Assistent MEI

17
Doorlopende leerlijn assistent MEI niveau 1 naar niveau 2 startkwalificatie Jascha Berghs Tom Wehrens © Stichting Consortium Beroepsonderwijs

description

Doorlopende leerlijn assistent MEI niveau 1 naar niveau 2 startkwalificatie

Transcript of Assistent MEI

Doorlopende leerlijn assistent MEI niveau 1 naar niveau 2 startkwalificatie

Jascha Berghs Tom Wehrens

© Stichting Consortium Beroepsonderwijs

2

Inhoudsopgave 1. Kwalificatiedossier assistent MEI Crebo: 95480 .............................................................................. 3

1.1 Assistent in de metaal-, elektro- en installatietechniek ................................................................ 3

1.2 Kiezen voor... ................................................................................................................................. 3

1.3 Kenmerkend voor de assistent MEI. .............................................................................................. 3

1.4 Wat doet de assistent in de metaal-, elektro- en installatietechniek? ......................................... 4

1.5 Waar werkt de assistent metaal-, elektro- en installatietechniek? .............................................. 5

1.6 Assistent metaalbewerking ........................................................................................................... 5

1.7 Assistent Installatie........................................................................................................................ 5

1.8 Assistent Montage ......................................................................................................................... 6

1.9 Loopbaanperspectief ..................................................................................................................... 6

2. Doorlopende leerlijn assistent MEI niveau 1 naar niveau 2 ............................................................ 7

2.1 Poster assistent MEI leerlijn .......................................................................................................... 7

3. Omschrijving doorlopende leerlijn assistent MEI naar Niveau 2 .................................................... 8

4. Didactiek sturingsmateriaal Stichting Consortium Beroepsonderwijs .......................................... 10

4.1 Algemeen ..................................................................................................................................... 10

4.2 Drieslag Taal ................................................................................................................................ 10

4.3 LB ................................................................................................................................................. 11

4.4 Praktijkopdrachten vmbo ............................................................................................................ 13

4.5 AVO verrijking binnen de Praktijkopdracht ................................................................................. 14

4.6 Overeenkomsten en Verschillen tussen 4C/ID en HS-PO ............................................................ 15

5. Slotwoord (Presentatie) .................................................................................................................... 16

3

1. Kwalificatiedossier assistent MEI Crebo: 95480

1.1 Assistent in de metaal-, elektro- en installatietechniek In de metaal-, elektro- en installatietechniek zijn veel boeiende beroepen. De assistent kan er te maken krijgen met het bouwen van machines, het aanleggen en onderhouden van datanetwerken, beveiligingssystemen, centrale verwarming, noem maar op. Belangrijk werk want draai het maar eens om; zonder machines krijgen we in fabrieken niets meer voor elkaar. Zonder elektrotechniek werken verkeerslichten niet meer en zijn bijvoorbeeld banken niet meer beveiligd en zonder installatietechniek is het in de winter ook binnenshuis bitter koud.

In de metaal-, elektro- en installatietechniek hebben we dus te maken met interessante technieken waarin de assistent veel kan leren van de vakmensen waarmee hij samenwerkt. In de teksten worden de woorden ‘assistent’ en ‘leerling’ door elkaar gebruikt.

1.2 Kiezen voor... De opleidingen tot assistent zijn opleidingen op niveau 1. Er zijn drie opleidingen op dit niveau die tot een diploma leiden.

Namelijk:

• de assistent metaalbewerking, • de assistent montage • de assistent installatietechniek.

Na diplomering kan de assistent in allerlei richtingen verder leren voor een diploma op niveau 2.

1.3 Kenmerkend voor de assistent MEI. De assistent houdt ervan praktisch bezig te zijn en hij vindt het leuk om met collega 's te werken. Samen werken en overleggen is dus geen probleem voor de assistent. Hij kan goed, nauwkeurig en volgens afspraak werken. Hij volgt de instructies van zijn leidinggevende, werkt veilig en is gemotiveerd om te leren. Hij gaat zorgvuldig om met het materiaal en gereedschap. Als de assistent contact heeft met klanten treedt hij op als ‘ambassadeur van zijn bedrijf', dienstverlenend dus.

4

1.4 Wat doet de assistent in de metaal-, elektro- en installatietechniek? Afhankelijk van zijn werkplek helpt de leerling een vakman bij het bewerken, verbinden, monteren en afwerken van allerlei soorten materialen en onderdelen. Ook kan hij bezig zijn met het demonteren, het aan- en afvoeren en het opslaan van materialen. En hij kan helpen bij het maken van onderdelen voor machines of het installeren van elektrotechnische installaties (bijvoorbeeld voor verkeerslichten en telefoonsystemen), bij het werken aan afvoer- en rioleringssystemen en bij het onderhouden van installaties voor gas, koud en warm water, centrale verwarming en klimaatbeheersing. Het is geen moeilijk werk en veel van de klussen die de leerling doet komen vaak terug.

De door de leidinggevende/ervaren collega verstrekte opdrachten voert de leerling alleen of in een klein team uit. De assistent staat altijd onder toezicht en/of begeleiding van een ervaren vakman waardoor beperkte kennis is vereist. Enerzijds is dit werk dat hij na instructie zelfstandig kan uitvoeren en anderzijds zijn dit assisterende werkzaamheden waarbij hij samenwerkt met de vakman.

Bij de werkuitvoering let de leerling er goed op dat het werk volgens de afspraken en de verwachting van de leidinggevende/ervaren collega wordt uitgevoerd. Hij werkt en gedraagt zich volgens bedrijfsnormen en voorschriften van de organisatie en hij dient zich goed bewust te zijn van de gevolgen van zijn handelen voor de uitvoering van het werk van anderen. Dit geldt in het bijzonder voor de veiligheid en de arbeidsomstandigheden.

Bij de assistent metaalbewerking en de assistent installatie komt het regelmatig voor dat een vakman assistentie nodig heeft. Bijvoorbeeld bij het invoeren van grotere platen, het uitrollen van kabels, etc. wordt het werk over het algemeen eenvoudiger of gemakkelijker wanneer het met zijn tweeën wordt uitgevoerd.

Kunnen samenwerken is van groot belang.

Tijdens dit werk op locatie heeft de leerling mogelijk ook te maken met andere collega's, werknemers van andere bedrijven die in dezelfde omgeving werken, opdrachtgevers en klanten. Het werk gebeurt steeds op een andere plaats onder wisselende omstandigheden. Het werk vraagt om een goede fysieke conditie en het is het onvermijdelijk dat een assistent dan moet reizen.

Op veel bouwplaatsen is geregeld dat alle medewerkers in het bezit moeten zijn van het basiscertificaat VCA. Wanneer de assistent installatie hier meeloopt, is kennis van het basiscertificaat VCA wenselijk.

5

1.5 Waar werkt de assistent metaal-, elektro- en installatietechniek? De assistent metaal-, elektro- en installatietechniek kan op verschillende plekken aan de slag. In principe heeft de leerling uitsluitend te maken met interne klanten/opdrachtgevers voor wie hij werkzaamheden uitvoert. Afhankelijk van de beroepscontext komt hij in aanraking met externe klanten of derden, die bij het werk betrokken zijn.

1.6 Assistent metaalbewerking De assistent metaalbewerking werkt onder begeleiding van een vakman in bedrijven waar machines worden gemaakt, in de bouw, de scheepsbouw en in bedrijven die auto's of vrachtauto's maken. Hij bewerkt het metaal, onder meer door het te zagen, knippen, boren en buigen. En hij maakt ook verbindingen met behulp van eenvoudig lassen, lijmen en klinken. Ook kan hij de vakman helpen bij het werk aan een machine, bijvoorbeeld bij metaalbewerkingstechnieken zoals snijden, walsen, draaien, frezen of snijbranden. Daarnaast helpt hij bij het opruimen van de werkplaats en bij het laden en lossen van vrachtwagens.

De assistent metaalbewerking kan verder leren als metaalbewerker of basislasser op niveau 2.

1.7 Assistent Installatie Als de leerling werkt in de elektrotechniek en de installatietechniek komt hij vaak in gebouwen waar technische installaties worden gebruikt, van woningen, kantoren en ziekenhuizen tot schoolgebouwen, hotels en restaurants. In al die gebouwen vindt hij zowel elektrotechnische als werktuigkundige en koude technische installaties.

De assistent installatie helpt een vakman, bijvoorbeeld bij het op maat maken en plaatsen van leidingen, kabels en kabelgoten. Ook kan hij helpen bij het trekken van kabels, het monteren en aansluiten van installaties en het testen of een apparaat wel goed werkt. Denk hierbij aan bijvoorbeeld een airco, verwarming of een aansluitkast.

De assistent kan verder leren als monteur werktuigkundige installaties of elektrotechnische installaties, aircomonteur of monteur koudetechniek op niveau 2.

6

1.8 Assistent Montage De assistent montage werkt onder begeleiding van een vakman. Hij assisteert bij het bewerken van materialen, verbinden, monteren en afwerken van materialen en objecten. Het werk kan ook bestaan uit het vooraf scheiden of demonteren of het aan-/afvoeren en opslaan van materialen.

Hij boort gaten, schroeft onderdelen vast en plaatst zo bijvoorbeeld bedradingskokers in een installatiekast.

Je kunt verder leren als onderhoudsmonteur werktuigbouw, monteur mechatronica of de monteur elektrotechnische industriële producten en systemen op niveau 2.

De assistent metaalbewerking en montage werkt meestal in een werkplaats of een productiehal en voert onder toezicht en/of begeleiding van een leidinggevende/ ervaren collega, eenvoudige en routinematige werkzaamheden uit, die meestal een kort cyclisch karakter hebben. Een assistent bij een middelgroot of groot bedrijf heeft uitsluitend te maken met zijn collega's.

1.9 Loopbaanperspectief Op basis van scholing en/of ervaring is doorgroei mogelijk.

Afhankelijk van de persoonlijke belangstelling, vermogens en ervaring is het voor de deelnemer met een diploma mogelijk door te groeien naar zelfstandig werk en/of een niveau-2 kwalificatie binnen hetzelfde (of een aanpalend) werkgebied. Voor alle diploma's geldt dat de leerling binnen de sector metaal-, elektro- en installatietechniek op niveau 2 ook verder kunt leren op een ander vakgebied dan hij in eerste instantie gekozen heeft.

Voor de assistent metaalbewerking is de metaalbewerker of basislasser op niveau-2 de meest gangbare doorstroommogelijkheid.

Voor de assistent montage is de onderhoudsmonteur werktuigbouw, monteur mechatronica of de monteur elektrotechnische industriële producten en systemen op niveau-2 de meest gangbare doorstroommogelijkheid.

Voor de assistent installatie liggen de monteur werktuigkundige installaties, monteur elektrotechnische installaties, de monteur koude techniek of aircomonteur op niveau-2 het meest voor de hand.

Wilt u zien hoe iemand deze beroepen uitoefent? Bekijk de filmpjes op http://www.techniekinbeeld.nl/.

Daarnaast is het voor alle gediplomeerden mogelijk zich te verbreden naar een andere beroepskwalificerende niveau-1 opleiding.

7

2. Doorlopende leerlijn assistent MEI niveau 1 naar niveau 2

2.1 Poster assistent MEI leerlijn

8

3. Omschrijving doorlopende leerlijn assistent MEI naar Niveau 2

1. De opleiding start met een intakegesprek. In dit gesprek wordt het handelingsplan en het servicedocument ingevuld, naar aanleiding van de beginsituatie van de leerling. Bij dit gesprek zijn de trajectbegeleider, ouders/verzorgers, zorgadviseurs, leerling aanwezig.

2. De leerlijn start met acht verschillende PSO kaarten, afkomstig uit de PSO box. (twee kaarten metaaltechniek, twee kaarten elektrotechniek, twee kaarten installatietechniek en twee kaarten naar invulling van de leerling.) De leerling krijgt op deze manier d.m.v. diverse opdrachten variërend van 4 uur tot 2 lesdagen een korte oriëntatie op de vakrichtingen MEI.

3. Ná deze PSO kaarten start de leerling met één verplichte praktijkopdracht waarbij de leerling leert werken met het didactisch concept van Het Scharnierpunt. Bij stap 5 uitvoering maakt de leerling het product d.m.v. een geprogrammeerde instructie die is opgenomen in de praktijkopdracht. De leerling gebruikt de JIT kaarten op 1F niveau om in de context van de praktijkopdracht aan zijn taal- en reken niveau te werken. (Techno-Skills worden hier nog niet toegepast omdat de leerling de geprogrammeerde instructie doorloopt.) De praktijkopdracht die gebruikt wordt is de Energy Trike.

4. Er volgt nu een GO/NO GO gesprek met de leerling. In dit gesprek zijn ook de ouders/verzorgers aanwezig, alsook de zorgadviseurs. In dit gesprek komen de volgende punten aan bod: -Aanwezigheid -Op tijd komen -Nakomen van afspraken -Competentieontwikkeling van de leerling. -Vaststellen leerroute naar Praktijkopdrachten met begeleiding bij GO. De leerling kiest nu zelf praktijkopdrachten die hij leuk vindt om te maken. -Bij NO GO wordt het hersteltraject vastgesteld.

5. Ná het GO /NO GO moment gaat de leerling volgens afspraak met zijn begeleider zijn eigen leerroute vervolgen. Hij heeft nu een korte oriëntatie gehad op gebied van metaal, elektro- en installatietechniek, daarnaast heeft de leerling leren werken met de 7 stappen model. Ook nu leert hij afspraken te maken en te plannen. De complexiteit wordt iets meer naar mate de leerlijn vordert en de Techno-Skills worden gebruikt om bronmateriaal en basisvaardigheden aan te bieden. Daarnaast gaat u door middel van JIT- en taalkaarten het taal- en rekenniveau van de leerling op het (verplichte) 2F niveau brengen. Natuurlijk kunt u ook hiervoor uw eigen lesmateriaal inzetten.

9

6. De leerling wordt ná het doorlopen van deze leerlijn geëxamineerd (AKA Diploma) middels een afsluitende beroepstaak (Nog te bepalen). Deze beroepstaak wordt in overleg met de begeleiding vastgesteld.

• VCA wordt aangeboden middels een nader te bepalen methode naast deze gehele leerlijn.

• Ondersteunende AVO vakken worden aangeboden naast deze gehele leerlijn.

• Zorgadviseurs bieden extra begeleiding waar nodig. • LOB (Loopbaan orientatie en begeleiding) is opgenomen in de PSO

kaarten en de praktijkopdrachten. Daarnaast kunnen ondersteunende LB Kaarten gebruikt worden.

10

4. Didactiek sturingsmateriaal Stichting Consortium Beroepsonderwijs

4.1 Algemeen Mensen leren als ze serieus worden genomen, als ze iets doen waar een uitdaging aan verbonden is, als ze de zin van het te leren onderwerp inzien, als ze fouten mogen maken, als de docent enthousiast is en er een goede sfeer heerst in de (project)groep. Ze leren ook als ze merken dat het nieuwe aansluit op hetgeen ze al beheersen en als ze voldoende ruimte krijgen om dingen zelf uit te zoeken en te regelen (De Bie & Kleijn, 2001; Dirksen, 2009). De integrale, beroepsgerichte opdrachten van het Consortium dagen de leerling uit zichzelf verder te ontwikkelen en doen steeds meer een beroep op de zelfstandigheid van de leerling. Daarbij is het van belang dat de leerling het eigen werk in toenemende mate zelf kan regelen, kan indelen en kan plannen. Zo leren leerlingen zelfstandig te leren en te werken.

4.2 Drieslag Taal Taal is een van de pijlers onder een succesvolle studie en verdere loopbaan (Van Nieuwkerk,2009) Een goede taalvaardigheid van de leerling is daarom van cruciaal belang. Om deze taalvaardigheid actief en constant te bevorderen is het van belang dat iedereen die bij het leerproces van de leerling betrokken is aandacht aan taal besteed. De drieslag taal is een model dat hieraan tegemoet komt.

Alle betrokkenen bij de opleiding van een leerling moeten zich ervan bewust zijn dat zij steeds gebruik maken van taal, de leerlingen iets leren met taal en hen terugkoppeling vragen in taal, algemene taal maar ook specifieke (vak)taal. Aparte lessen Nederlands kunnen zich hierop richten. Maar iedere context vraagt om eigen taalvaardigheden: van een verkoopgesprek tot een collegiaal overleg, van een afsprakenlijst tot een verslag in een zorgdossier.

Taal in de context van school en

beroep

Workshops en

trainingen algemene

taalvaardig-heden

Signaleren en

remediëren

11

Als leerlingen ‘Just In Time’ binnen de context deze taalvaardigheden oefenen, worden zij zich bewust van de benodigde taalvaardigheid, Door dit steeds toe te passen en te beoordelen zal hun taalvaardigheid worden verhoogd. Problemen in taalvaardigheid kunnen op deze wijze worden gesignaleerd. In speciale lessen kan hiervoor ondersteuning worden gegeven. Zo worden de achterstanden van leerlingen actief weggewerkt en wordt de doorstroom bevorderd. Ook voor moderne vreemde talen (mvt) kan deze ‘drieslag taalontwikkeling’ ingezet worden, al zal de rol van het opleidingsteam hierin minder prominent zijn en zal de beoordeling vaak door de docent mvt gebeuren. In de praktijk betekent deze ‘drieslag’ voor Nederlands het volgende:

1. De docent Nederlands verzorgt workshops en taaltrainingen die gericht zijn op algemene vaardigheden: het schrijven van verslagen, rapporten, e-mails en brieven; het maken van aantekeningen, notulen, en samenvattingen; het presenteren, het voeren van zakelijke gesprekken; de spelling en grammatica.

2. De docent Nederlands is taalcoach van de vakdocenten en van de BPV-begeleiders. Als taalcoach ondersteunt hij de wijze waarop de vakdocenten/begeleiders een bijdrage kunnen leveren aan de taalontwikkeling van hun leerlingen binnen de opleiding. Belangrijk daarbij is de vakdocenten bewust te maken van:

a. het niveau dat van de leerlingen verwacht wordt en wat dat niveau precies inhoudt.

b. het niveau van hun eigen communicatie en (school) taalaanbod c. het herkennen van signalen die duiden op problemen in de

taalvaardigheid van leerlingen 3. De docent Nederlands helpt bij signalering van problemen en biedt mogelijkheid

tot ondersteuning. Hulpmiddelen daarbij zijn diagnostische instrumenten en digitale taalprogramma’s voor individuele niveauverhoging. Signalering kan in eerste instantie de verantwoordelijkheid zijn van de docent Nederlands, maar deze kan indien nodig hulp inroepen van deskundigen zoals een remedial teacher etc.

4.3 LB De MBO Raad heeft de staatssecretaris van OCW geadviseerd om het document ‘Leren, Loopbaan en Burgerschap’ van april 2007 te vervangen door het document ‘Loopbaan en burgerschap in het mbo’ (mei 2010). Een aantal onderwijsinstellingen heeft het onderwijs en de begeleiding op het gebied van loopbaan en burgerschap al succesvol uitgewerkt op basis van het document van april 2007. Het nieuwe document is zodanig opgesteld, dat het recht doet aan deze succesvolle uitwerkingen (MBO Raad, 2010).

12

Het Consortium ziet in deze verandering een zorg ontstaan; in het nieuwe document ‘Loopbaan en Burgerschap’ is het domein ‘leren leren’ verwijderd. Dit, vanuit de redenatie dat ‘het leren van de leerling’ de core-business is van het vakmatige kwalificatiedossier. Deze redenatie klopt, maar wordt niet geborgd in de kerntaken van de kwalificatiedossiers; mbo-leerlingen worden vanuit de KD’s niet beoordeeld op hun leercompetenties. We pleiten daarom voor extra aandacht en bewustwording van onderwijsprofessionals over de kracht van competentiegericht onderwijs; het bewust bekwaam worden op het gebied van ‘leren’, ‘loopbaan’ ‘burgerschap’ en ‘vakmanschap’! Wij zijn van mening dat competenties op het gebied van ‘leren’ en ‘loopbaan’ voorwaardelijk zijn voor de beroepsmatige competentieontwikkeling, en voorwaardelijk om als burger goed te kunnen functioneren in de maatschappij. Beide aspecten zijn niet alleen belangrijk voor de vorming van de individuele leerling maar dragen ook bij aan de verbetering van het (leer)klimaat binnen de school: leerlingen die beter gemotiveerd zijn omdat zij hun loopbaan helder voor ogen hebben, nemen meer verantwoordelijkheid voor gemeenschapsbelangen binnen en buiten de school. De competenties op ‘leren en loopbaan’ gebied dienen dan ook parallel aan de vakspecifieke competenties tot ontwikkeling komen, zodat een leerling zich als ‘totale persoon’ ontwikkelt tot een beginnend beroepsbeoefenaar. Het Consortium heeft als uitgangspunt dat de totale set van competenties het best kan worden ontwikkeld binnen de context van het beroep. De kerntaken uit het kwalificatiedossier, de kerntaken uit het brondocument Leren, Loopbaan en Burgerschap, en de AVO-vakken, worden daarom zoveel mogelijk verwerkt tot integrale projecten in het onderwijsmateriaal. Deze verwevenheid leidt er toe dat leerlingen de onderling verbondenheid van (deel)competenties optimaal ervaren en deze kunnen aanwenden in diverse situaties (transfer). Het leren voor en in de beroepspraktijk is en blijft het hoofddoel van ons onderwijs. Daarbij is het aspect van leren leren van groot belang voor de leerling zijn individuele loopbaan. Hij dient geëquipeerd te worden/zijn om in het latere arbeidzame leven verder te leren voor en in beroepen van de toekomst. Derhalve roepen wij op om het domein van ‘leren leren’ een centrale plaats toe te kennen in de (te schrijven) ‘kwalificatiedossiers’ voor zowel het vmbo, mbo, als hbo-niveau.

13

4.4 Praktijkopdrachten vmbo Een voorbeeld: opbouw van Praktijkopdrachten (vmbo)

In Het (Metalen) Scharnierpunt (HS) zijn leerlijnen ontwikkeld voor de beroepsgerichte vakken Metaaltechniek (MT), Metalektro (ME), Elektrotechniek (ET) en Metaal-Elektro-Installatie (MEI) waarbij

de algemeen vormende vakken (AVO) in samenhang aangeboden worden.

Een leerlijn bestaat uit een serie van 20 praktijkopdrachten verdeeld over leerjaar 3 en 4 van het VMBO. De leerlijnen worden op drie niveaus aangeboden: diepgang 2, 3 en 4. Wat betreft de examenprogramma’s vmbo komen diepgang 2, 3 en 4 overeen met respectievelijk de geglobaliseerde examenprogramma’s BB, KB en GL van 2008. De praktijkopdrachten van diepgang 2, 3 en 4 in het vierde jaar van het VMBO sluiten aan op de niveaus 2, 3 en 4 van het MBO.

De praktijkopdrachten zijn ondergebracht in 10 taakblokken per jaar. De opdrachten worden per taakblok complexer. Figuur 1.2: meerdere praktijkopdrachten ondergebracht in taakblokken per jaar

Jaar 3

MT3-1-1 MT3-1-2

MT3-2-1 MT3-2-2 MT3-2-3

MT3-3-1 MT3-3-2

MT3-4-1 MT3-4-2 MT3-4-3

MT3-5-1 MT3-5-2 MT3-5-3

MT3-6-1 MT3-6-2

MT3-7-1 MT3-7-2 MT3-7-3

MT3-8-1 MT3-8-2 MT3-9-3

MT3-9-1 MT3-9-2

MT3-10-1 MT3-10-2 MT3-10-3

Jaar 4

MT4-1-1 MT4-1-2 MT4-1-3

MT4-2-1 MT4-2-2 MT4-2-3

MT4-3-1 MT4-3-2

MT4-4-1 MT4-4-2 MT4-4-3

MT4-5-1 MT4-5-2 MT4-5-3

MT4-6-1 MT4-6-2 MT4-6-3

MT4-7-1 MT4-7-2

MT4-8-1 MT4-8-2

MT4-9-1 MT4-9-2 MT4-9-3

MT4-10-1 MT4-10-2 MT4-10-3

Iedere praktijkopdracht heeft een code - Een nummer voor het leerjaar (3 of 4) - Een nummer voor de plaats in de serie praktijkopdrachten (1 – 10) - Een nummer voor de opdracht, waaruit de leerling kan kiezen (1, 2 of 3)

Elke praktijkopdracht behandelt een serie onderwerpen, die zijn afgeleid uit de globale eindtermen

van de examenprogramma’s. (Bijv: Boren is onderwerp uit eindterm 16 van het examenprogramma MT)

14

4.5 AVO verrijking binnen de Praktijkopdracht In de set onderwerpen van een praktijkopdracht zijn zowel de technische onderwerpen opgenomen als de AVO-onderwerpen van de vakken Nederlands, Engels, Wiskunde, Maatschappijleer 1 en 2, NaSk1 en 2. Dit zijn voor de sector techniek van het VMBO de sectorverplichte AVO vakken.

Het onderwerp “Engels tekst lezen” wordt betrokken bij de opdracht door de leerling informatie in de

Engelse taal op te laten zoeken op internet. In het kader van wiskunde moet een uitslag gemaakt

worden (onderwerp: “meetkundige figuren”), etc. Op deze wijze worden alle AVO-vakken bij de praktijkopdracht betrokken.

Authentieke Praktijkopdracht “Hefboomwet” is een onderwerp uit eindterm 14 NASK1 en maakt samen met boren deel uit van de set voor de praktijkopdracht “Scooterkrik” van de leerlijnen MT. De werking van de scooterkrik berust op de toepassing van de hefboomwet. Bij het ontwerp van de scooterkrik is de hefboomwet nodig om uit te rekenen welk gewicht opgetild kan worden met een redelijke handkracht (op diepgang 4 ontwerpt de leerling namelijk naar eigen inzicht een scooterkrik). Na het bouwen van de scooterkrik kan de leerling de theoretische waarden controleren door met een unster de krachten op de krik te meten.

Leertaken in Taakklassen De leerlijnen zijn concentrisch van aard. Onderwerpen worden een aantal keren herhaald in

opeenvolgende praktijkopdrachten, waarbij de moeilijkheidsgraad toeneemt. “Boren” komt bijvoorbeeld nog vijf keer terug bij de leerlijnen MT, na de eerste toepassing bij de Scooterkrik. Dit geldt ook voor de AVO-onderwerpen. De hefboomwet komt nog twee keer terug na de eerste toepassing in de scooterkrik en de leerling zal ook nog een paar keer eenvoudige Engelse teksten lezen. Op deze manier worden de eindtermen van de AVO-vakken gedekt in de praktijkopdrachten. Het deel dat daarna overblijft zal via aparte lessen of workshops aangeboden worden.

Het Metalen Scharnierpunt kiest voor een maximaal, flexibele opzet waarbij de scholen zelf de keuze blijven houden hoe ze dit gaan organiseren. Volledige intergratie / samenhang is mogelijk gemaakt.

Door deze integrale aanpak wordt de kennis uit de AVO vakken direct praktisch vertaald. Wij verwachten dat dit voor de gehele school een ‘win win situatie’ oplevert, waarbij de leerling zowel de techniek als de AVO-vakken als interessant ervaart, makkelijker tot zich neemt, en flexibel kan inzetten in nieuwe situaties (transfer).

15

4.6 Overeenkomsten en Verschillen tussen 4C/ID en HS-PO De vier componenten van het 4C/ID model zijn in grote lijnen te herkennen in de opbouw van de Praktijkopdrachten van HS. Hieronder zijn de relaties schematisch in een overzichtje weergeven.

Component 1. Een leertaak betreft feitelijk de Praktijkopdracht die wordt uitgevoerd. Het betreft hier een authentieke PO leertaak, waarin alle onderwerpen van de realistische taak is geïntegreerd. Alle praktijkopdrachten op diepgang 2 (of 3 of 4) uit het derde jaar, vormen als het ware de equivalente leertaken in een ‘taakklasse’.

Component 2. De ondersteunende informatie, die bij het 4C/ID-model ook wel wordt gezien als vervanging van ‘de oude theorie’, is geïntegreerd in de praktijkopdracht. Het wordt aangegeven onder de ‘hulpmiddelen en bronnen’ die per stap zijn geïnventariseerd. Mogelijk is hier nog een aanbod van verwante en benodigde ‘workshops’.

Component 3. De JIT-informatie is niet als apart onderdeel binnen de praktijkopdracht terug te vinden. Deze informatie wordt als het goed is door de docent/begeleider verstrekt, juist op het moment dat daar behoefte aan is. Binnen het 4C/ID-model werkt dit niet anders. Het wel of niet slagen van deze component is daarmee sterk afhankelijk van de visie en de (begeleidings-)competenties van de docent.

Component 4. De deeltaakoefening is niet als apart onderdeel opgenomen in de structuur van de PO’s, maar komt wel terug in de herhaling van bepaalde vaardigheden over de verschillende PO’s heen. Op die manier blijft het inoefenen functioneel, en worden alle (geglobaliseerde) eindtermen van het vmbo gedekt.

4C/ID HS

Leertaken <--> Praktijkopdrachten

Taakklassen <--> Diepgangen (2, 3, 4)

Ondersteunende info <--> Content /studiebronnen

JIT <--> Begeleiders informatie

Deeltaakoefeningen <--> Basisoefeningen

16

5. Slotwoord (Presentatie)

Deze leerlijn is concept v1.5. De actuele versie van de leerlijn kunt u downloaden van de website www.consortiumbo.nl

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met het secretariaat van Stichting Consortium Beroepsonderwijs via [email protected]

U kunt ook een automatische presentatie bekijken van deze leerlijn. De koppeling staat op de website van www.consortiumbo.nl

17