINARS.NL

JURISPRUDENTIE BESTUURSRECHT

SPREKER MR. H.F.TH. PENNARTS, ADVOCAAT PLOUM LODDER PRINCEN

19 NOVEMBER 2013 12:00 – 14:15 UUR

Page 2: AvdR Webinars

ALUMNUS COLLEGES 6 COLLEGES OVER DIVERSE ONDERWERPEN START 6 DECEMBER 2013

De sprekers:

Actualiteiten Personen- en Familierecht (6 december 2013) door prof. mr. A.J.M. Nuytinck Actualiteiten Goederenrecht en Insolventierecht (13 december 2013) door prof. mr. drs. J.W.A. Biemans Actualiteiten Ondernemingsrecht (16 december 2013) door prof. mr. C.A. Schwarz Actualiteiten Verjaring en Verval (18 december 2013) door prof. mr. J.L. Smeehuijzen Waarheid in het materiële en formele strafrecht (19 december 2013) door prof. mr. M. Otte Actualiteiten Dagvaardingsprocedure (30 december 2013) door prof. mrr. M.J.A.M. Ahsmann Een gelimiteerd aantal van 30 personen kunnen deelnemen aan deze unieke colleges. Vol is vol, dus schrijf u snel in! Kosten: €125,- voor onze alumni.

4 PO

Page 3: AvdR Webinars

Inhoudsopgave

Mr. H.F.Th. Pennarts

Jurisprudentie

Kernbegrippen

ABRS 24 april 2013, LJN BZ8400 p. 6

ABRS 10 april 2013, LJN BZ7653 p. 6

ABRS 3 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:169 p. 7

ABRS 9 januari 2013, BY7987 p. 8

CBB 13 juni 2013, AB 2013, 306 p. 8

ABRS 5 november 2012, AB 2013, 305 p. 9

ABRS 25 september 2013, ECLI:NL:RVS:1263 p. 10

Besluitvorming

CRvB 5 juni 2013, JB 2013, 174 p. 11

ABRS 3 april 2013, 20120884 p. 11

CBB 5 december 2012, AB 2013, 293 p. 12

Handhaving

ABRS 10 juli 2013, JB 2013, 168 p. 13

ABRS 3 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:159 p. 13

ABRS 5 juni 2013, LJN CA2085 p. 14

ABRS 27 februari 2013, LJN BZ2481 p. 15

R’b N-N 31 juli 2013, ECLI:NL:RBNNE:2013:4789 p. 15

ABRS 19 juni 2013, LJN CA3700 p. 16

ABRS 6 februari 2013, LJN BZ0748 p. 17

3

Page 4: AvdR Webinars

ABRS 29 januari 2013, LJN BZ0697 p. 17

ABRS 29 mei 2013, LJN CA1370 p. 18

R’b N-H 19 juli 2013, ECLI:RBNHO:2013:8011 p. 18

ABRS 24 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:455 p. 19

Beginselen van behoorlijk bestuur

ABRS 10 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:229 p. 20

ABRvS 28 augustus 2013, 201203273/1/A3 p. 21

ABRS 3 april 2013, 201207956 p. 21

ABRS 9 januari 2013, LJN BY8008 p. 22

ABRS 28 november 2012, LJN BY4425 p. 22

ABRS 12 juni 2013, LJN CA2852 p. 23

ABRS 3 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:145 p. 24

ABRS 19 juni 2013, LJN CA3677 p. 24

ABRS 5 december 2012, AB 2013, 347 p. 25

Elektronisch verkeer

ABRS 27 februari 2013, BZ2480 p. 26

ABRS 23 januari 2013, JB 2013, 49 p. 26

CRvB 7 mei 2013, LJN BZ9982, JB 2013, 139 p. 27

CRvB 6 augustus 2013, JB 2013, 193 p. 28

Termijnen e.d.

ABRS 2 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1339 p. 30

ABRS 25 september 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1290 p. 30

ABRS 25 september 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1293 p. 31

ABRS 14 augustus 2013, ECLI:NL:RVS: 760 p. 31

4

Page 5: AvdR Webinars

Bezwaar

CRvB 22 november 2012, AB 2013, 35 p. 32

ABRS 17 mei 2013, LJN CA0619 p. 32

ABRvS 28 augustus 2013, zaaknummer 201205170/1/A3 p. 33

ABRS 27 maart 2013, 201206980; BZ7441 p. 33

ABRS 17 april 2013, LJN BZ7722 p. 34

Beroep

ABRS 25 september 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1281 p. 35

CRvB 3 juli 2013, JB 2013, 190 p. 35

ABRS 9 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1450 p. 36

ABRS 23 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1601 p. 36

ABRS 7 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2013:606 p. 37

CRvB 27 augustus 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1557 p. 37

Vz. ABRvS 28 augustus 2013, zaaknummer 201304326/2/R1 p. 38

CRvB 30 mei 2013, LJN CA1706 p. 38

ABRS 5 juni 2013, LJN CA2046 p. 39

ABRS 25 september 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1265 p. 39

Schadevergoeding en nadeelcompensatie

ABRS 10 juli 2013, JB 2013, 167 p. 40

ABRS 7 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:626 p. 41

ABRS 5 juni 2013, AB 2013, 222 p. 41

CBB 3 mei 2013, NJ 2013, 232 p. 42

Diversen

Rechtbank Gelderland, 3 mei 2013, LJN BZ9667 p. 43

ABRS 19 juni 2013, AB 2013, 285; JB 2013, 163 p. 44

ABRS 11 september 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1146 p. 44

5

Page 6: AvdR Webinars

6

Belanghebbende leefomgeving

ABRS 24 april 2013, BZ8400 v.

Gezien afstand tot vijver met kamsalamanders behuizing vleermuizen

Verkeren deze dieren in leefomgeving van betrokkene

Hun aanwezigheid kleurt kleur de leefomgeving van appellant

Dus ruimtelijke uitstraling

Appellant] woont op het perceel dat grenst aan het gebied waarvoor de ontheffing is verleend. De afstand van zijn woning tot het te slopen gebouw is ongeveer 30 meter. Tussen de tuin van [appellant] en het te slopen gebouw staan enkele bomen en struiken. De andere kant van het gebouw is ongeveer 60 meter van de woning van [appellant] verwijderd. De Sylvalaan bevindt zich op ongeveer 95 meter van zijn woning. Zoals te zien is op de door [appellant] overgelegde foto en niet is weersproken door de staatssecretaris, zijn ook aan de zijde van het gebouw die vanuit de tuin van [appellant] zichtbaar is, gaten gemaakt in de gevel om de bebouwing ongeschikt te maken voor de vleermuizen. Eén van de vijvers waarin kamsalamanders voorkomen ligt op ongeveer 50 meter van zijn woning.

Gezien de afstanden van de woning tot het te slopen gebouw waarin zich de vleermuizen bevinden en tot bedoelde vijver, is naar het oordeel van de Afdeling, aannemelijk dat zowel de vleermuizen als de kamsalamander in de leefomgeving van [appellant] verkeren en dat hun aanwezigheid die omgeving kleurt. Het gebruik van de ontheffing heeft derhalve ruimtelijke uitstraling op de leefomgeving van [appellant]. Reeds daarom moet hij als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb worden aangemerkt.

ABRS 10 april 2013, BZ7653

Afstand is 66 meter

Geen zicht op bouwplan

Geen ruimtelijke uitstraling

Geen belanghebbende

1.2. De afstand van de woning van [appellant] tot het bouwplan bedraagt circa 66 meter. Niet in geschil is dat [appellant] woonachtig is in een drukke stedelijke omgeving en vanuit zijn woning, vanwege tussenliggende bebouwing, geen zicht heeft op het bouwplan. Uit dien hoofde wordt [appellant] door de ontheffing en bouwvergunning niet rechtstreeks in zijn belangen geraakt. Voorts kan de ruimtelijke uitstraling van het bouwplan niet zodanig worden geacht dat [appellant] daardoor direct in zijn belangen

Page 7: AvdR Webinars

7

wordt geraakt. Daartoe wordt overwogen dat niet aannemelijk is dat hij gevolgen zal ondervinden van het verkeer vanwege het bouwplan, nu dit verkeer, gelet op de ligging van de toevoerwegen naar het bouwplan ten opzichte van de ligging van zijn woning, zoals het college ter zitting onweersproken heeft gesteld, niet via zijn straat gaat.

Belangenvereniging

ABRS 3 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:169 v.

Doelstelling behartigen belangen van leden

Dus belangenvereniging

Leden zijn geen belanghebbenden

Dus vereniging ook niet

3.1. Het beroep is ingesteld door de Vereniging van Strandpachters en zes bewoners van woningen aan of met uitzicht op zee. Het windturbinepark is gelegen buiten de 12-mijlszone in de Nederlandse exclusieve economische zone, op een afstand van 23 km uit de kust tussen Noordwijk en Zandvoort, gemeten vanaf de laagste eblijn. Niet in geschil is dat de omwonenden zicht hebben op het windturbinepark Q10. Echter, dat zicht is, gelet op de afstand tussen de woningen en het windturbinepark in relatie tot de totale hoogte van de windturbines, niet zodanig dat de omwonenden een persoonlijk, voldoende van anderen te onderscheiden belang hebben. Daarbij neemt de Afdeling mede in aanmerking dat het windturbinepark volgens de milieueffectbeoordeling bij de aanvraag om de wijzigingsvergunning door meteorologische omstandigheden vanaf de kust een beperkt deel van de tijd zichtbaar zal zijn. De omwonenden zijn dan ook niet als belanghebbenden aan te merken

3.3. De Vereniging van Strandpachters heeft op grond van haar statuten ten doel het behartigen van de belangen van haar leden. Dit doel tracht zij onder meer te bereiken door het voeren van overleg en onderhandelingen met het gemeentebestuur van Zandvoort en andere instanties om een gunstige regeling voor de strandexploitatie te krijgen, alsook door het bevorderen van het strandbezoek. De Vereniging van Strandpachters behartigt de belangen van de bij haar aangesloten strandpachters. Gelijk de belangen van de omwonenden zijn de belangen van deze strandpachters, gelet op de afstand tot het windturbinepark en de hoogte van de turbines, niet rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken. Het belang van de strandpachters betreft een collectief belang dat door de vereniging wordt behartigd. Dit belang wordt gelet op het vorenstaande evenmin rechtstreeks geraakt door het bestreden besluit. De Vereniging van Strandpachters is bij het bestreden besluit dan ook niet aan te merken als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb

Page 8: AvdR Webinars

8

Besluitbegrip

ABRS 9 januari 2013, BY7987

Civiele bevoegdheid kan publiekrechtelijk zijn bij uitvoeren publieke taak

Verhuren van volkstuinen geen publieke taak

Huurverhoging geen besluit dus

3.1. Een rechtshandeling is publiekrechtelijk indien het bestuursorgaan de bevoegdheid daartoe ontleent aan een speciaal voor het openbaar bestuur bij of krachtens de wet geschapen grondslag. De bevoegdheid tot het verhogen van de huurtarieven van de volkstuinen en nutstuinen valt hier niet onder, maar is louter privaatrechtelijk. Het feit dat de verhuur van volkstuinen en nutstuinen is opgenomen in verscheidene beleidsmatige stukken doet hier niet aan af.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 10 april 1995, LJN: AK3508) kan een bevoegdheid die haar basis vindt in het burgerlijk recht als publiekrechtelijk worden beschouwd indien de bevoegdheid wordt gehanteerd in het kader van een aan het bestuursorgaan opgedragen publieke taak. Het verhuren van volkstuinen en nutstuinen en daarmee het vaststellen van de huurtarieven daarvan kan niet als een zodanige taak worden gezien.

Rechtsoordeel

CBB 13 juni 2013, AB 2013, 306

Brief bestuur dat uit de wet verplichting voortvloeit dat partij mosselen vernietigd moet worden

Geen wijziging rechtspositie

Dus geen besluit

Het College overweegt dat de brief enkel de rechtsoordelen van appellante bevat dat de hier aan de orde zijnde partijen mosselen niet voldoen aan de daartoe op grond van Verordening (EG) nr. 853/2004 gestelde eisen en (dat daaruit) de (wettelijke) verplichting (voortvloeit) deze partijen niet in de handel te brengen en conform Verordening (EG) nr. 1774/2002 te vernietigen. Uit deze brief blijkt niet dat A. een verbodsbepaling overtreedt en appellante handhavend optreedt. Gelet hierop brengen genoemde rechtsoordelen geen wijziging in de rechtspositie van A. mee en zijn zij derhalve niet op rechtsgevolg gericht. Hieraan doet niet af dat appellante in de brief A. heeft gewezen op consequenties indien zij niet aan genoemde verplichting voldoet.

Page 9: AvdR Webinars

9

Het College ziet, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, geen grond voor het oordeel dat A. een onevenredige belastende weg naar de rechter staat te wachten indien zij een (handhavings)besluit zou uitlokken. A. kan immers, zonder daadwerkelijk de partijen mosselen in de handel te brengen, een besluit van de minister uitlokken om op grond van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b sub 2°, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen te verbieden de partijen mosselen in de markt te brengen. Tegen een dergelijk besluit, kunnen de rechtsmiddelen van de Awb worden aangewend, waarmee de deugdelijkheid van de partijen mosselen aan de orde kan worden gesteld. Voorts bestaan er geen aanknopingspunten voor het oordeel dat met het uitlokken van een besluit in dezen de goede naam van A. op het spel staat, te meer nu zij niet heeft weersproken het standpunt van appellante dat de met een uitgelokt besluit gemoeide stukken niet worden geopenbaard.

Toegang zwembad

ABRS 5 november 2012, AB 2013, 305

Recht op toegang zwembad is civiel

Dus ontzegging toegang ook

Anders dan appellant betoogt, is hem met de ontzegging van de toegang tot het zwembad geen publiekrechtelijk recht ontnomen. Het recht op toegang tot het zwembad bestond uit hoofde van een overeenkomst tussen appellant en de gemeente als exploitant. Dat de gemeente een overheidslichaam is, maakt de overeenkomst niet publiekrechtelijk, omdat dat gegeven niet ziet op de aard van de overeenkomst maar op de aard van een der partijen. Hetgeen appellant verder heeft aangevoerd ter motivering van zijn betoog dat de brief van 14 december 2010 een besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid , van de Awb, leidt evenmin tot het oordeel dat de ontzegging van de toegang tot het zwembad publiekrechtelijk van aard is, nu dat niet ziet op de aard van de overeenkomst maar op gedragingen van de gemeente.

De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de brief van het college van 14 december 2010 geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid , van de Awb. Het betoog faalt.

Page 10: AvdR Webinars

10

Besluit

ABRS 25 september 2013, ECLI:NL:RVS:1263

Rechthebbenden op een pand zijn belanghebbende bij besluit toekenning huisnummer

Derden niet

3.2. Een besluit tot toekenning van een huisnummer op grond van de Wet bag behelst het toekennen van een eigen nummeraanduiding aan een verblijfsobject als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder q, van die wet. Een dergelijk besluit bepaalt de identiteit van een verblijfsobject en heeft daarmee een rechtstreeks gevolg voor de rechthebbenden op het betrokken verblijfsobject. Indien bij een dergelijk besluit aan een verblijfsobject een huisnummer wordt toegekend dat reeds aan een ander verblijfsobject is toegekend, doet dat besluit afbreuk aan de identificeerbaarheid van dat andere verblijfsobject, waarmee het ook een rechtstreeks gevolg heeft voor de rechthebbenden op dat andere verblijfsobject.

Page 11: AvdR Webinars

11

Art. 4:5

CRvB 5 juni 2013, JB 2013, 174

4:5 als gegevensverstrekking onvoldoende is

Geldt niet als aanvrager geen medewerking verleent aan keuring

4.4. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (CRvB 20 april 2005, LJN AT5214) geeft artikel 4:5 van de Awb aan een bestuursorgaan de bevoegdheid een aanvraag niet in behandeling te nemen als deze onvolledig is of de gegevensverstrekking door de aanvrager onvoldoende is geweest. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming ziet deze bepaling op gebreken in de aanvraag die naar hun aard herstelbaar zijn. Deze bepaling is niet van toepassing in een geval waarin aan de aanvraag geen gebreken kleven als hiervoor bedoeld, maar de aanvrager geen medewerking verleent aan een door het bestuursorgaan nodig geacht medisch onderzoek.

4.5. In het onderhavige geval heeft verzoekster geen medewerking verleend aan een door het college nodig geacht medisch onderzoek. Het college was dan ook niet bevoegd de aanvraag buiten behandeling te stellen wegens het ontbreken van medische informatie, maar had op die aanvraag inhoudelijk een beslissing moeten nemen. Dit betekent dat het bestreden besluit in strijd met artikel 4:5 van de Awb tot stand is gekomen. De rechtbank heeft dit niet onderkend en de aangevallen uitspraak komt, voor zover aangevochten, voor vernietiging in aanmerking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de voorzieningenrechter het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De voorzieningenrechter ziet, gelet op de artikelen 8:41a en 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb, aanleiding zelf in de zaak te voorzien en overweegt daartoe het volgende.

ABRS 3 april 2013, 20120884

Herhaalde aanvraag ex artikel 4:6

Uitgangspunt geldt ook voor verzoek tot intrekking besluit

Alleen bij gewijzigde omstandigheden (incl. wijziging van het recht)

2.1. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 6 maart 2008 in zaak nr. 200706839/1) vloeit voort dat, indien een bestuursorgaan na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking neemt, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Dit uitgangspunt geldt niet alleen voor besluiten genomen naar

Page 12: AvdR Webinars

12

aanleiding van een nieuwe aanvraag, maar ook voor besluiten op een verzoek om terug te komen van een al dan niet op aanvraag genomen besluit (uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2005 in zaak nr. 200406320/1). Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kan de bestuursrechter dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen toetsen.

2.2. Het geschil is beperkt tot de vraag of zich na de eerdere afwijzing een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan.

Schaarse vergunning

CBB 5 december 2012, AB 2013, 293

Verdeling van schaarse vergunningen door loting verdedigbaar

Blijvende uitzondering daarvan voor bedrijf dat als eerste vergunning aanvroeg niet toegestaan

Moet overgangsregeling worden vastgesteld

Naar het oordeel van het College is de keuze voor een beleid dat ter verdeling van schaarse gelijksoortige ontheffingen over gelijksoortige bedrijven het middel aanwijst van toedeling daarvan op basis van loting telkens voor een relatief korte periode, op zichzelf alleszins verdedigbaar. Het College acht het echter niet verdedigbaar dat met betrekking tot die verdeling een blijvende uitzondering gemaakt wordt voor een zich niet van de andere kandidaten onderscheidend bedrijf op de enkele grond dat dit eerder dan de andere bedrijven om een dergelijke ontheffing verzocht heeft. Het College ziet in dat het feit, dat aan dit bedrijf een ontheffing verleend is zonder dat er op dat moment enige grond bestond die ontheffing aan een termijn te binden, een dergelijk bedrijf een bijzondere positie geeft, maar dat neemt niet weg, dat een verdelingsbeleid waarbij dit voordeel voor onbepaalde tijd in stand gelaten wordt, de grenzen van een redelijke beleidsbepaling te buiten gaat.

Om recht te doen aan een dergelijke bijzondere positie zal het in een geval als hier aan de orde over het algemeen geboden zijn een, mogelijk zelfs langdurige, overgangsregeling in het leven te roepen, zodat het bedrijf zich kan voorbereiden op de situatie waarin het op gelijke voet met de andere bedrijven naar de schaarse ontheffingen moet dingen.

Verweerders hebben dit miskend. Derhalve moet de conclusie zijn dat zij de verdeling van de ontheffingen voor de zondagavondopenstellingen ten onrechte op het door hen geformuleerde beleid gebaseerd hebben. Het beroep is dan ook gegrond en het bestreden besluit komt, voorzover aangevochten, voor vernietiging in aanmerking.

Page 13: AvdR Webinars

13

Aankondiging geen besluit

ABRS 10 juli 2013, JB 2013, 168

Aankondiging van controle met mededeling dat zonodig toegang met sterke arm zal worden verschaft is geen besluit

5. De brief van 17 mei 2011 bevat een aankondiging van een uit te voeren controle in het nieuwe bedrijfsgebouw van [appellant], met daarbij de mededeling dat de toezichthouder, wanneer geen toegang tot het gebouw wordt verschaft, zich zonodig met behulp van de sterke arm toegang zal verschaffen. Nu de bevoegdheid van de toezichthouder om elke plaats te betreden en zich zonodig toegang te verschaffen met behulp van de sterke arm voortvloeit uit artikel 5:15 van de Awb, zodat voor het ontstaan van die bevoegdheid geen nader besluit is vereist, is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat het college terecht de brief van 17 mei 2011 niet als een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb heeft aangemerkt. Deze brief behelsde slechts een aankondiging van voorgenomen feitelijk handelen. Nu daarom, gelet op het bepaalde in artikel 8:1, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van die wet, geen bezwaar openstond tegen deze brief, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college het bezwaar van [appellant] tegen de brief van 17 mei 2011 terecht niet ontvankelijk heeft verklaard.

ABRS 3 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:159

Vorderen inlichtingen door toezichthouder

Redelijkerwijs van mening dat relevante gegeven konden worden gegeven

Dan mag ook inzage identiteitsbewijs worden gevraagd

3.3. Uit het aldus weergegeven proces-verbaal blijkt dat de ambtenaren in het kader van hun vervulling van de toezichtstaak, bedoeld in artikel 47, eerste lid, van de Vw 2000, in de winkel van [appellant] aanwezig waren. Zij mochten krachtens artikel 5:16, in verbinding gelezen met artikel 5:13 van de Awb, van een ieder de inlichtingen vorderen die redelijkerwijs voor de vervulling van die taak noodzakelijk waren. Nu de vreemdeling aanwezig was op het adres waar een onrechtmatig in Nederland verblijvende studente ingeschreven zou staan, konden zij redelijkerwijs menen dat hij inlichtingen zou kunnen geven die voor hun onderzoek naar haar noodzakelijk waren. Van personen van wie zij inlichtingen mogen vorderen, mogen zij krachtens artikel 5:16a van de Awb ook inzage in een identiteitsbewijs vorderen. Nadat zij aan de hand van zijn identiteitsbewijs hadden vastgesteld dat de vreemdeling een vreemdeling was die niet zonder meer voor [appellant] mocht werken, mochten zij vervolgens een onderzoek naar mogelijke overtreding van de Wav instellen. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank voormelde beroepsgrond terecht verworpen.

Page 14: AvdR Webinars

14

Overtreder

ABRS 5 juni 2013, CA2085

Zeggenschap over overtreding

Macht om overtreding te beëindigen

Dus overtreder

Dat ook ander overtreder is staat aan handhaving niet in de weg

Keuze is aan bestuur

Indien ophogingen of verdiepingen zijn aangebracht die niet bij het natuurlijk verloop van de grond passen, behoren deze bij het meten van de hoogte van het bouwwerk buiten beschouwing te worden gelaten. In dat geval dient te worden gemeten vanaf de oorspronkelijke, voor de plaatsgevonden ophoging of verdieping aanwezige, als natuurlijk aan te merken terreinhoogte. Een uitzondering hierop is opgenomen voor situaties waarin ophogingen of verdiepingen noodzakelijk zijn om het bouwwerk te kunnen realiseren.

4.1. De Afdeling overweegt dat uit het dossier, waaronder de door het college aangehaalde verklaring van Staedion dat zij de aannemer niet heeft opgedragen wat voor soort erfafscheidingen door de aannemer geplaatst dienden te worden, en het verhandelde ter zitting genoeglijk is gebleken dat de erfafscheiding in nauw overleg met [appellante] is opgericht ten behoeve van haar gebruik van het perceel. Geen aanknopingspunten zijn aanwezig voor het oordeel dat [appellante] geen zeggenschap had over zowel de plaats als de omvang van de voorziene erfafscheiding op het perceel. Voorts staat vast dat [appellante] het in haar macht heeft om de overtreding te beëindigen. Onder deze omstandigheden heeft het college haar terecht aangemerkt als overtreder van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo en artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo. Dat Staedion mogelijkerwijs ook als overtreder kan worden aangemerkt, doet niet af aan de bevoegdheid van het college om handhavend tegen [appellante] op te treden.

Page 15: AvdR Webinars

15

Keuze bestuur. Dwang disproportioneel

ABRS 27 februari 2013, BZ2481 v

Keuze handhavingsmiddel is aan bestuur

Geen gevaar duis last onder dwangsom niet dispropotioneel

De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten het handhavingstraject te starten door middel van oplegging van een last onder dwangsom. Daarbij heeft zij terecht in aanmerking genomen dat in het besluit van 31 oktober 2011 is gesteld dat de vaste gedragslijn van het college is om bij overtreding van het bestemmingsplan een last onder dwangsom op te leggen, tenzij sprake is van een gevaarlijke situatie. Omdat het gebruik van het pand als theehuis niet leidt tot een gevaarlijke situatie en omdat het gebruik van het pand als internetcafé in overeenstemming is met het bestemmingsplan, heeft het college sluiting van het pand door middel van oplegging van een last onder bestuursdwang disproportioneel geacht

R’b N-N 31 juli 2013, ECLI:NL:RBNNE:2013:4789

Taak verzetrechter beperkt tot vraag of hoogte kosten redelijk is of kosten in redelijkheid gemaakt zijn

Maar marginale rol rechter daarbij

In aansluiting op de vorige rechtsoverweging overweegt de rechtbank dat de taak van de verzetsrechter in een geval als dit is beperkt tot het beantwoorden van de vraag of de hoogte van de in het kader van de toepassing van bestuursdwang gemaakte kosten redelijk is en of die kosten in redelijkheid zijn gemaakt. Daarbij dient te worden vooropgesteld dat bij het bepalen van de wijze waarop toepassing aan de aangezegde bestuursdwang wordt gegeven, aan het betrokken bestuursorgaan grote beleidsvrijheid toekomt, binnen de grenzen die de eisen van evenredigheid en proportionaliteit stellen. In zoverre kan in verzet tegen de invordering van de kosten dus wel aan de orde komen of geheel of gedeeltelijk kostenverhaal mogelijk is (zie HR 8 juli 2011, NJ 2011, 464). Gelet op de ruime beleidsvrijheid kan de beslissing om bepaalde kosten te maken echter slechts marginaal worden getoetst. De rechtbank zal hierna per (betwiste) kostenpost beoordelen of de Staat deze kosten in redelijkheid op [A] kan verhalen.

Page 16: AvdR Webinars

16

Kostenverhaal bestuursdwang

ABRS 19 juni 2013, CA3700

Bij kostenverhaal heeft last formele rechtskracht

Welke kosten redelijk bij ontmantelijk wietplantage?

3.2. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het besluit van 9 september 2011 in rechte onaantastbaar is geworden en in het kader van de beoordeling van de vaststelling van de kosten van bestuursdwang, van de juistheid daarvan dient te worden uitgegaan. Bezwaren die betrekking hebben op de rechtmatigheid van dat besluit kunnen in dat verband en niet meer in het kader van de toetsing van het besluit tot vaststelling van de kosten van bestuursdwang aan de orde komen. Hierbij is, anders dan [appellante] betoogt, niet van belang dat zij zich destijds niet juridisch liet bijstaan.

4.1. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de aanwezigheid van een slotenmaker bij het ontruimen van een hennepkwekerij noodzakelijk is, omdat het waarschijnlijk is dat bij een ontruiming en ontmanteling sloten dienen te worden geforceerd. Dat naderhand is gebleken dat het forceren van sloten niet nodig was, maakt dit niet anders. Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat, nu de gemeente opdrachtgever is van de ontruiming van de kwekerij, de aanwezigheid van medewerkers van de gemeente Heerlen daarbij noodzakelijk is. Bij de ontruiming waren de verantwoordelijk projectleider, een buitengewoon opsporingsambtenaar en een bouwinspecteur aanwezig, waarvan de rechtbank terecht heeft overwogen dat deze ambtenaren van verschillende disciplines toezicht houden op de ontruiming en daarbij eventueel ook de aanwezige netbeheerder en de politie kunnen assisteren en van advies kunnen dienen. Daarbij is niet van belang of deze medewerkers achteraf bezien onmisbaar waren, maar wat de situatie is die is te verwachten bij een dergelijke ontruiming. Dit betekent dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college mocht overgaan tot het verhalen van de kosten van de slotenmaker en de kosten van de aanwezigheid van de medewerkers van de gemeente bij de ontruiming.

4.2. Het betoog van [appellante] dat de rechtbank heeft miskend dat het college een onredelijk tarief heeft gehanteerd voor de ingezette ambtenaren, faalt evenzeer. Het college heeft ter zitting bij de rechtbank toegelicht dat de toezichthoudende gemeentelijke ambtenaren in verschillende functieschalen werkzaam zijn en dat het het gemiddelde van deze salarisschalen heeft aangehouden. Voorts heeft het college toegelicht dat bij de berekening van het uurtarief is uitgegaan van de hoogste rang binnen schaal 10, omdat in het algemeen de meest bekwame en derhalve de duurste medewerkers voor ontruimingen worden ingezet. Het college kon, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, in redelijkheid van dit uurtarief uitgaan. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd wordt geen grond gevonden voor een ander oordeel.

Page 17: AvdR Webinars

17

Begunstigingstermijn

ABRS 6 februari 2013, BZ0748

Begunstigingstermijn niet langer dan noodzakelijk voor opheffen overtreding

8.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 7 maart 2007 in zaak nr. 200606299/1), geldt als uitgangspunt dat een begunstigingstermijn niet wezenlijk langer mag worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen. De begunstigingstermijn van meer dan drie jaar, die [appellant] met het besluit van 31 mei 2012 heeft gekregen, wordt verondersteld voldoende te zijn om zijn woonschip van het perceel te verwijderen en verwijderd te houden. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de begunstigingstermijn dient te worden verlengd totdat zekerheid bestaat of de gemeente Amstelveen voorziet in een ligplaats voor het woonschip van [appellant]. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 19 december 2012 in zaak nr. 201200400/1/A1, waarin wordt overwogen dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de begunstigingstermijn moet worden gekoppeld aan de termijn die nodig is om de overtreding die aan een dwangsombeschikking ten grondslag ligt, te legaliseren. Voorts wordt in aanmerking genomen dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat [appellant] binnen afzienbare tijd over een ligplaats voor zijn woonschip in de gemeente Amstelveen zal kunnen beschikken.

Concreet zicht

ABRS 29 januari 2013, BZ0697

Niet bereid tot vrijstelling

Dan dus geen concreet zicht legalisatie

Daarnaast wordt in aanmerking genomen dat het college te kennen heeft gegeven niet bereid te zijn ten behoeve van het door [appellante] gewenste gebruik en ten behoeve van het toestaan van de in geding zijnde bouwwerken af te wijken van het bestemmingsplan. Dit enkele feit volstaat voor het oordeel dat ook overigens geen concreet zicht op legalisatie bestaat.

Page 18: AvdR Webinars

18

ABRS 29 mei 2013, CA1370 v.

Ernstige financiële gevolgen voor bedrijf

Geen reden om van handhaving af te zien

ZHE Maasdam betoogt voorts tevergeefs dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het terstond moeten beëindigen van de overtredingen de continuïteit van het bedrijf in gevaar brengt en dat het college om die reden van handhaving had behoren af te zien. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 14 augustus 2012 in zaak nrs. 201206572/1/A1 en 201206572/2/A1), biedt de omstandigheid dat handhavend optreden mogelijk ernstige financiële gevolgen heeft voor degene ten laste van wie wordt gehandhaafd, geen grond voor het oordeel dat dit optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat het college daarvan om die reden behoort af te zien. De voorzieningenrechter heeft dan ook terecht overwogen dat de keuze van ZHE Maasdam om de boomgaard in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken en daarin te investeren, voor haar rekening en risico komt

Prioritering

R’b N-H 19 juli 2013, ECLI:RBNHO:2013:8011

Stellen van prioriteiten niet onredelijk

Volledig afzien van handhaving binnen looptijd beleidsplan niet redelijk

Voorop wordt gesteld dat het beleid van verweerder waarin sprake is van het stellen van prioriteiten bij handhaving in beginsel niet onredelijk wordt geacht. Op alle momenten handhavend optreden tegen alle mogelijke overtredingen van wettelijke voorschriften kan, gelet op de beschikbare capaciteit, van verweerder niet worden gevergd. In dit geval wordt echter binnen de looptijd van het Handhavingbeleidsplan 2012-2015 volledig afgezien van handhavend optreden tegen overtredingen als hier aan de orde. Een dergelijke consequentie van een beleid is niet redelijk. Gelet op de beginselplicht om te handhaven dient een burger, bijzondere omstandigheden daargelaten, uitzicht te hebben op handhaving binnen de looptijd van een beleidsplan. Verweerder heeft dan ook ten onrechte onder verwijzing naar het Handhavingbeleidsplan 2012-2015 het verzoek om handhaving afgewezen.

Verweerder heeft verder een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Volgens verweerder is er in de directe omgeving sprake van veel steigers en aangemeerde boten waarvoor geen vergunning is verleend en waar niet tegen wordt opgetreden. Handhavend optreden tegen de meerpaal van [naam derde partij] zou leiden tot ongelijke behandeling.

Zoals de Afdeling heeft overwogen (onder meer de uitspraken van 2 februari 2011, LJN: BP2786, en 11 juni 2008, LJN: BD3618) vergt het gelijkheidsbeginsel een consistent en

Page 19: AvdR Webinars

19

doordacht bestuursbeleid. Het veronderstelt dat verweerder welbewust richting geeft en derhalve een algemene gedragslijn volgt ten aanzien van zijn optreden in vergelijkbare gevallen. Het gelijkheidsbeginsel brengt naar het oordeel van de rechtbank niet mee dat een bestuursorgaan naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek kan besluiten af te zien van handhavend optreden, omdat in vergelijkbare gevallen ook niet tot handhaving wordt overgegaan. Gelet op de beginselplicht tot handhaving dient het bestuursorgaan de verzoeker dan tenminste een moment in het vooruitzicht te stellen waarop het verzoek om handhaving alsnog kan worden ingewilligd. Verweerder heeft het in het bestreden besluit gelaten bij de constatering dat ook in vergelijkbare gevallen niet handhavend wordt opgetreden zonder eiser zicht te geven op een moment waarop tegen de door eiser bestreden situatie gaat worden opgetreden. Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel kan het bestreden besluit niet dragen.

Geringe overtreding

ABRS 24 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:455

Geringe afwijking dus handhaving onevenredig

Overtreding met blote oog nauwelijks te zien

Geen belangen geschaad

Nu de overtreding slechts bestaat uit deze twee afwijkingen van de bouwvergunning, heeft het college zich in de gegeven omstandigheden in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het treffen van handhavingsmaatregelen ten aanzien van de afwijkingen van de bouwvergunning in dit geval zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden behoort te worden afgezien. Hierbij heeft het college in aanmerking mogen nemen dat de afwijkingen van de bouwvergunning met het blote oog in het vrije veld nauwelijks waarneembaar zijn en dat voorts niet is gebleken dat de belangen van [wederpartij] of de belangen van derden door de afwijkingen van de bouwvergunning worden geschaad. Voorts wordt in aanmerking genomen dat de woning en bedrijfsruimte reeds geruime tijd geleden zijn gebouwd en, zoals hiervoor overwogen, op de door de medewerker van bouw- en woningtoezicht destijds opgestelde en bij de bouw gebruikte uitzettekening een onjuiste afstand van de voorgevel tot het hart van de weg was ingetekend. Gelet voorts op de ingrijpende gevolgen die handhavend optreden voor [appellant] mee zal brengen, nu hij de woning zal moeten verplaatsen om het in overeenstemming met de verleende bouwvergunning te brengen, zou het treffen van handhavingsmaatregelen zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat het college heeft kunnen afzien van optreden tegen de afwijkingen van de bouwvergunning. De rechtbank heeft dat niet onderkend.

Page 20: AvdR Webinars

20

Zorgvuldigheidsbeginsel

ABRS 10 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:229

Voldoende diepgang door bestuur

Dan op weg van appellant om onjuistheid besluit aannemelijk te maken

Het voorgaande in aanmerking genomen, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de relevante feiten en de af te wegen belangen dan wel dat het naar aanleiding van het verrichte onderzoek niet het standpunt heeft kunnen innemen dat mogelijk schadelijke effecten van elektromagnetische straling op de bijenpopulatie van [wederpartij] niet aan verlening van ontheffing en bouwvergunning in de weg staan.

4.3. Het ligt vervolgens op de weg van [wederpartij] en anderen om, op grond van algemeen aanvaarde wetenschappelijke inzichten, aannemelijk te maken dat de beoordeling van het college over de risico’s van elektromagnetische straling geen stand

kan houden (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 17 april 2013 in zaak nr. 201208357/1/A4).

6. [wederpartij] en anderen hebben betoogd dat het college heeft miskend dat de locatie voor de antennemast die thans in geding is, niet de beste locatie is. Volgens [wederpartij] en anderen is plaatsing van de mast op 400 m van de woonwijken Bargerbosch en Rikker een beter alternatief. Dit geldt temeer nu tot dusver geen klachten zijn ontvangen over de dekking van het UMTS-netwerk in Winterswijk Noord. De locatie in de nabijheid van de algemene begraafplaats, die door het college in ogenschouw is genomen, is door hem ten onrechte terzijde geschoven. Bovendien heeft het college de indruk willen wekken dat het naar alternatieven heeft gekeken, terwijl het al vanaf maart 2008 aan de locatie aan de Waliënsestraat was gebonden, nu het op dat moment met KPN daarvoor een overeenkomst had afgesloten, aldus [wederpartij] en anderen.

6.1. Het college dient te beslissen omtrent een bouwplan zoals dat is ingediend. Indien een project op zichzelf voor het college aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren.

Page 21: AvdR Webinars

21

Interne richtlijn

ABRvS 28 augustus 2013, 201203273/1/A3

Niet bekendgemaakte interne richtlijn

Mag wel als gedragslijn worden gevolgd

Maar individuele motivering nodig

Dat een interne richtlijn niet is gepubliceerd, leidt volgens de Afdeling niet tot de conclusie dat deze niet mocht worden toegepast. Een bestuursorgaan mag beleid, dat niet is neergelegd in een beleidsregel, als bedoeld in art. 1:3, lid 4 Awb, als gedragslijn volgen, mits de keuze daarvoor bij ieder individueel besluit opnieuw wordt gemotiveerd.

ABRS 3 april 2013, 201207956 v.

Contractuele inspanningsverplichting

Bouw planologisch mogelijk te maken

Geen vooringenomenheid

3.2. De Afdeling is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat de gemeente een contractuele

inspanningsverplichting heeft om het voorziene appartementsgebouw planologisch mogelijk te maken en niet-naleving daarvan nadelige financiële gevolgen voor de gemeente zou hebben ontoereikend is voor het oordeel dat de raad vooringenomen was. Een contractuele inspanningsverplichting van de gemeente om een bepaalde ontwikkeling planologisch mogelijk te maken leidt immers niet tot een verplichting van de raad aan gronden een bestemming te geven die de raad niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening zou achten. Het is altijd mogelijk dat de definitieve beslissing over de vaststelling van het bestemmingsplan, mede afhankelijk van alle in de loop van de procedure naar voren gekomen feiten en belangen, anders uitvalt dan door het college van burgemeester en wethouders bij het sluiten van een overeenkomst is ingeschat.

Page 22: AvdR Webinars

22

ABRS 9 januari 2013, BY8008

Geen rechten ontlenen aan toezeggingen door ander bestuursorgaan

Gemeenteraad niet gebonden door toezegging b en w

2.2. Over het betoog van [appellant] dat het vertrouwensbeginsel is geschonden doordat ondanks de principetoezeggingen van het college van burgemeester en wethouders geen plan door de raad is vastgesteld, wordt overwogen dat in het algemeen geen rechten kunnen worden ontleend aan toezeggingen die zijn gedaan door niet ter zake beslissingsbevoegden. De bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan berust niet bij het college, maar bij de raad. De verwijzing door [appellant] naar de uitspraken van de Afdeling van 15 juni 2011, in zaak nr. 201009572/1/H1, en van 7 september 2011, in zaak nr. 201104111/1/H1 maakt dat niet anders, nu in die uitspraken een besluit van het college van burgemeester en wethouders zelf aan de orde was. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld. Het betoog faalt.

Vertrouwensbeginsel, handhaving en compensatie

ABRS 28 november 2012, BY4425

Expliciete gedoogverklaring

Gerechtvaardigd vertrouwen dat niet wordt gehandhaafd

Nu wel handhaving

Bestuur eventueel bestuurscompensatie (was gedisponeerd)

Hoewel het vertrouwensbeginsel, waarop [appellant] een beroep doet, niet zo ver strekt dat gerechtvaardigde verwachtingen altijd moeten worden gehonoreerd, heeft het college bij het besluit van 25 april 2003 op ondubbelzinnige wijze en zonder enige beperking tot uitdrukking gebracht dat het niet tot handhavend optreden tegen het gebruik van de woning als burgerwoning in strijd met het bestemmingsplan "Uitbreidingsplan Duinrand" zou overgaan. Het heeft daarin gemotiveerd uiteengezet - zoals weergeven in 5.1 - waarom het, ondanks het verzoek daartoe van Mijbupark, het toen in verband met de rechtszekerheid niet rechtmatig achtte handhavend op te treden. Nu het besluit van 25 april 2003 formele rechtskracht heeft verkregen, moet van de rechtmatigheid van dat besluit worden uitgegaan. Gelet op de duidelijke tekst van het besluit van 25 april 2003, heeft [appellant] aan dat besluit de gerechtvaardigde verwachting mogen ontlenen dat het college - ook na een nieuw verzoek daartoe van Mijbupark - niet tot handhaving zou

Page 23: AvdR Webinars

23

overgaan. Gelet daarop en het verhandelde ter zitting van de Afdeling, heeft [appellant] naar de strekking van het besluit van 25 april 2003 gehandeld, onder meer door investeringen in de woning te doen. Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 18 januari 2011 is het college, naar aanleiding van een nieuw verzoek om handhaving van Mijbupark, teruggekomen van het voor [appellant] gunstige besluit van 25 april 2003, hoewel het planologische regime niet was gewijzigd. Door er geen rekening mee te houden dat het gerechtvaardigde verwachtingen bij [appellant] had gewekt en dat [appellant] door het alsnog handhavend optreden onevenredig in zijn belangen wordt geschaad, heeft het college de belangen van [appellant] bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 18 januari 2011 onvoldoende betrokken. Gelet op deze omstandigheden bracht artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) mee dat - ook al heeft het college in de omstandigheden die zich na het besluit van 25 april 2003 hebben voorgedaan op zichzelf aanleiding mogen zien tot handhavend optreden over te gaan - het college daartoe niet heeft kunnen overgaan zonder daarbij te bezien of, en zo ja, in hoeverre, aan [appellant] enige vorm van compensatie moest worden geboden

ABRS 12 juni 2013, CA2852

Ambtenaar was niet bevoegd namens college toezegging te doen

Kon ook niet aan college worden toegerekend

2.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat er door of namens het college concrete en ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon dat het niet tot invordering zal overgaan. De betrokken ambtenaar, werkzaam bij de brandweer Brabant Zuidoost die onderdeel uitmaakt van de Veiligheidsregio Brabant Zuidoost, is niet bevoegd namens het college toezeggingen te doen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 16 maart 2011 in zaak nr. 201005268/1) kunnen in het algemeen geen rechten worden ontleend aan een toezegging die is gedaan door niet ter zake beslissingsbevoegden, behoudens indien deze aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat een toezegging is gedaan die aan het college kan worden toegerekend. Het niet op de hoogte zijn van de beslissingsonbevoegdheid van deze ambtenaar maakt dit niet anders. [appellante] behoorde te weten dat het niet aan een medewerker Toezicht & Handhaving bij de Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost maar aan het college is om een beslissing te nemen over de invordering van een dwangsom.

Page 24: AvdR Webinars

24

ABRS 3 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:145 v.

Mandaatregeling met uitzondering voor politiek gevoelige zaken

Strijd met (formele) rechtszekerheid

Verder volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 26 juni 2002 in zaak nr. 200104374/1 dat het in strijd met de rechtszekerheid is indien in een mandaatregeling aan de gemandateerde wordt overgelaten te beoordelen of een zaak bestuurlijk gevoelig is.

In artikel 3, aanhef en onder c, van de Mandaatregeling is het aan het college overgelaten om te

beoordelen of de inwilliging van een verzoek op grond van artikel 3 van de Wob belangrijke politieke,

bestuurlijke of maatschappelijke gevolgen kan hebben. Gelet op voornoemde uitspraken in de zaken nrs. 200303658/1 en 200104374/1 is dat in strijd met de rechtszekerheid, zodat de Mandaatregeling op dit punt onverbindend is.

ABRS 19 juni 2013, CA3677 v.

Gelijkheidsbeginsel strekt niet tot herhaling fout

Fout is vergissing

5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de door de rechtbank eveneens vermelde uitspraak van 22 december 2010 in zaak nr. 201004765/1/H1), strekt het gelijkheidsbeginsel niet zover, dat een bestuursorgaan in een eenmaal gemaakte fout moet volharden. De enkele stelling van [appellante] dat de staatssecretaris bewust heeft gekozen om in een - naar zij stelt gelijk - geval gebruik te maken van het teeltoppervlak, is onvoldoende om aan te nemen dat hier niet gaat om een eenmaal gemaakte fout. Dat de staatssecretaris zoals [appellante] stelt zowel bij de energieberekening als bij het bepalen van de hoogte van het subsidiebedrag fouten zou hebben gemaakt, maakt dat niet anders.

Page 25: AvdR Webinars

25

ABRS 5 december 2012, AB 2013, 347

Geen concrete en ondubbelzinnige toezegging

Eventuele toezeggingen door ambtenaar en wethouder: niet bevoegd

Geen gerechtvaardigd vertrouwen

Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (in onder meer haar uitspraken van 8 oktober 2008 in zaak nr. 200800761/1 en 26 november 2008 in zaak nr. 200801122/1), nodig dat er aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegde persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend.

De raad heeft te kennen gegeven dat hij in het kader van de totstandkoming van het bestreden besluit intern onderzoek heeft laten verrichten naar de door appellant gestelde toezeggingen. Van toezeggingen als hiervoor bedoeld is uit dit onderzoek niet gebleken. De Afdeling overweegt dat aan de mededelingen van ambtenaren en van een wethouder, nog daargelaten wat deze precies inhielden, in het algemeen geen rechten kunnen worden ontleend, aangezien dit niet ter zake beslissingsbevoegden betreffen. De bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan berust niet bij een wethouder of bij ambtenaren, maar bij de raad. Appellant is hierop blijkens de stukken regelmatig gewezen. Ook heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat door de raad zelf verwachtingen zijn gewekt dat zijn verzoek om herziening van het plan zou worden toegewezen.

Page 26: AvdR Webinars

26

ABRS 27 februari 2013, BZ2480

Als in e-mailbericht duidelijk is dat beoogd wordt bezwaar of beroep in te stellen

Geldt doorzendplicht van 6:15

4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 29 augustus 2012 in de zaken nrs. 201102653/1/R1 en 201112596/1/A1), kan in geval van een elektronisch naar een bestuursorgaan verzonden bericht, voor hem een doorzendplicht, als bedoeld in artikel 6:15, eerste lid, van de Awb, gelden, indien in het desbetreffende e-mailbericht duidelijk is gemaakt dat daarmee wordt beoogd bezwaar te maken, dan wel administratief beroep in te stellen.

ABRS 23 januari 2013, JB 2013, 49

Elektronisch verkeer niet opengesteld

Bezwaar elektronisch ingediend

Niet-ontvankelijk mag mits 6:6 is toegepast

Uit de uitspraak van de Afdeling van 29 augustus 2012 in zaak nr. 201112596/1/A1 volgt dat, indien met een bij een bestuursorgaan ingekomen e-mailbericht is beoogd een bezwaar of administratief beroepschrift in te dienen waarop het bestuursorgaan bevoegd is te beslissen, hij het bezwaar of beroep eerst niet-ontvankelijk mag verklaren, omdat hij de elektronische weg niet heeft opengesteld, nadat het een herstelmogelijkheid aan de indiener heeft geboden. De herstelmogelijkheid dient te worden geboden indien uit het e-mailbericht valt af te leiden dat daarmee beoogd wordt bezwaar te maken, dan wel administratief beroep in te stellen en het is verzonden naar het officiële e-mailadres van het desbetreffende overheidslichaam of van de ambtelijke dienst die het aangaat, dan wel naar het zakelijke e-mailadres van een ambtenaar, met wie de indiener zodanig contact over de zaak heeft gehad, dat hij ervan mocht uitgaan dat het e-mailbericht met het bezwaar of administratief beroep ook naar die ambtenaar mocht worden gestuurd.

Voorts volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 26 september 2012 in zaak nr. 201108509/1/R4 dat ook een plicht tot het bieden van een herstelmogelijkheid kan bestaan indien het gaat om een e-mailbericht waaruit valt af te leiden dat daarmee wordt beoogd een zienswijze naar voren te brengen. Ook in dat geval moet, voor de beantwoording van de vraag of een herstelmogelijkheid dient te worden geboden, worden beoordeeld of aan de voorwaarden uit de uitspraak van de Afdeling van 29 augustus 2012 is voldaan.

Page 27: AvdR Webinars

27

Het e-mailbericht van [appellant] is verzonden aan het zakelijke e-mailadres van de ambtenaar die in de publicatie van het ontwerpplan stond vermeld, waarmee [appellant] niet een zodanig contact heeft gehad dat hij er, in weerwil van de omstandigheid dat de raad de elektronische weg niet heeft opengesteld, van uit mocht gaan dat het e-mailbericht met de zienswijze ook naar die ambtenaar mocht worden gestuurd. Gelet hierop behoefde de raad geen herstelmogelijkheid aan [appellant] te bieden, zodat het betoog van [appellant] reeds hierom faalt.

CRvB 7 mei 2013, BZ9982, JB 2013, 139

Hoger beroep elektronisch ingediend

Dan ook eerst 6:6

4.1. Voor het einde van de hogerberoepstermijn is per e-mailbericht hoger beroep ingesteld. Uit artikel 8:40a van de Awb en artikel 1, eerste lid, van het Besluit elektronisch verkeer met de bestuursrechter, in samenhang met artikel 21, eerste lid, van de Beroepswet, vloeit voort dat het niet is toegestaan op deze manier hoger beroep in te stellen. Uit de artikelen 8:40a, 2:15, eerste lid, en 6:6, aanhef en onder b, van de Awb, in samenhang met artikel 21, eerste lid, van de Beroepswet volgt dat het hoger beroep als gevolg hiervan eerst niet-ontvankelijk kan worden verklaard als de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen. Nu het verzuim op 9 juni 2011 is hersteld, bestaat geen aanleiding het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren. De Raad vindt voor dit standpunt steun in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 augustus 2012, LJN BX5940 en LJN BX5972.

Page 28: AvdR Webinars

28

CRvB 6 augustus 2013, JB 2013, 193

Systematiek van Mijn IB-groep

Als nieuw bericht op Mijn IB beschikbaar is wordt per mail daarop geattendeerd

Plaatsing op de website is bekendmaking

Niet de attendering per mail.

Bestuur moet aannemelijk maken dat bericht op Mijn IB-groep is geplaatst

6.3. Zoals de rechtbank reeds heeft overwogen is tussen partijen niet in geschil dat betrokkene ten tijde hier van belang ervoor heeft gekozen om berichten studiefinanciering elektronisch te ontvangen. Blijkens de door appellant gehanteerde Algemene Voorwaarden (AV) van ‘Mijn IB-Groep’ brengt deze keuze met zich dat

berichten studiefinanciering in beginsel niet langer per reguliere post worden verzonden, maar deze te raadplegen zijn op de website ‘Mijn IB-Groep’. Volgens artikel 4, vierde lid,

van de AV wordt de gebruiker, zodra een nieuw bericht beschikbaar is op de website, door middel van een e-mailbericht aan het door de gebruiker opgegeven e-mailadres hierop geattendeerd. Om privacyredenen wordt het bericht zelf niet per e-mail verzonden. Het verzenden van het e-mailbericht wordt beschouwd als de verzending en bekendmaking van het bericht. Als het e-mailbericht na meerdere pogingen onbestelbaar retour komt, wordt de gebruiker als onvoldoende bereikbaar langs deze weg beschouwd en wordt het bericht binnen drie weken na de elektronische verzending alsnog per reguliere post verzonden. Blijkens artikel 4, zevende lid, van de AV gaat de bezwaartermijn lopen vanaf het tijdstip van verzending als bedoeld in artikel 4, vierde lid, van de AV.

6.7. De vaststelling dat een bericht studiefinanciering ingevolge artikel 2:17, eerste lid, van de Awb elektronisch is verzonden op de datum waarop het is geplaatst op ‘Mijn IB-Groep’ respectievelijk ‘Mijn DUO’, leidt vervolgens tot de conclusie dat die datum tevens

de datum is waarop het besluit is bekendgemaakt in de zin van artikel 3:41 van de Awb. Ingevolge artikel 6:8 van de Awb vangt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift tegen een bericht studiefinanciering (dat kan worden gekwalificeerd als een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb, zoals in het onderhavige geval) aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, derhalve met ingang van de dag na plaatsing ervan op de website. Vorenstaande betekent ook dat, anders dan waar de rechtbank in de aangevallen uitspraak en appellant in de AV van ‘Mijn IB-Groep’ respectievelijk ‘Mijn DUO’ vanuit gaan, aan de

verzending van het e-mailbericht, waarin betrokkene wordt geattendeerd op een op de website geplaatst nieuw bericht, in dit verband geen betekenis toekomt.

6.8. De door appellant beschreven geautomatiseerde systematiek ten aanzien van de elektronische berichtgeving biedt onvoldoende aanknopingspunten om op grond daarvan aan te nemen dat de besluiten van 12 december 2009 op maandag 14 december 2009 voor betrokkene toegankelijk waren op ‘Mijn IB-Groep’. Ook het door appellant

overgelegde outputbestand biedt niet de vereiste duidelijkheid en verifieerbaarheid omtrent de datum van plaatsing van de daarin vermelde berichten studiefinanciering van

Page 29: AvdR Webinars

29

12 december 2009 op ‘Mijn IB-Groep’. Het outputbestand bevat, anders dan de

schermprints die in het kader van de adrescontroles door appellant worden overgelegd, geen verwerkingsdatum. De Raad voegt hier aan toe dat wat er ook zij van de in deze zaak overgelegde - ongedateerde - hardbouncelijst, met een dergelijke lijst een datum van plaatsing van de besluiten op de website niet kan worden bewezen. Hetzelfde geldt voor de aan betrokkene verstuurde e-mail, nog afgezien van het gegeven dat de gestelde datum van verzending daarvan op 17 december 2009 niet uit de door de appellant overgelegde gegevens kan worden afgeleid.

6.9. Nu appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de berichten studiefinanciering van 12 december 2009 op 14 december 2009 op ‘Mijn IB-Groep’ zijn geplaatst, moet het er

naar het oordeel van de Raad voor worden gehouden dat die besluiten eerst zijn bekendgemaakt in de zin van artikel 3:41 van de Awb op het moment dat betrokkene die besluiten eind januari 2010 op ‘Mijn IB-Groep’ heeft gezien. Op dat moment waren de

berichten studiefinanciering van 12 december 2009 voor het eerst aantoonbaar beschikbaar op de website. Dit brengt met zich dat de bezwaartermijn eerst eind januari 2010 is aangevangen, zodat het op 8 februari 2010 door appellant ontvangen bezwaarschrift van betrokkene tegen de besluiten van 12 december 2009 ontvankelijk is ingevolge het bepaalde in artikel 6:9, eerste lid, van de Awb.

Zie ook annotatie.

Page 30: AvdR Webinars

30

ABRS 2 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1339

Beroepschrift ingediend ter post bezorgd

Betrokkene aannemelijk maken dat ter post is bezorgd

Buurvrouw onder ede bevestigd

Aannemelijk dat ter post is bezorgd

De enkele stelling dat een beroepschrift ter post is bezorgd, in een geval waarin de rechtbank het geschrift stelt niet te hebben ontvangen, is onvoldoende om aan te nemen dat het beroepschrift is verzonden. Het is in dat geval aan belanghebbende om aannemelijk te maken dat hij het geschrift ter post heeft bezorgd, bijvoorbeeld aan de hand van verklaringen van getuigen.

[appellant] heeft in beroep een verklaring van zijn [buurvrouw] van 21 april 2012 overgelegd. Zij verklaart dat [appellant] op 21 oktober 2011 bij haar kwam met een brief aan de rechtbank waarin hij beroep instelt tegen een besluit van de Belastingdienst, zij die brief op taalfouten heeft gecontroleerd, in een envelop heeft gedaan en na frankering in een brievenbus heeft gedaan. De door [buurvrouw] ter zitting bij de Afdeling onder ede afgelegde verklaring geeft een nadere concretisering van de desbetreffende brief en de terpostbezorging daarvan. Die verklaring is in lijn met haar eerdere schriftelijke verklaring. Voorts heeft de [partner] van [buurvrouw], eveneens ter zitting bij de Afdeling onder ede een verklaring afgelegd, die de door [buurvrouw] uitgebreid beschreven gang van zaken rond de terpostbezorging bevestigt. Met deze verklaringen heeft [appellant] voldoende aannemelijk gemaakt dat hij al eerder en tijdig bij brief van 21 oktober 2011 beroep bij de rechtbank heeft ingesteld tegen het besluit van de Belastingdienst van 20 oktober 2011.

ABRS 25 september 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1290

Zienswijzen mogen samengevat worden weergegeven door bestuur

5.1. Artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) verzet zich er niet tegen dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.

Page 31: AvdR Webinars

31

ABRS 25 september 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1293

Uitreiking in persoon moet door bestuur aannemelijk gemaakt worden

Ondertekend ontvangstbewijs is daartoe voldoende

3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 9 mei 2012 in zaak nr. 201109442/1/A1) moet het bestuursorgaan, indien bekendmaking van een besluit heeft plaatsgevonden door uitreiking, maar die uitreiking door belanghebbende wordt ontkend, aannemelijk maken dat het besluit is uitgereikt. Aan die eis is in ieder geval voldaan als het bestuursorgaan een door belanghebbende ondertekend ontvangstbewijs overlegt, waaruit de uitreiking van het besluit blijkt. Daarbij geldt dat niet kan worden uitgesloten dat ook langs andere weg aannemelijk kan worden gemaakt dat aan die eis is voldaan. Indien het bestuursorgaan er echter niet in slaagt de uitreiking aannemelijk te maken, is er geen bekendmaking op de voorgeschreven wijze.

ABRS 14 augustus 2013, ECLI:NL:RVS: 760

Zienswijzen in brievenbus gemeentehuis gedeponeerd

Datum van ontvangststempel stadhuis doorslaggevend

Tenzij aannemelijk dat wel op tijd is gedeponeerd

4.1. De rechtbank heeft terecht onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 14 juni 2006, in zaak nr. 200508888/1 overwogen dat, wanneer zienswijzen in de brievenbus van het gemeentehuis worden gedeponeerd, ervan uit wordt gegaan dat de zienswijzen zijn binnengekomen op de datum die is vermeld op het stempel dat er bij binnenkomst op is geplaatst, tenzij de aanbieder aannemelijk maakt dat de zienswijzen niettemin tijdig zijn ingediend.

Volgens het daarop geplaatste stempel is de zienswijze van [appellant] op 11 mei 2012 binnengekomen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn zienswijze niet op die datum, maar op 9 mei 2012, en dus tijdig, heeft ingediend. De verklaring van [persoon], inhoudende dat hij [appellant] op 9 mei 2012 heeft vergezeld naar het gemeentehuis om de zienswijze daar na sluitingstijd in de brievenbus te doen, heeft de rechtbank daarvoor terecht onvoldoende geacht. Nu [persoon] zich in dezelfde situatie bevindt als [appellant], in die zin dat ook hij stelt dat hij op 9 mei 2012 een zienswijze in de brievenbus van de gemeente heeft gedeponeerd, hoewel daarop een stempel is geplaatst met de datum 11 mei 2012, komt aan die verklaring niet de betekenis toe die [appellant] daaraan gehecht wil zien.

Page 32: AvdR Webinars

32

Andere grond bob

CRvB 22 november 2012, AB 2013, 35

Andere gedraging grondslag b.o.b

Strijd met artikel 7:112

Door zich achter het advies van de adviescommissie te scharen heeft het college het aan het primaire besluit van 13 oktober 2009 ten grondslag gelegde plichtsverzuim laten vallen. Met appellant moet worden geoordeeld dat het plichtsverzuim dat aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd een andere gedraging betreft dan het plichtsverzuim dat hem eerder werd verweten. Daarmee heeft het college in strijd gehandeld met de in artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht vervatte verplichting het primaire besluit op de grondslag van het bezwaar te heroverwegen. De tweede gedraging moet dan ook buiten beschouwing blijven.

Subsidiaire dictum bob?

ABRS 17 mei 2013, CA0619

Blijkbaar subsidiair dictum

Mag eigenlijk niet, maar

Zou goed kunnen zijn in kader van finale geschilbeslechting

6. De vreemdeling heeft onder meer betoogd dat de staatssecretaris zich in het besluit van 13 april 2011 subsidiair ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bezwaar ongegrond is. Daartoe voert de vreemdeling aan dat hem in het in zoverre in bezwaar gehandhaafde terugkeerbesluit van 18 februari 2011 ten onrechte een vertrektermijn is onthouden.

6.1. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 9 november 2011 in zaak nr. 201106883/1/V3, is met artikel 62, derde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, zoals dat gold ten tijde van belang, noch anderszins voldaan aan het in artikel 3, zevende lid, van de Terugkeerrichtlijn gestelde vereiste dat een risico op onderduiken moet zijn gebaseerd op objectieve, in wetgeving vastgelegde criteria.

Uit het voorgaande volgt dat voor het terugkeerbesluit, voor zover daarin de vreemdeling een vertrektermijn is onthouden wegens een risico op onderduiken, een wettelijke grondslag ontbrak. Gelet hierop alsmede op hetgeen hiervoor onder 4.1. is overwogen, is het beroep tegen het besluit van 13 april 2011 gegrond en zal de Afdeling dit besluit

Page 33: AvdR Webinars

33

vernietigen. Omdat de staatssecretaris ten tijde van het nemen van het besluit van 18 februari 2011 niet de bevoegdheid had de vreemdeling een vertrektermijn te onthouden wegens het risico op onderduiken, zal de Afdeling met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak voorzien en dat besluit herroepen.

Verzenden verslag hoorzitting

ABRvS 28 augustus 2013, zaaknummer 201205170/1/A3,

Verplichting verslag hoorzitting te maken

Geen verplichting tot toezending

Voor zover appellante betoogt dat het gelijktijdig met het bestreden besluit verzenden van het verslag van de hoorzitting onzorgvuldig is en de rechtbank het bestreden besluit om deze reden had moeten vernietigen, overweegt de Afdeling dat in art. 7:7 Awb de verplichting is opgenomen een verslag van de hoorzitting te maken, maar dat deze wet het bestuur niet verplicht het verslag van de hoorzitting voorafgaande aan het besluit toe te zenden.

ABRS 27 maart 2013, 201206980; BZ7441

Heroverweging moet plaatsvinden ex nunc

Uitzondering als besluiten zien op specifiek tijdvak in het verleden (uitkeringen b.v.)

Ontgrondingsvergunning is niet een dergelijke uitvinding

4. Vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld uitspraak van 26 mei 2000 in zaak nr. 199901951/1; JV 2000/175) is dat ingevolge artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht op grondslag van het bezwaar een volledige heroverweging van het primaire besluit plaatsvindt. Als uitgangspunt heeft daarbij te gelden dat het besluit op bezwaar wordt genomen met inachtneming van de feiten en omstandigheden ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar en de te dien tijde geldende rechts- en beleidsregels. Een uitzondering op dit uitgangspunt zou kunnen worden gemaakt indien besluiten dienen te worden heroverwogen die zien op een bepaald tijdvak in het

Page 34: AvdR Webinars

34

verleden, zoals een besluit omtrent een uitkering, een belastingaanslag of een bestuursrechtelijke sanctie. Nu een ontgrondingsvergunning naar zijn aard niet is aan te merken als een dergelijk besluit, aangezien het besluit niet ziet op een tijdvak in het verleden maar een vergunning wordt verleend voor een tijdvak in de toekomst, heeft het college het besluit op bezwaar terecht beoordeeld naar de feiten en omstandigheden ten tijde van het nemen van het bestreden besluit.

ABRS 17 april 2013, BZ7722

Termijn gekregen om gronden aan te vullen

Maar verzoek om stukken in te zien niet gehonoreerd

Hij mocht indienen gronden opschorten tot ontvangst stukken of reactie op zijn verzoek

In beroep is [wederpartij] opgekomen tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar met als grond dat het college heeft miskend dat hij niet in verzuim is. Aan [wederpartij] is weliswaar een termijn geboden om de gronden van zijn bezwaar in te dienen maar hij heeft, ondanks zijn verzoek daartoe, geen inzage gekregen in de stukken die ten grondslag liggen aan het besluit van 13 december 2010. In afwachting van een reactie op zijn verzoek om toezending van de stukken mocht [wederpartij], ondanks de gestelde termijn, het indienen van de gronden van bezwaar opschorten tot na de ontvangst van de stukken dan wel van een reactie op zijn verzoek. De rechtbank heeft derhalve met juistheid geoordeeld dat het college het bezwaarschrift van [wederpartij] ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het niet indienen van gronden.

Page 35: AvdR Webinars

35

ABRS 25 september 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1281

Gehele plan bestreden

In beroep nieuwe gronden toegestaan,

Mits binnen goede procesorde

3.1. Binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden staat geen rechtsregel eraan in de weg dat bij de beoordeling van het beroep gronden worden betrokken die na het nemen van het bestreden besluit zijn aangevoerd en niet als zodanig in de uniforme openbare voorbereidingsprocedure met betrekking tot het desbetreffende besluitonderdeel naar voren zijn gebracht. [appellanten sub 3] hebben het gehele plan bestreden in hun zienswijze. De beroepsgronden in het beroepschrift zien eveneens op het gehele plan. Gelet hierop bestaat geen aanleiding het beroep in zoverre niet-ontvankelijk te verklaren.

CRvB 3 juli 2013, JB 2013, 190

Overschrijding redelijke termijn door lus

Is toe te rekenen aan bestuur

Mits Centrale Raad binnen één jaar uitspraak doet

6.2. In de tussenuitspraak van 24 januari 2012 heeft de Raad een gebrek geconstateerd in het besluit van 7 mei 2009. De Raad heeft daarom een bestuurlijke lus toegepast om het college de gelegenheid te geven om dit gebrek te herstellen. Als gevolg hiervan is de overschrijding van de redelijke termijn ontstaan. In een geval, waarin als gevolg van het toepassen van een bestuurlijke lus om gebreken te herstellen, de redelijke termijn is overschreden, moet deze overschrijding volledig aan het bestuursorgaan worden toegerekend. Dat is niet het geval wanneer de Raad na toepassing van de bestuurlijke lus niet binnen één jaar na ontvangst van de mededeling van het college van de wijze waarop de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken zijn hersteld, uitspraak doet, met dien verstande dat binnen twee jaar de tussenuitspraak is gedaan. Die behandelingsduur is in dit geval overschreden. Het heeft bijna twee jaar geduurd voordat de Raad na ontvangst van het hoger beroepschrift de voormelde tussenuitspraak heeft gedaan. Daarna heeft het een jaar en bijna drie maanden geduurd voordat de Raad na ontvangst van het college van de wijze waarop de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken zijn hersteld een einduitspraak doet. Aan deze vaststelling kan het vermoeden worden ontleend dat de Raad de redelijke termijn heeft geschonden.

Page 36: AvdR Webinars

36

ABRS 9 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1450

Diegene die zich beroept op het bezit van een gebruiksvergunning moet dat aannemelijk maken

Ook als het archief van de gemeente is vernietigd

2.1. De rechtbank heeft het met juistheid aan ’t Oekeltje geacht om aannemelijk te

maken dat zij over een gebruiksvergunning beschikt en zij daarin niet is geslaagd, nu zij haar stelling dienaangaande niet met enig bewijs heeft gestaafd. Dat het archief van de gemeente Zundert en de voormalige gemeente Rijsbergen is vernietigd, heeft de rechtbank terecht onvoldoende geacht om aan te nemen dat zij over zodanige vergunning beschikt. ‘t Oekeltje heeft ook in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt dat

haar krachtens de voorheen geldende Brandbeveiligingsverordening van 1 november 1998 vergunning is verleend, die ingevolge artikel 9, eerste lid, van de verordening als een vergunning krachtens die verordening moet worden aangemerkt. Gelet op het vorenstaande, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het college terecht niet heeft aangenomen dat ’t Oekeltje over een gebruiksvergunning, als bedoeld in artikel 2,

eerste lid, aanhef en onder a, van de verordening beschikt.

ABRS 23 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1601

Beroep op gelijkheidsbeginsel pas in hoger beroep

HB is gericht tegen uitspraak: dus geen nieuwe argumenten

Geen reden om niet eerder in te kunnen brengen

2. [appellant] betoogt voor het eerst in hoger beroep dat in een in relevant opzicht gelijk geval het college wel is overgegaan tot vergoeding van de volledige gecorrigeerde vervangingswaarde. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak en er geen reden is waarom deze grond niet reeds bij de rechtbank kon worden aangevoerd en [appellant] dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen had behoren te doen, dient deze grond, wat daar verder ook van zij, buiten beschouwing te blijven.

Page 37: AvdR Webinars

37

ABRS 7 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2013:606

Pas op zitting nieuwe feiten

Hadden eerder ingebracht kunnen worden

Strijd met goede procesorde

Eerst ter zitting van de rechtbank heeft [appellant] zijn beroepsgronden nader toegelicht met niet eerder aangevoerde feiten. Het college heeft gesteld daarop niet adequaat te kunnen reageren. Gesteld noch gebleken is dat [appellant] hetgeen hij in dit verband ter zitting heeft aangevoerd niet ook tijdig voor de zitting van de rechtbank had kunnen inbrengen, zodat het college voldoende in de gelegenheid zou zijn gesteld hier adequaat op te reageren. Er bestaat derhalve geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat deze nadere argumenten wegens strijd met de goede procesorde bij de beoordeling van het geschil buiten beschouwing dienen te worden gelaten.

Terugkomen op verklaring

CRvB 27 augustus 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1557

Mag uitgegaan worden van verklaring

Ook als later daarop terug wordt gekomen

In casus ondertekende verklaring

De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. Anders dan appellant heeft aangevoerd, kan hij aan zijn verklaring worden gehouden. Volgens vaste rechtspraak (CRvB 26 januari 2012, LJN BV2512) mag, ook indien de betrokkene later van een afgelegde verklaring terugkomt, in het algemeen worden uitgegaan van de juiste weergave van de aanvankelijk tegenover een sociaal rechercheur of handhavingsspecialist afgelegde en vervolgens ondertekende verklaring. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat zich zodanige bijzondere omstandigheden voordoen dat op dit algemene uitgangspunt een uitzondering moet worden gemaakt. Appellant heeft zijn verklaring van 19 augustus 2010 per bladzijde ondertekend en uitdrukkelijk bevestigd dat de inhoud van de geschreven verklaring overeenkomt met hetgeen hij mondeling heeft verklaard. Appellant heeft niet aan de hand van verifieerbare gegevens onderbouwd dat het op ambtsbelofte opgemaakte rapport van bevindingen een onjuiste weergave behelst van zijn verklaring. De beroepsgrond faalt.

Page 38: AvdR Webinars

38

Relativiteitsvereiste

Vz. ABRvS 28 augustus 2013, zaaknummer 201304326/2/R1

In het kader van goede ruimtelijke ordening mag worden

Ingebracht argumenten ter voorkoming bebouwing

Geen 8:69a

De gemeenteraad heeft een bestemmingsplan vastgesteld waarbij onder meer is voorzien in een appartementencomplex bestaande uit negen appartementen. Verzoeker betoogt dat geen behoefte bestaat aan de in het bestemmingsplan voorziene appartementen. De Voorzitter overweegt dat ingevolge artikel 8:69a van de Awb de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 18 januari 2012, zaaknummer 201105439/1/R2, overweegt de voorzitter dat verzoeker zich in het kader van een goede ruimtelijke ordening ter bescherming van zijn woon- en leefklimaat kan beroepen op het voorkomen van woonbebouwing ter plaatse. In het licht van die afweging kan verzoeker het ontbreken van behoefte aan woningbouw naar voren brengen

Bewijsrecht

CRvB 30 mei 2013, CA1706 v.

Bestuur geeft overzicht gewerkte uren

Betrokkene niet met verifieerbare gegeven aannemelijk gemaakt dat het anders is

4.7. Het Uwv heeft op basis van de facturen en kilometer-administratie voor het jaar 2003 een overzicht gemaakt van de uren die appellant als zelfstandige werkzaam is geweest en deze voor het jaar 2003 als gewerkte uren aangemerkt. Appellant heeft niet met verifieerbare gegevens aannemelijk gemaakt dat de in het overzicht neergelegde schatting van gewerkte uren onjuist is. Voor zover nog onzekerheid bestaat over de precieze omvang van de werkzaamheden van appellant, kan die onzekerheid niet ten voordele van appellant strekken, nu hij deze zelf heeft veroorzaakt door op de werkbriefjes geen enkele opgave te doen van de door hem als zelfstandige gewerkte uren

Page 39: AvdR Webinars

39

ABRS 5 juni 2013, CA2046

Geen gronden

Gelegenheid tot herstel

Nieuwe stukken, maar geen gronden

Niet-ontvankelijk!!

[appellant] heeft in zijn hogerberoepschrift de gronden van zijn hoger beroep niet vermeld. Bij aangetekende brief van 30 oktober 2012 is [appellant] gewezen op dit verzuim en is hij tot en met 27 november 2012 in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen. Hierbij is vermeld dat, indien het verzuim niet binnen de gestelde termijn wordt hersteld, er rekening mee moet worden gehouden dat het hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard.

[appellant] heeft binnen de termijn een aantal nadere stukken ingediend. Geen van deze stukken bevat evenwel concrete gronden, zoals bedoeld in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb. Ter zitting bij de Afdeling heeft [appellant] desgevraagd geen reden gegeven voor het ontbreken daarvan.

Artikel 8:32

ABRS 25 september 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1265

Beperkte kennisneming ex artikel 8:32

Gemachtigde kan wel inzage krijgen

3.1. Ingevolge artikel 8:32, tweede lid, van de Awb kan de rechter bepalen dat de kennisneming van bepaalde stukken is voorbehouden aan de in deze bepaling vermelde personen. Artikel 8:32, tweede lid, van de Awb houdt derhalve een beperking in van het beginsel van openbaarheid en dat van ‘equality of arms’, zoals neergelegd in artikel 6

van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Uit deze bepaling volgt dat slechts tot deze beperking kan worden besloten, indien kennisneming van de desbetreffende stukken door een partij de persoonlijke levenssfeer van een ander onevenredig zou schaden, en dat de beoordeling of zulks het geval is door de rechter dient te worden verricht. Indien de rechter oordeelt dat zulks het geval is, is kennisneming van de stukken mogelijk door een aangewezen gemachtigde die advocaat of arts is, dan wel daarvoor van de rechter bijzondere toestemming heeft gekregen. Aldus bestaat voor degene aan wie kennisneming is onthouden, de mogelijkheid dat namens hem door de aangewezen gemachtigde op de desbetreffende stukken wordt gereageerd. De beperkingsmogelijkheid is op deze wijze met zodanige waarborgen omkleed, dat het recht op een eerlijke procesvoering daarmee niet in zijn essentie wordt beperkt.

Page 40: AvdR Webinars

40

Normaal maatschappelijk risico

ABRS 10 juli 2013, JB 2013, 167

Vaststellen omvang normaal maatschappelijk risico is aan bestuur

Drempel of vaste korting is daarbij toegestaan

Niet aan bestuursrechter om percentage vast te stellen

Maar hoe hoger de drempel des te zwaarder de motiveringseis

10.3. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 5 december 2012 in zaak nr. 201112232/1/A2 (www.raadvanstate.nl), is de vaststelling van de omvang van het normaal maatschappelijk risico of normaal ondernemersrisico in de eerste plaats aan het bestuursorgaan. Dit komt daarbij beoordelingsvrijheid toe. Het bestuursorgaan zal zijn vaststelling naar behoren moeten onderbouwen. De bestuursrechter toetst de besluitvorming op rechtmatigheid en daarmee dus ook aan het égalitébeginsel. In beginsel is het met het oog op de uniformiteit en de voorspelbaarheid van de eventuele vergoeding van schade aanvaardbaar dat het bestuursorgaan ten aanzien van het normaal maatschappelijk risico of normaal ondernemersrisico werkt met een vaste drempel of korting of met een vaste drempel in combinatie met een korting bovenop het schadebedrag. Dat komt de rechtszekerheid ten goede, nu de vraag of schade buiten het normaal maatschappelijk risico of normaal ondernemersrisico valt daarmee aanstonds eenvoudig kan worden beantwoord. Het is niet aan de bestuursrechter om in dit verband een percentage vast te stellen, maar om te toetsen op de wijze zoals hiervoor is overwogen. Het bestuursorgaan zal, als daartoe op grond van de door de benadeelde verschafte gegevens aanleiding bestaat, moeten beoordelen of deze drempel of korting, dan wel drempel in combinatie met een korting, ook onverkort toepassing kan vinden in de omstandigheden van het geval. Naarmate een bestuursorgaan een hoger percentage als normaal ondernemersrisico als drempel hanteert dan wel op een tegemoetkoming in mindering brengt, geldt dat er zwaardere eisen aan de motivering worden gesteld (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 30 mei 2012 in zaak nr. 201104496/T1/A2, www.raadvanstate.nl).

Page 41: AvdR Webinars

41

ABRS 7 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:626

Schade door betrokkene op objectieve en verifieerbare wijze aannemelijk maken

3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 9 juni 2010 in zaak nr. 200907523/1/H2) heeft als uitgangspunt te gelden dat het aan een verzoeker om schadevergoeding is de gestelde schade op objectieve en verifieerbare wijze tegenover het college aannemelijk te maken. Gelet hierop diende [appellant] ter staving van de gestelde winstderving, die gegevens en bescheiden over te leggen die het college nodig had om te kunnen vaststellen of, en zo ja in welke mate, hij schade heeft geleden.

3.2. De rechtbank heeft terecht geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat het college onzorgvuldig of vooringenomen heeft gehandeld. [appellant] heeft zijn stelling dat het college stukken heeft geweigerd, niet aannemelijk gemaakt. Hij had stukken ter motivering van zijn verzoek over moeten leggen en het enkele ter inzage overleggen van stukken is daarvoor onvoldoende. Daarbij heeft het college de door [appellant] in de bezwaarfase ter inzage overgelegde stukken alsnog in de besluitvorming betrokken

ABRS 5 juni 2013, AB 2013, 222

Deskundigenadvies: conclusie objectief en onpartijdig en niet onbegrijpelijk

Bestuur mag conclusie overnemen

Tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel omtrent juistheid of volledigheid

Indien uit een advies van een door een bestuursorgaan benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze blijkt welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, mag dat bestuursorgaan volgens vaste jurisprudentie bij het nemen van een besluit op een aanvraag om nadeelcompensatie van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht.

7.1.

Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 5 december 2012 in zaak nr. 201112232/1/A2, is de vaststelling van de omvang van het normaal maatschappelijk risico of normaal ondernemersrisico in de eerste plaats aan het bestuursorgaan. Dit komt daarbij beoordelingsvrijheid toe. Het bestuursorgaan zal zijn vaststelling naar behoren moeten onderbouwen. De bestuursrechter toetst de besluitvorming op rechtmatigheid en daarmee dus ook aan het égalitébeginsel. In beginsel is het met het oog op de

Page 42: AvdR Webinars

42

uniformiteit en de voorspelbaarheid van de eventuele vergoeding van schade aanvaardbaar dat het bestuursorgaan ten aanzien van het normaal maatschappelijk risico of normaal ondernemersrisico werkt met een vaste drempel of korting of met een vaste drempel in combinatie met een korting bovenop het schadebedrag. Dat komt de rechtszekerheid ten goede, nu de vraag of schade buiten het normaal maatschappelijk risico of normaal ondernemersrisico valt daarmee aanstonds eenvoudig kan worden beantwoord. Het is niet aan de bestuursrechter om in dit verband een percentage vast te stellen, maar om te toetsen op de wijze zoals hiervoor is overwogen. Het bestuursorgaan zal, als daartoe op grond van de door de benadeelde verschafte gegevens aanleiding bestaat, moeten beoordelen of deze drempel of korting, dan wel drempel in combinatie met een korting, ook onverkort toepassing kan vinden in de omstandigheden van het geval. Naarmate een bestuursorgaan een hoger percentage als normaal ondernemersrisico als drempel hanteert dan wel op een tegemoetkoming in mindering brengt, geldt dat er zwaardere eisen aan de motivering worden gesteld (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 30 mei 2012 in zaak nr. 201104496/T1/A2).

CBB 3 mei 2013, NJ2013, 232 v.

Omstandigheid dat vernietiging besluit jegens een ieder werkt niet tot gevolg

Dat vaststaat dat bestuur jegens die anderen onrechtmatig heeft gehandeld

Voor zover AFM heeft betoogd dat zij desondanks belang bij een beoordeling van haar hoger beroep heeft, omdat volgens de aangevallen uitspraak de aanwijzing deels onrechtmatig is en AFM door andere personen dan Richland zou kunnen worden aangesproken op schadevergoeding, overweegt het College als volgt. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van Richland gegrond verklaard en het bestreden besluit gedeeltelijk vernietigd. De omstandigheid dat deze gedeeltelijke vernietiging jegens een ieder werkt, heeft echter niet tot gevolg dat de aangevallen uitspraak daarmee ook in eventuele geschillen tussen AFM en andere personen dan Richland doet vaststaan dat AFM jegens die andere personen onrechtmatig heeft gehandeld. Het College verwijst in dit verband ook naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 maart 2004 (LJN AO6051 ).

Page 43: AvdR Webinars

43

Wet dwangsom

R’b Gelderland 3 mei 2013, BZ9667

Dwangsomregeling is niet van toepassing op ambtshalve beschikkingen

Ook niet als daaraan een aanvraag ten grondslag ligt

De regeling van de dwangsom bij niet tijdig beslissen, neergelegd in paragraaf 4.1.3.2 van de Awb, dient ertoe om trage besluitvorming door een bestuursorgaan op verzoeken van belanghebbenden om een beschikking te nemen, tegen te gaan. De regeling heeft, met zoveel woorden, betrekking op “een beschikking op aanvraag”. Uit de Memorie van

Toelichting komt naar voren dat de regeling geldt voor alle beschikkingen op aanvraag en voor alle beslissingen op bezwaar die het karakter hebben van een beschikking en in beginsel dus niet van toepassing is op ambtshalve beschikkingen (Kamerstukken II 2004–2005, 29 934, nr. 3, p. 2). Ofschoon een ambtshalve te nemen beschikking ook op aanvraag kan zijn genomen, betekent dat niet dat die beschikking dan zonder meer als beschikking moet worden aangemerkt waarop de dwangsomregeling betrekking heeft. Dit blijkt bijvoorbeeld ook uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 mei 2010 (no. 201001808/1/R3), die gaat over een besluit omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan waaraan een aanvraag ten grondslag ligt. Omdat er naar het oordeel van de rechtbank van moet worden uitgegaan dat de dwangsomregeling allereerst ziet op het achterwege blijven van een tijdige beschikking op de oorspronkelijke aanvraag, kan zonder expliciet aanknopingspunt niet worden aangenomen dat die regeling tevens ziet op het niet tijdig geven van een ambtshalve te nemen beschikking als bedoeld in artikel 4:18, ook niet als daaraan – zoals hier – een aanvraag ten grondslag ligt, te minder omdat de toepasselijkheid van die regeling daarop ertoe zou kunnen leiden dat telkens opnieuw dwangsom op dwangsom zou kunnen worden verbeurd. Zodanig aanknopingspunt is niet aanwezig.

Uit het vorenstaande volgt dat niet juist is – hetgeen op de zitting ter sprake is gekomen – dat verweerder tevens – voor het maximale bedrag – aan eiseres een dwangsom is verschuldigd wegens het verstrijken van de termijn van twee weken plus 42 dagen

– bedoeld in artikel 4:17, derde, onderscheidenlijk eerste lid, van de Awb – tussen de ontvangst van de ingebrekestelling van 19 september 2012 en van het beroepschrift van 15 januari 2013.

Page 44: AvdR Webinars

44

Uitstel van betaling?

ABRS 19 juni 2013, AB 2013, 285; JB 2013, 163

Mededeling uitstel invordering is geen besluit tot uitstel betaling ex 4:94

In de brief van 12 november 2010 is meegedeeld:

“Wij zullen tijdens de behandeling van uw bezwaarschrift niet over gaan tot inning van

verbeurde dwangsommen. In dat kader delen wij u mede dat wij het nemen van de

invorderingsbeschikking uitstellen tot onze beslissing op het bezwaar.”

Deze mededeling hield slechts in dat het college vooralsnog niet met een invorderingsbeschikking de invorderingsprocedure krachtens afdeling 4.4.4 . van de Awb zou starten voor het afdwingen van de betaling van de aan hem verschuldigde dwangsom. Deze mededeling hield niet in dat het college krachtens artikel 4:94 van de Awb uitstel van betaling van de van rechtswege ontstane verplichting tot betaling van de dwangsom verleende.

Relativiteit

ABRS 11 september 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1146

Parkeereisen in Bouwverordening strekken niet tot bescherming belang van concurrenten

7.1. Artikel 2.5.30 van de Bouwverordening strekt ertoe te waarborgen dat voor een bouwplan voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn om zo parkeeroverlast in de directe omgeving van het perceel waarop het bouwplan is voorzien te voorkomen. Gesteld noch gebleken is dat [appellante] bescherming zoekt van dat belang. [appellante] vreest, zo blijkt uit haar brief van 26 juni 2013, dat de sportschool oneigenlijk en onrechtmatig concurrentievoordeel heeft, indien niet aan de Bouwverordening wordt voldaan. Voormeld artikel strekt evenwel kennelijk niet tot bescherming van het concurrentiebelang waarvoor [appellante] in deze procedure bescherming zoekt. Gelet hierop kan het betoog van [appellante], wat hier verder ook van zij, ingevolge artikel 8:69a van de Awb niet leiden tot vernietiging van het besluit. Het beroep op de zogenoemde correctie Langemeijer is niet onderbouwd, zodat dit reeds daarom niet tot een ander oordeel leid.