AvdR Webinars
date post
07-Mar-2016Category
Documents
view
221download
5
Embed Size (px)
description
Transcript of AvdR Webinars
Beslag- en Executierecht
AVDRWEBINARS.NL
Sprekers
mr. E. Loesberg, vice-president Rechtbank Den Bosch mr. M.J.W. van Ingen, advocaat Holla Advocaten
26 september 201209:00-12:15 uur
AVDR Webinar
Tel.: 030 - 2201070
Webinar 0046
AvdR World WideCHINA en NOORD KOREA13 juni 2013 - 22 juni 2013Actualiteiten Contractenrecht, Goederenrecht en ProcesrechtSprekers:Prof. mr. A.I.M. van Mierlo, advocaat NautaDutilh N.V., hoogleraar privaatrecht Erasmus Universiteitmr. drs. P.J.J. Vonk, senior raadsheer Hof Den Haag, rechter-plaatsvervanger Rechtbank Haarlem
Paying respect to Kim Il-sung Military parade in the Pyongyang
1
Inhoudsopgave Sprekers:
mr. E. Loesberg mr. M.J.W. van Ingen
Beslagobject
Hoge Raad, 30 maart 2001, NJ 2002, 380 p. 2
Hoge Raad, 15 november 2002, JBPr 2003, 5 p. 15
Derdenbeslag
Hoge Raad, 27 juni 1997, NJ 1997, 650 p. 20
Hoge Raad, 30 november 2001, NJ 2002, 419 p. 31
Hoge Raad, 24 november 2006, NJ 2007, 540 p. 50
Hoge Raad, 13 april 2012, NJ 2012, 445 p. 67
Hoge Raad, 15 juni 2012, NJ 2012, 458 p. 99
Hoge Raad, 13 juli 2012, NJ 2012, 482 p. 128
Dwangsom
Hoge Raad, 6 april 2012, NJ 2012, 363 p. 145
Hoge Raad, 29 juni 2012, RvdW 2012, 909 p. 163
Hoge Raad, 29 juni 2012, RvdW 2012, 910 p. 179
Executie
Hoge Raad, 26 juni 1992, NJ 1993, 449 p. 192
Hoge Raad, 25 januari 2008, NJ 2008, 66 p. 208
Hoge Raad, 20 februari 2009, NJ 2009, 376 p. 221
Hoge Raad, 12 juni 2009, JOR 2009, 273 p. 247
Hoge Raad, 19 februari 2010, NJ 2012, 126 p. 263
Hoge Raad, 29 april 2011, NJ 2011, 372 p. 281
Hoge Raad, 10 juni 2011, NJ 2011, 423 p. 304
Executiegeschillen
Hoge Raad, 22 april 1983, NJ 1984, 145 p. 322
Hoge Raad, 22 december 2006, NJ 2007, 173 p. 331
Hoofdzaak
Hoge Raad, 26 februari 1999, NJ 1999, 717 p. 342
Opheffing van beslag
Hoge Raad, 23 februari 1996, NJ 1996, 434 p. 366
Hoge Raad, 14 juni 1996, NJ 1997, 481 p. 377
Hoge Raad, 26 mei 2000, NJ 2001, 388 p. 398
Hoge Raad, 25 november 2005, NJ 2006, 143 p. 413
Hoge Raad, 30 juni 2006, NJ 2007, 483 p. 414
Hoge Raad, 5 september 2008, JBPr 2008, 52 p. 434
Pandrecht
Hoge Raad, 3 september 2010, RvdW 2010, 974 p. 452
Hoge Raad, 17 februari 2012, RvdW 2012, 318 p. 461
2
NJ 2002, 380: Beslag op volle eigendom i.p.v. op aandeel in
ontbonden huwelijksgemeenschap. Geen conversie.
Instantie: Hoge Raad (Civiele kamer) Datum: 30 maart 2001
Magistraten: F.H.J. Mijnssen, J.B. Fleers, H.A.M. Aaftink, O. de Savornin Lohman, A.
Hammerstein
Zaaknr: C99/184HR
Conclusie: A-G Wesseling-van Gent LJN: AB0805
Roepnaam: - Noot: H.J. Snijders
BW art. 1:99; BW art. 3:28; BW art. 3:189; BW art. 3:190; BW art. 3:191; Rv (oud) art. 437; Rv
(oud) art. 469; Rv (oud) art. 474bb; Rv (oud) art. 707
Essentie Beslag op volle eigendom i.p.v. op aandeel in ontbonden huwelijksgemeenschap. Geen conversie.
Het aandeel van een deelgenoot in een gemeenschap is een vermogensrecht van andere aard dan
de eigendom van tot de gemeenschap behorende zaken. Een beslag dat blijkens het proces-verbaal
van beslaglegging is gelegd op een niet aan de schuldenaar toebehorend recht op een goed (de
volle in de gemeenschap vallende eigendom van de woning waarop geen verhaal voor de schuld
van de schuldenaar mogelijk was) kan niet bij wege van conversie worden gewijzigd in een
beslag op een wel aan de schuldenaar toekomend recht op dat goed (het aandeel in de ontbonden
huwelijksgemeenschap).
Samenvatting Nadat tussen hen de echtscheiding is uitgesproken, hebben de ex-echtgenoten de tussen hen
bestaande huwelijksgemeenschap verdeeld, zulks met uitzondering van de voormalige echtelijke
woning die is toebedeeld aan de vrouw. Vervolgens heeft een schuldeiser van de man ter zake van
een na de echtscheiding ontstane vordering (conservatoir) beslag gelegd op de nog onverdeelde
woning. In het onderhavige kort geding vordert de vrouw een bevel tot opheffing van het beslag.
In cassatie is de vraag aan de orde of dit beslag, dat ten onrechte is gelegd op de woning, in dier
voege gedeeltelijk kan worden opgeheven dat het nog slechts komt te rusten op het aandeel van
de man daarin.
Het aandeel van een deelgenoot in een gemeenschap is een vermogensrecht van andere aard dan
de eigendom van tot de gemeenschap behorende zaken. De vraag welke bevoegdheden de
deelgenoot aan zijn aandeel in de gemeenschap kan ontlenen, kan niet worden beantwoord aan de
hand vanart. 5:1 BW. Hij heeft op grond van zijn aandeel niet de bevoegdheden genoemd in
art. 5:1. Hij heeft ingevolge art. 3:178 BW de bevoegdheid om verdeling van de gemeenschap te
vorderen, terwijl de vraag of hij het genot heeft van een gemeenschappelijk goed en de vraag of
hij bevoegd is tot gebruik en/of beheer ervan, moet worden beantwoord aan de hand van hetgeen
is bepaald in de art. 3:168 e.v. De onderhavige gemeenschap moet worden gekwalificeerd als een
bijzondere gemeenschap zoals bedoeld in art. 3:189 lid 2 BW. Weliswaar behoorde tot de
gemeenschap slechts n goed, de woning, maar voor het antwoord op de vraag of een
gemeenschap moet worden gekwalificeerd als een bijzondere, zoals bedoeld in laatstgenoemde
bepaling, is de rechtsverhouding tussen de deelgenoten, die tot het bestaan van de gemeenschap
heeft geleid beslissend, niet de omstandigheid dat slechts n goed tot de gemeenschap behoort.
De schuldeiser kon zijn vordering op de schuldeiser verhalen op, in beginsel, al diens goederen,
ingevolge art. 3:191 lid 1 BW ook op diens aandeel in de ontbonden huwelijksgemeenschap; dit
laatste echter met inachtneming van het in genoemde bepaling gemaakte voorbehoud. Ter
voorbereiding van dit verhaal kon de schuldeiser conservatoir beslag op dit aandeel leggen.
Uitgangspunt moet zijn dat bij het leggen van het beslag wordt gespecificeerd op welk
vermogensrecht het wordt gelegd. Bij de executie zal het daarbij te verkopen goed immers moeten
zijn gespecificeerd. Het proces-verbaal van beslaglegging dient mede ertoe vast te leggen welk
goed van de schuldenaar uiteindelijk zal worden verkocht. Niet kan worden aanvaard dat een
beslag, dat blijkens het proces-verbaal is gelegd op een niet aan de schuldenaar toebehorend recht
op een goed, zou kunnen worden gewijzigd in beslag op een wel aan de schuldenaar toebehorend
recht op dat goed.[1]
Partij(en)
3
De publiekrechtelijke rechtspersoon Landelijk Instituut Sociale Verzekeringen, te Amsterdam,
eiseres tot cassatie, adv. mr. J.C. van Oven,
tegen
Carla Gerdina Grifhorst, te B., gemeente H., verweerster in cassatie, niet verschenen.
Uitspraak Hof: 4.Beoordeling
4.1
Het gaat in dit kort geding om een vordering van Grifhorst tot opheffing van het beslag op haar
woonhuis. LISV heeft dat beslag gelegd voor een vordering op Grifhorsts ex-echtgenoot, D. Die
vordering is ontstaan na de echtscheiding.
4.2
Het huis de voormalige echtelijke woning behoorde tot de door de echtscheiding ontbonden
huwelijksgemeenschap en op het tijdstip van de beslaglegging (21 april 1998) het enige nog
onverdeelde object van die gemeenschap. Op 29 april 1998, na de beslagdatum dus, is de
verdeling geffectueerd door inschrijving van de daartoe bestemde notarile akte in de registers en
is het huis, conform het in 1993 opgemaakte echtscheidingsconvenant, in volle eigendom op
Grifhorst overgegaan.
4.3
Grifhorst stelt dat LISV als (priv)-schuldeiser van D. slechts diens aandeel in de gemeenschap (in
casu diens aandeel in het huis) kon uitwinnen en dus ook slechts op dat aandeel beslag had mogen
leggen. Nu het beslag op het huis als geheel is gelegd, en daarmee dus ook op het aandeel daarin
van Grifhorst, is het beslag jegens haar onrechtmatig en moet het worden opgeheven, aldus
Grifhorst.
4.4
De president heeft de vordering afgewezen.
4.5
Met de grieven, die alle strekken ten betoge dat de president ten onrechte heeft geoordeeld dat het
beslag niet ten onrechte op Grifhorsts aandeel in het huis is gelegd en dientengevolge rechtmatig
is, is de zaak in volle omvang aan het hof voorgelegd. De grieven worden gezamenlijk behandeld.
4.6
Het hof stelt voorop dat het hier een privschuld van D. betreft, niet een gemeenschapsschuld. De
schuld (ter zake van volgens LISV ten onrechte door D. genoten WW-uitkeringen) is immers
ontstaan nadat het huwelijk, en daarmee de gemeenschap, door de echtscheiding was ontbonden.
Zij kan daarom niet worden verhaald op goederen van de gemeenschap.
Krachtens het bepaalde in art. 3:191 BW wl op het aandeel van D. in de ontbonden
huwelijksgemeenschap, in casu zijn aandeel in het huis nu die gemeenschap ten tijde van de
beslaglegging niets anders meer omvatte dan het huis.
4.7
Het aandeel van Grifhorst in het huis was niet uitwinbaar voor de schuld van D. Zoals bij
gelegenheid van de pleidooien in hoger beroep door LISV is erkend, is LISV dan ook niet bevoegd
tot executie van het huis als geheel, maar slechts van het (ten tijde van de beslaglegging nog
bestaande) 50% aandeel van D.
4.8