Aanleiding/probleemstelling · 2013. 4. 22. · Aanleiding/probleemstelling Plaats en doel van...

12
RAADSVOORSTEL Gemeente Woerden ^m fP^x I llllll lllll lllllll II llllll Hill MUI IUI! UMI IUI IUI nop 00041 ^ gemeente WOERDEN Datum: 11 maart 2008 Indiener: - college van burgemeester en wethouders Aandachtsveld portefeuillehouder: - burgemeester Programma: Kwaliteit Onderwerp: vaststellen verordening Declaratieregeling maatschappelijke participatie voor minima 2008 Aanleiding/probleemstelling Plaats en doel van minimabeleid Gemeentelijk minimabeleid heeft een plaats naast de voorzieningen van de Wet werk en bijstand. Op grond van die wet verstrekken gemeenten bijstand voor levensonderhoud aan inwoners die over onvoldoende middelen beschikken. Dit heet algemene bijstand omdat deze uitkering voorziet in de noodzakelijke kosten waar iedereen mee te maken krijgt. Daarnaast wordt individuele bijzondere bijstand verstrekt voor noodzakelijke kosten die het gevolg zijn van bijzondere omstandigheden; kosten dus waar niet iedereen mee te maken heeft en waarin de norm voor algemene bijstand niet voorziet. Bijstand, zowel de algemene als de bijzondere, is een voorziening om een bestaansminimum te garanderen. Maar gemeenten voelen zich voor meer verantwoordelijk dan het waarborgen van het bestaans- minimum en hebben ook bevoegdheden en financiële mogelijkheden gekregen om die verantwoor- delijkheid waar te maken. Sinds invoering van de WWB kan alleen aan ouderen en chronisch zieken/gehandicapten categoriale bijzondere bijstand worden verstrekt. Dat betekent dat aan deze groepen vergoedingen kunnen worden verstrekt voor kosten waarvan de noodzaak niet individueel behoeft te worden aangetoond en waarvan ook de daadwerkelijke uitgave niet behoeft te worden gecontroleerd. Naast de mogelijkheden van de WWB kan gemeentelijk minimabeleid worden gevoerd. Gebruikelijk is om hieronder een regeling voor maatschappelijke participatie te verstaan. Zo wordt dat ook in voorliggend raadsvoorstel en verordening bedoeld. Zo'n regeling is niet gericht op noodzakelijke kosten, maar op het faciliteren van een volwaardige participatie in de maatschappij. Bij minimabeleid gaat het erom mensen in staat te stellen om mee te doen. Regionale samenwerking De gemeente Woerden voert vanaf 1 januari 2007 de WWB en aanverwante regelingen uit voor de gemeenten Breukelen, Montfoort, Loenen en Oudewater. Ook de uitvoering van het minimabeleid is ondergebracht in deze samenwerking. Momenteel zijn er vijf verschillende varianten van gemeentelijk minimabeleid op grond waarvan kosten van deelname aan het maatschappelijk verkeer worden vergoed. De verschillen tussen de huidige voorzieningen zijn aanmerkelijk. Voor de klanten uit de verschillende gemeenten is het moeilijk te begrijpen waarom de voorzieningen in de ene gemeente verschillen van die in een andere. Ook voor hulp- en dienstverlenende instanties die de klanten van sociale zaken tot hun doelgroep rekenen, is dit verwarrend. Tenslotte is het voor de ambtelijke organisatie zonder meer onpraktisch om vijf verschillende regelingen uit te voeren. Vandaar dat al snel na de samenvoeging van de vijf afdelingen sociale zaken de roep werd gehoord om ook het minimabeleid van de vijf gemeenten te harmoniseren.

Transcript of Aanleiding/probleemstelling · 2013. 4. 22. · Aanleiding/probleemstelling Plaats en doel van...

Page 1: Aanleiding/probleemstelling · 2013. 4. 22. · Aanleiding/probleemstelling Plaats en doel van minimabeleid Gemeentelijk minimabeleid heeft een plaats naast de voorzieningen van de

R A A D S V O O R S T E L Gemeente Woerden ^m fP^x I llllll lllll lllllll II llllll Hill MUI IUI! UMI IUI IUI n o p 0 0 0 4 1 ^

gemeente WOERDEN

Datum: 11 maart 2008

I nd iene r : - college van burgemeester en wethouders

Aandachtsveld portefeui l lehouder: - burgemeester

Programma: Kwaliteit

Onderwerp: vaststel len verordening Declaratieregeling maatschappeli jke participatie voor minima 2008

Aanleiding/probleemstelling

Plaats en doel van minimabeleid Gemeentelijk minimabeleid heeft een plaats naast de voorzieningen van de Wet werk en bijstand. Op grond van die wet verstrekken gemeenten bijstand voor levensonderhoud aan inwoners die over onvoldoende middelen beschikken. Dit heet algemene bijstand omdat deze uitkering voorziet in de noodzakelijke kosten waar iedereen mee te maken krijgt. Daarnaast wordt individuele bijzondere bijstand verstrekt voor noodzakelijke kosten die het gevolg zijn van bijzondere omstandigheden; kosten dus waar niet iedereen mee te maken heeft en waarin de norm voor algemene bijstand niet voorziet. Bijstand, zowel de algemene als de bijzondere, is een voorziening om een bestaansminimum te garanderen. Maar gemeenten voelen zich voor meer verantwoordelijk dan het waarborgen van het bestaans­minimum en hebben ook bevoegdheden en financiële mogelijkheden gekregen om die verantwoor­delijkheid waar te maken. Sinds invoering van de WWB kan alleen aan ouderen en chronisch zieken/gehandicapten categoriale bijzondere bijstand worden verstrekt. Dat betekent dat aan deze groepen vergoedingen kunnen worden verstrekt voor kosten waarvan de noodzaak niet individueel behoeft te worden aangetoond en waarvan ook de daadwerkelijke uitgave niet behoeft te worden gecontroleerd. Naast de mogelijkheden van de WWB kan gemeentelijk minimabeleid worden gevoerd. Gebruikelijk is om hieronder een regeling voor maatschappelijke participatie te verstaan. Zo wordt dat ook in voorliggend raadsvoorstel en verordening bedoeld. Zo'n regeling is niet gericht op noodzakelijke kosten, maar op het faciliteren van een volwaardige participatie in de maatschappij. Bij minimabeleid gaat het erom mensen in staat te stellen om mee te doen.

Regionale samenwerking De gemeente Woerden voert vanaf 1 januari 2007 de WWB en aanverwante regelingen uit voor de gemeenten Breukelen, Montfoort, Loenen en Oudewater. Ook de uitvoering van het minimabeleid is ondergebracht in deze samenwerking. Momenteel zijn er vijf verschillende varianten van gemeentelijk minimabeleid op grond waarvan kosten van deelname aan het maatschappelijk verkeer worden vergoed.

De verschillen tussen de huidige voorzieningen zijn aanmerkelijk. Voor de klanten uit de verschillende gemeenten is het moeilijk te begrijpen waarom de voorzieningen in de ene gemeente verschillen van die in een andere. Ook voor hulp- en dienstverlenende instanties die de klanten van sociale zaken tot hun doelgroep rekenen, is dit verwarrend. Tenslotte is het voor de ambtelijke organisatie zonder meer onpraktisch om vijf verschillende regelingen uit te voeren. Vandaar dat al snel na de samenvoeging van de vijf afdelingen sociale zaken de roep werd gehoord om ook het minimabeleid van de vijf gemeenten te harmoniseren.

Page 2: Aanleiding/probleemstelling · 2013. 4. 22. · Aanleiding/probleemstelling Plaats en doel van minimabeleid Gemeentelijk minimabeleid heeft een plaats naast de voorzieningen van de

RAADSVOORSTEL Blad 2

Datum: 11 maart 2008

Alle gemeenten in het samenwerkingsverband hebben aangegeven het minimabeleid te willen intensiveren. Bedoeling is om nu een goede regeling te ontwerpen om de participatie van mensen met een laag inkomen te bevorderen. Een regeling waarmee we vooruit kunnen. Daarmee voldoen we ook aan de wens van het huidige kabinet dat gemeenten aanspoort om werk te maken van armoedebestrijding, participatiebevordering en het tegengaan van sociale uitsluiting. Het kabinet stelt hiervoor ook extra gelden beschikbaar.

Onderzoek Met het oog op het formuleren van nieuw minimabeleid hebben de gemeenten een onderzoek laten uitvoeren door SGBO naar de effectiviteit van de huidige regelingen. Ook werd gevraagd de behoeften van de doelgroep te onderzoeken en te adviseren over een minimabeleid op basis van de volgende uitgangspunten: • optimale bereikbaarheid van voorzieningen (sociaal, cultureel, recreatief); • toegankelijke en betaalbare voorzieningen, ook voor de minima; • een breed (regionaal) aanbod in het voorzieningenpakket; • keuzevrijheid burgers voor besteding voordeel; • makkelijk uitvoerbaar voor de gemeente (geen administratieve rompslomp); • mensen met een laag inkomen mogen niet achteruitgaan ten opzichte van de huidige regelingen.

Vanwege wensen die leven in een aantal gemeenten hebben wij SGBO gevraagd met name te onder­zoeken of en hoe deze uitgangspunten kunnen worden gerealiseerd door middel van een kortingspas.

SGBO heeft statistische gegevens verzameld en onderzoek gedaan aan de hand van aangeleverde documenten. Er zijn interviews afgenomen bij ambtenaren, externe hulp- en dienstverleners en raadsleden. Onder de doelgroep is zowel schriftelijk als telefonisch geënquêteerd. Het rapport dat SGBO heeft afgeleverd is als bijlage bij dit raadsvoorstel gevoegd.

Uitkomsten onderzoek SGBO beveelt aan de bestaande declaratieregelingen te handhaven en verder te harmoniseren, zo mogelijk naast een kortingspas. Gebleken is dat de bekendheid ervan onder de doelgroep te wensen over laat. Op dit moment wordt door minder dan de helft van de doelgroep gebruikgemaakt van de regelingen. De mogelijkheden om de bekendheid van de regeling te vergroten en niet-gebruik ervan tegen te gaan, zal verder worden onderzocht en uitgewerkt. Dit valt echter buiten de scope van deze verordening.

Een probleem dat door veel mensen is genoemd, is dat men pas achteraf een vergoeding kan krijgen voor de gemaakte kosten. Verder wordt de grens in de bestaande regelingen van 110% van de bijstandsnorm door velen als te laag beschouwd net als het abrupte verlies van het recht op vergoedingen bij overschrijding van die grens. De tevredenheid over de inhoud van de declaratie­regelingen is in Woerden het grootst en in Breukelen en Loenen veel lager. In Loenen is de ontevredenheid opvallend groot. In Oudewater en Montfoort wordt een declaratieregeling gemist.

Met betrekking tot de kortingspas concludeert SGBO dat deze een ruim bereik zal hebben en daarom als een goed instrument in het kader van het minimabeleid kan worden beschouwd. Hij kan echter de bestaande declaratieregelingen niet geheel vervangen. Bovendien kan een kortingspas niet eerder dan medio 2009 worden ingevoerd. Om met het harmoniseren en intensiveren van minimabeleid niet te hoeven wachten tot een kortingspas daadwerkelijk kan worden ingevoerd, zal de kortingspas in een aparte procedure verder worden uitgewerkt.

Dit raadsvoorstel richt zich verder op een regeling in de vorm van een verordening op grond waarvan aan mensen met lage inkomens een vergoeding kan worden verstrekt voor kosten van deelname aan het maatschappelijk verkeer. Op een later moment kan een in te voeren kortingspas alsnog in deze regeling worden geïncorporeerd.

Dit voorstel wordt gelijktijdig aan de raden van alle gemeenten in het samenwerkingsverband sociale zaken aangeboden.

Page 3: Aanleiding/probleemstelling · 2013. 4. 22. · Aanleiding/probleemstelling Plaats en doel van minimabeleid Gemeentelijk minimabeleid heeft een plaats naast de voorzieningen van de

RAADSVOORSTEL Blad 3

Datum: 11 maart 2008

Inhoudelijk voorstel

Aard van de regeling In deze verordening is uitgegaan van een regeling die openstaat voor inwoners met een inkomen onder een bepaalde grens, ongeacht de aard van dat inkomen. Sinds invoering van de WWB kan zo'n regeling geen categoriaal karakter hebben (een vaste vergoeding voor iedereen die behoort tot een bepaalde doelgroep). Dat heeft tot gevolg dat tegenover een vergoeding ook daadwerkelijk gemaakte kosten moeten staan. Daarom spreken we van een declaratieregeling.

Mate van harmonisering Op dit moment bestaan in de gemeenten Woerden, Breukelen en Loenen declaratieregelingen in het kader van minimabeleid, terwijl Oudewater een categoriale regeling kent voor 65-plussers met een minimuminkomen. Montfoort heeft geen vergelijkbare regeling, maar heeft in de beleidsregels WWB de mogelijkheid opgenomen om kosten van noodzakelijk geachte sociaal-culturele activiteiten te vergoeden via bijzondere bijstand. Zowel de kostensoorten als de hoogte van de vergoedingen zijn verschillend. Door deze verschillen in het huidige beleid heeft (volledige) harmonisering verschillende budgettaire consequenties voor de afzonderlijke gemeenten in het samenwerkingsverband. Deze worden verder­op nader belicht. Vanwege de voordelen van harmonisering wordt hier één regeling voorgesteld. Mocht volledige harmonisering, zowel in regelgeving, aanspraken als bedragen, binnen de vijf gemeenten om budgettaire redenen niet haalbaar zijn, dan zou verlaging van de maximale vergoeding in één of meerdere categorieën uit oogpunt van efficiency in de uitvoering de voorkeur verdienen.

Beleidskeuzes Bij het ontwerp van een regeling dienen een aantal beleidskeuzes zich aan. Deze worden hierna puntsgewijs besproken.

Afbakening verordening to.v. beleidsregels Om beter in te kunnen spelen op veranderende omstandigheden is gekozen voor een verordening die globaler is dan de voorgaande verordeningen terwijl door de colleges beleidsregels worden vast­gesteld om details te regelen met betrekking tot de vergoedbare kosten, de beoordeling van het recht op vergoedingen, de in aanmerking te nemen middelen, de verificatie van gegevens, de ingangs­datum en duur van het recht op vergoedingen en overige aspecten die direct met de uitvoering te maken hebben. Zo zal de wijze waarop wordt gecontroleerd of de gedeclareerde kosten zijn gemaakt, in een beleidsregel worden vastgelegd. Hiervoor wordt gekozen om reden van doelmatigheid. Dit zou steek­proefsgewijs achteraf kunnen gebeuren. Hierdoor kan de druk op de uitvoering worden verminderd. Voordeel voor de klant is dat een vergoeding kan worden gevraagd en verkregen voordat de kosten zijn gemaakt, hetgeen tegemoetkomt aan een veelgehoorde wens. Vanzelfsprekend zullen klanten erop worden gewezen dat achteraf over bewijsstukken kan worden gevraagd.

Afbakening doelgroep in relatie tot inkomens- en vermogensgrens De inkomensgrens van 110% van de toepasselijke bijstandsnorm is als uitgangspunt genomen. Deze werd ook in de voorgaande verordeningen gehanteerd. Het abrupt verliezen van ieder recht op vergoedingen bij overschrijding van die grens wordt echter als onrechtvaardig gevoeld. Daarom is gekozen voor een geleidelijke verlaging van vergoedingen bij stijging van inkomen. 120% van de toepasselijke bijstandsnorm is de nieuwe grens waarboven geen recht op vergoedingen meer bestaat. Het inkomensverschil tussen die twee grenzen bedraagt voor een alleenstaande ruim € 1.000,00 op jaarbasis, voor een alleenstaande ouder ongeveer € 1.300,00 en voor een echtpaar bijna € 1.450,00. Afgezet tegen de "haalbare" vergoedingen kan 120% van de bijstandsnorm daarom als een acceptabele bovengrens worden gezien.

Voor de wijze waarop inkomen en vermogen in aanmerking worden genomen wordt in beginsel aangesloten bij de werkwijze binnen de WWB. Door beleidsregels vast te stellen kan hiervan eventueel worden afgeweken. Te denken valt aan een regel met betrekking tot het in aanmerking nemen van het vermogen dat is gebonden in een zelfbewoonde eigen woning.

Page 4: Aanleiding/probleemstelling · 2013. 4. 22. · Aanleiding/probleemstelling Plaats en doel van minimabeleid Gemeentelijk minimabeleid heeft een plaats naast de voorzieningen van de

RAADSVOORSTEL Blad 4

Datum: 11 maart 2008

Tegengaan armoedeval door differentiatie in aanspraken De geleidelijke verlaging van vergoedingen bij overschrijding van de 110%-grens tot aan de grens van 120% van de bijstandsnorm is een goed middel om de armoedeval tegen te gaan. De armoedeval kan mensen ervan weerhouden om uit te stromen uit bijstand of een andere uitkering uit vrees om inkomensafhankelijke vergoedingen, toeslagen of subsidies te verliezen. De klassieke manier om draagkracht toe te passen - zoals gebruikelijk bij individuele bijzondere bijstand - is weliswaar geleidelijker, maar in deze regeling niet doelmatig. De draagkracht werkt namelijk als een eigen risico: iemand zou dan bijvoorbeeld de eerste € 400,00 aan kosten zelf moeten betalen. Zijn de kosten lager, dan krijgt men helemaal niets. Dit is voor de klant ongunstig en voor de administratie bewerkelijk: die moet namelijk gaan bijhouden welke deel van de draagkracht is opgesoupeerd. Daarom is gekozen voor een verlaging van het vergoedingspercentage in twee stappen: 70% en 35%. De klassieke draagkrachtberekening leidt bij een inkomen van ongeveer 120% van de bijstandnorm tot een draagkracht die groter is dan de maximaal haalbare vergoeding. Door bij inkomens tussen 110% en 120% van de bijstandsnorm een percentage van de kosten te vergoeden, wordt van die groep een eigen bijdrage gevergd. In gezinnen met kinderen kunnen die eigen bijdragen zodanig cumuleren dat het bedrag dat men zelf moet betalen onevenredig groot wordt in relatie tot het inkomen. Dit effect hebben wij willen beperken, mede vanwege de bijzondere aandacht die van regeringszijde gevraagd wordt voor het bestrijden van armoede onder kinderen. Daarom worden schoolbijdragen ook in de inkomenscategorie tussen 110% en 120% van de bijstandsnorm volledig vergoed.

Kostensoorten Gemeenten zijn bevoegd om eigen beleid te voeren met betrekking tot voorzieningen voor maat­schappelijke participatie. Zo'n regeling kan echter uitsluitend betrekking hebben op sociaal-culturele en sportieve activiteiten (zie bijvoorbeeld de eerste kamerstukken bij invoering van de WWB: EK 2003-2004, 28 870 en 28 960, nr. B, p. 27). Nu is de term sociaal-culturele activiteit tamelijk rekbaar en als gevolg daarvan zijn in sommige gemeenten de grenzen van de bevoegdheden in de loop der tijd (met de beste bedoelingen) overschreden. Soms lag onderbenutting van het beschikbare budget hieraan ten grondslag. Daarvan is in geen van de gemeenten van het samenwerkingsverband sprake meer. In deze verordening wordt daarom teruggekeerd naar de oorspronkelijke bevoegdheden.

Participatie is meedoen De kostensoorten die voor vergoeding vatbaar zijn, worden in deze verordening beperkt tot activiteiten op het gebied van cultuur, sport, recreatie, vorming en educatie, vrijwillige ouderbijdragen in basis- en voortgezet onderwijs en informatievoorziening. Dit zijn kosten die in de zin van de bijstandswet niet tot de strikt noodzakelijke kosten worden gerekend. Bij een voorziening voor maatschappelijke participatie gaat het niet om het waarborgen van een bestaansminimum, maar om meedoen. Uit onderzoek van het Nibud in samenwerking met het televisieprogramma EénVandaag blijkt dat dit door mensen met lage inkomens erg belangrijk wordt gevonden. In die groep is de maatschappelijke participatie lager dan in de hogere inkomensgroepen. Maar tevens blijkt dat een geringe maat­schappelijke participatie sterker samenhangt met het gevoel arm te zijn dan met het hebben van een laag inkomen op zich. Een participatiebevorderende voorziening draagt daardoor bij aan een positiever zelfbeeld. Het stelt mensen in staat om mee te doen net als anderen en mee te doen met anderen. Daarom is het belangrijk om mensen vrijheid te geven in besteding van vergoedingen. In de voorgestelde regeling zijn dan ook zowel directe als indirecte kosten (zoals reiskosten of sportkleding) vatbaar voor vergoeding. In de beleidsregels wordt verder uitgewerkt welke kosten voor vergoeding in aanmerking komen.

Afbakening met bijzondere bijstand Een regeling voor maatschappelijke participatie bestaat naast de mogelijkheid om individuele of categoriale bijzondere bijstand te verstrekken voor noodzakelijke kosten die het gevolg zijn van bijzondere omstandigheden. Wat noodzakelijk is en wat bijzondere omstandigheden zijn, kan de uitkomst zijn van een beleidsmatige keuze. De WWB zelf en de daarop berustende jurisprudentie is heel strikt. Het college heeft echter bevoegdheid om bovenwettelijk beleid vast te stellen dat door een rechter dan marginaal wordt getoetst.

Page 5: Aanleiding/probleemstelling · 2013. 4. 22. · Aanleiding/probleemstelling Plaats en doel van minimabeleid Gemeentelijk minimabeleid heeft een plaats naast de voorzieningen van de

RAADSVOORSTEL Blad 5

Datum: 11 maart 2008

Het invoeren van een nieuwe minimaregeling biedt gelegenheid om de afbakening met de bijzondere bijstand opnieuw te bezien. Uitgangspunt is dan dat de minimaregeling voorziet in een vergoeding voor de strikt genomen niet noodzakelijke kosten van maatschappelijke participatie, terwijl de bijzondere bijstand zich richt op noodzakelijke kosten. Zo is de vergoeding voor de kosten van een maaltijdvoorziening, die in Breukelen was opgenomen in de minimaregeling, niet opgenomen in deze verordening. Dit betreft namelijk noodzakelijke kosten waarvoor individuele bijzondere bijstand kan worden verleend. Hiervoor bestaat al een beleidsregel in het handboek van Schulinck. Andersom vallen ouderbijdragen voor bijvoorbeeld schoolreisjes of excursies vanwege hun vrijwillige karakter binnen de hier voorgestelde regeling. Deze kosten kunnen daardoor worden geschrapt uit de beleidsregel bijzondere bijstand voor indirecte schoolkosten. De vergoeding voor een telefoonabonnement die in Woerden werd verstrekt aan personen ouder dan 57,5 jaar is ook niet opgenomen in deze verordening. Dit zijn kosten die geacht werden samen te hangen met een hogere leeftijd of een verslechterde gezondheid, c.q. verminderde mobiliteit. Voor dit doel wordt categoriale bijzondere bijstand verstrekt. Loenen en Breukelen kenden binnen de minima­regeling een vergoeding voor de aanschaf van een identiteitsbewijs. Aangezien dit niet geschaard kan worden onder maatschappelijke participatie en omdat het gaat om noodzakelijke kosten kan een vergoeding voor deze kosten worden opgenomen in een bovenwettelijke beleidsregel bijzondere bijstand.

Maatwerk In tegenstelling tot individuele bijzondere bijstand behoeft binnen een regeling voor maatschappelijke participatie de noodzaak van de kosten niet te worden aangetoond. Bovendien kan de hoogte van de vergoeding voor een hele groep gelijk worden vastgesteld. Dat maakt deze regeling ook eenvoudiger uitvoerbaar. Maatwerk is daardoor niet aan de orde. Om die eenvoud in de uitvoering te bewaren is gekozen voor een vaste maximale vergoeding voor iedereen, ongeacht de leeftijd.

Hoogte vergoeding Om de hoogte van de maximale vergoeding te bepalen is gekeken naar de huidige regelingen in Breukelen, Woerden en Loenen. Als we niemand met een verslechtering willen confronteren, moet de regeling van Breukelen als uitgangspunt worden genomen. De hierna genoemde cijfers zijn afkomstig uit de eigen database. In Breukelen was de vergoeding voor kosten van sociaal-culturele activiteiten gesteld op 90% met een maximum van € 200,00 per persoon. Met andere woorden er werd van de aanvrager een eigen bijdrage verwacht. Om elke financiële belemmering weg te nemen, is voor de inkomenscategorie tot 110% van de bijstandsnorm gekozen voor volledige vergoeding. Opgemerkt zij dat in Breukelen slechts een klein deel van de aanvragers het maximale bedrag heeft gedeclareerd: in 2006 waren het 7 personen op een totaal van 48. De gemiddelde vergoeding bedroeg in 2006 € 102,14. In Woerden was de maximale vergoeding gesteld op € 170,00 per persoon; de gemiddelde vergoeding bedroeg in 2006 € 139,50 waarbij wordt aangetekend dat in Woerden ook kosten voor vergoeding in aanmerking werden genomen die buiten de werking van deze verordening zullen vallen. In Loenen. waar de maximale vergoeding € 100,00 bedroeg, declareerden beduidend meer aan­vragers het maximale bedrag: 47 personen op een totaal van 80. De gemiddelde vergoeding bedroeg in Loenen € 77,82 per persoon. Dit is het gemiddelde van de personen die daadwerkelijk hebben gedeclareerd in deze categorie. Van de 96 huishoudens die een vergoeding hebben ontvangen, hebben er 45 geen kosten van activiteiten gedeclareerd. Uitgaande van de oude maximale vergoeding in Breukelen en rekening houdend met het schrappen van de eigen bijdrage is de maximale vergoeding voor sociaal-culturele en sportieve activiteiten in deze verordening bepaald op € 175,00.

Is sprake van reeds vastgesteld beleidskader? NEE Eventueel toelichting:

Financiële consequenties/wijze van dekking

Intensivering van minimabeleid heeft vanzelfsprekend financiële gevolgen. Een schatting voor de gemeente Woerden ziet er als volgt uit.

Page 6: Aanleiding/probleemstelling · 2013. 4. 22. · Aanleiding/probleemstelling Plaats en doel van minimabeleid Gemeentelijk minimabeleid heeft een plaats naast de voorzieningen van de

RAADSVOORSTEL Blad 6

Datum: 11 maart 2008

Door een striktere omschrijving van vergoedbare kosten zal de gemiddelde vergoeding voor welzijns-activiteiten waarschijnlijk lager uitvallen, temeer daar internet- en andere abonnementen in een andere categorie worden ondergebracht. In de categorie abonnementen zullen de uitgaven naar verwachting substantieel toenemen nu daar ook internetabonnementen worden vergoed. Daar staat tegenover dat de vergoeding voor een telefoonabonnement uit deze regeling verdwijnt. De besparing op die categorie zal waarschijnlijk niet voldoende zijn om de verhoging van de uitgaven voor abonnementen geheel op te vangen. Daarnaast is een voor Woerden nieuwe categorie opgenomen: de vrijwillige schoolbijdragen. Op dit moment bestaat onvoldoende inzicht in de samenstelling van de doelgroep om de uitgaven voor deze categorie goed te kunnen schatten. Voor alle categorieën geldt dat een stijging van de uitgaven kan worden ingecalculeerd omdat de inkomensgrens wordt verhoogd naar 120% van de bijstandsnorm. Rekening houdend met 475 aanvragen worden de uitgaven grofweg geschat op € 72.000,00 voor welzijnsactiviteiten, € 64.000,00 voor informatievoorziening en € 15.000,00 voor ouderbijdragen. Voorgesteld wordt om in de begroting voor de uitvoering van de voorgestelde regeling een gewijzigd bedrag van € 151.000,00 op te nemen (i.p.v. declaratiefonds/voorzieningenpakket).

inkomsten Armoedebestrijding wordt door de regering gestimuleerd. Gemeenten krijgen hier vanaf 2008 ook extra gelden voor. Wij ontvangen vanaf 2008 structureel extra gelden ten behoeve van armoede­bestrijding en schuldhulpverlening en in de jaren 2008 en 2009 daarnaast extra bedragen om te bevorderen dat kinderen uit arme gezinnen kunnen deelnemen aan sport, cultuur en andere activiteiten. Al deze gelden kunnen onder meer voor minimabeleid worden aangewend.

Resumé Op de posten declaratiefonds en voorzieningenpakket samen is voor 2008 een totaalbedrag van € 120.500,00 begroot. Het extra benodigde bedrag van € 30.500,00 kan worden gedekt uit de extra geldstromen die in de algemene uitkering worden opgenomen.

Reacties van derden

Bij de voorbereiding van de verordening heeft informeel overleg plaatsgevonden met de voorzitter van de regionale adviesraad werk en bijstand. Hij heeft op persoonlijke titel enige zienswijzen geuit.

De adviesraad heeft de voorliggende verordening van een formeel advies voorzien. Dit advies wordt samen met dit raadsvoorstel ter kennis gesteld van de Raad.

Fatale datum besluit van de raad \Z\ JA vul datum in O NEE Eventueel toelichting:

Uit te nodigen deelnemers aan het Rondetafelgesprek

Regionale adviesraad werk en bijstand. Omdat op 13 februari al een bijeenkomst heeft plaatsgevonden met raadsleden en vertegen­woordigers van maatschappelijke organisaties van de vijf gemeenten in het samenwerkingsverband sociale zaken, waarin voorliggende verordening is besproken, kan nu worden afgezien van een rondetafelgesprek met de maatschappelijke organisaties. Wel wordt een gesprek tussen raad en college geagendeerd waarbij de adviesraad wordt uitgenodigd.

Page 7: Aanleiding/probleemstelling · 2013. 4. 22. · Aanleiding/probleemstelling Plaats en doel van minimabeleid Gemeentelijk minimabeleid heeft een plaats naast de voorzieningen van de

RAADSVOORSTEL Blad 7

Datum: 11 maart 2008

Vervolg tr a ject/-pr o cedur e/planning

Na vaststelling door de raad wordt de verordening gepubliceerd in het gemeenteblad en de gebruikelijke lokale media. Er zal voorlichtingsmateriaal worden gemaakt en bekende klanten worden direct benaderd.

Bijlagen ter inzage

Rapport SGBO-onderzoek Verslag van de bijeenkomst op 13 februari 2008.

V O O R G E S T E L D R A A D S B E S L U I T :

De raad van de gemeente Woerden;

gelezen het voorstel d.d. 11 maart 2008 van: - burgemeester en wethouders;

gelet op het bepaalde in artikel 147 van de gemeentewet;

overwegende dat het vanwege de samenwerking op het terrein van sociale zaken wenselijk is om de voorzieningen voor de minima in de regio te harmoniseren;

gezien de aanbevelingen van onderzoeksbureau SGBO;

gezien het advies van de Regionale adviesraad werk en bijstand;

b e s l u i t :

vast te stellen de verordening Declaratieregeling maatschappelijke

participatie voor minima 2008

Artikel 1 - Definities

In deze verordening wordt verstaan onder: 1. alleenstaande, kind en gezin: conform de daarvoor geldende definities in de Wet werk en

bijstand; 2. minima: alleenstaanden of gezinnen die beschikken over een inkomen tot

120% van de bijstandsnorm die voor betrokkene van toepassing is of zou zijn;

3. bijstandsnorm: toepasselijke norm volgens de Wet werk en bijstand na toe­passing van de toeslagen en verlagingen volgens de geldende toeslagenverordening;

4. welzijnsactiviteiten: activiteiten op het gebied van cultuur, sport, recreatie, vorm ing en educatie die in een beleidsregel van het college zijn vastgelegd;

5. bijdrage: een financiële bijdrage ingevolge de regeling bedoeld in deze verordening.

Page 8: Aanleiding/probleemstelling · 2013. 4. 22. · Aanleiding/probleemstelling Plaats en doel van minimabeleid Gemeentelijk minimabeleid heeft een plaats naast de voorzieningen van de

RAADSVOORSTEL Blad 8

Datum: 11 maart 2008

Artikel 2 - Doel van de regeling

De regeling beoogt door toekenning van een financiële bijdrage: 1. de betaalbaarheid voor de minima van welzijnsactiviteiten te vergroten, daardoor de participatie te

bevorderen en sociale uitsluiting te voorkomen; 2. de toegankelijkheid van informatievoorziening via schriftelijke media of internet voor minima te

bevorderen; 3. te bevorderen dat kinderen van minima deelnemen aan schoolactiviteiten waarvoor een ouder­

bijdrage wordt gevraagd.

Artikel 3 - Doelgroep

1. Deze regeling is uitsluitend van toepassing op meerderjarige personen en hun ten laste komende kinderen die op de aanvraagdatum in het bevolkingsregister van de gemeente Woerden zijn ingeschreven.

2. Tot de doelgroep voor deze regeling behoren personen die beschikken over een inkomen tot 120% van de toepasselijke bijstandsnorm en een vermogen tot de geldende grenzen genoemd in artikel 34, derde lid van de Wet werk en bijstand.

3. De wijze waarop het inkomen en het vermogen worden vastgesteld, wordt in beleidsregels vastgelegd.

4. De regeling is niet van toepassing op personen vanaf 18 jaar die onderwijs volgen dat valt onder de werking van de Wet op de Studiefinanciering.

Artikel 4 - Bijdrage voor welzijnsactiviteiten

1. Een bijdrage als bedoeld in het eerste lid van artikel 2 kan worden verstrekt voor de betaling van directe en indirecte kosten in verband met deelname aan welzijnsactiviteiten.

2. De in aanmerking te nemen kosten bedragen maximaal € 175,00 per gezinslid per kalenderjaar. 3. De bijdrage bedraagt voor aanvragers met een inkomen tot 110% van de toepasselijke bijstands­

norm 100% van de in aanmerking te nemen kosten. 4. De bijdrage bedraagt voor aanvragers met een inkomen tussen 110% en 115% van de toe­

passelijke bijstandsnorm 70% van de in aanmerking te nemen kosten. 5. De bijdrage bedraagt voor aanvragers met een inkomen tot tussen 115% en 120% van de toe­

passelijke bijstandsnorm 35% van de in aanmerking te nemen kosten.

Artikel 5 - Bijdrage voor kosten van informatievoorziening

1. Een bijdrage als bedoeld in het tweede lid van artikel 2 kan worden verstrekt voor de kosten van een abonnement op een dag-, week- of maandblad of van een internetabonnement.

2. De in aanmerking te nemen kosten bedragen maximaal € 20,00 per huishouden per maand. 3. De bijdrage bedraagt voor aanvragers met een inkomen tot 110% van de toepasselijke bijstands­

norm 100% van de in aanmerking te nemen kosten. 4. De bijdrage bedraagt voor aanvragers met een inkomen tussen 110% en 115% van de toe­

passelijke bijstandsnorm 70% van de in aanmerking te nemen kosten. 5. De bijdrage bedraagt voor aanvragers met een inkomen tussen 115% en 120% van de toe­

passelijke bijstandsnorm 35% van de in aanmerking te nemen kosten.

Artikel 6 - Bijdrage voor ouderbijdragen voor schoolgaande kinderen

1. Een bijdrage als bedoeld in het derde lid van artikel 2 kan wordt verstrekt ten behoeve van de ouderbijdragen voor kinderen op de basisschool en het voortgezet onderwijs.

2. De bijdrage bedraagt voor aanvragers met een inkomen tot 120% van de toepasselijke bijstands­norm 100% van de kosten tot een maximum van € 100,00 per kind per jaar.

Page 9: Aanleiding/probleemstelling · 2013. 4. 22. · Aanleiding/probleemstelling Plaats en doel van minimabeleid Gemeentelijk minimabeleid heeft een plaats naast de voorzieningen van de

RAADSVOORSTEL Blad 9

Datum: 11 maart 2008

Artikel 7 - Indexering

1. Het college van burgemeester en wethouders verhoogt de in aanmerking te nemen kosten bedoeld in de artikelen 4, 5 en 6 van deze verordening jaarlijks met het indexeringspercentage genoemd in het handboek Schulinck (consumentenprijsindex alle huishoudens van het CBS) van het betreffende jaar.

2. De verhoging wordt vastgesteld, zodra een veelvoud van € 5,00 per jaar is overschreden.

Artikel 8 - Aanvraag

1. Een aanvraag voor een bijdrage op grond van deze regeling wordt ingediend bij het college van burgemeester en wethouders.

2. Op de aanvraag wordt binnen acht weken nadat deze is ontvangen een beslissing genomen door het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 9 - Uitkering

1. De bijdrage op grond van deze regeling wordt uitgekeerd op basis van declaraties die zijn ingediend met behulp van een door de afdeling sociale zaken ter beschikking gesteld formulier.

2. De wijze waarop het bestaan en de hoogte van de gedeclareerde kosten worden gecontroleerd wordt in een beleidsregel vastgelegd.

3. Betaling geschiedt op een daartoe door de aanvrager op te geven bank- of girorekeningnummer.

Artikel 10 - Terugvordering

De bijdrage kan geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd indien: 1. de aanvrager onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en daardoor een te hoge bijdrage

heeft ontvangen; 2. de aanvrager weigert te voldoen aan nader gestelde verplichtingen.

Artikel 11 - Hardheidsclausule

Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 12 - Titel en inwerkingtreding

1. Deze verordening wordt aangehaald als "verordening Declaratieregeling maatschappelijke participatie voor minima 2008 gemeente Woerden".

2. Deze verordening treedt in werking op de eerste dag van de maand volgend op de datum van bekendmaking in het gemeenteblad en werkt terug tot 1 januari 2008.

3. De "Regeling Declaratiefonds in het kader van het gemeentelijk minimabeleid", vastgesteld op 24 februari 2005, wordt ingetrokken op de datum waarop deze verordening in werking treedt.

Artikel 13 - Overgangsregeling

1. De terugwerkende kracht op grond van het tweede lid van artikel 12 van deze verordening blijft achterwege voor zover naar het oordeel van het college de belanghebbende hierdoor wordt benadeeld. In dat geval geldt de "Regeling Declaratiefonds in het kader van het gemeentelijk minimabeleid".

Page 10: Aanleiding/probleemstelling · 2013. 4. 22. · Aanleiding/probleemstelling Plaats en doel van minimabeleid Gemeentelijk minimabeleid heeft een plaats naast de voorzieningen van de

RAADSVOORSTEL

Datum: 11 maart 2008

Blad 10

2. Belanghebbenden die tussen 1 januari 2008 en de datum van inwerkingtreding van deze verordening op grond van de "Regeling Declaratiefonds in het kader van het gemeentelijk minima­beleid" een vergoeding hebben ontvangen, hebben alsnog recht op de maximale vergoeding voor dezelfde kostensoort op basis van deze verordening, verminderd met de reeds verstrekte vergoeding.

De indiener: Burgemeester en wethouders van Woerden de secretaris de burgemeester

mr. H.W. Schmidt A.G

@tekst-vos

Page 11: Aanleiding/probleemstelling · 2013. 4. 22. · Aanleiding/probleemstelling Plaats en doel van minimabeleid Gemeentelijk minimabeleid heeft een plaats naast de voorzieningen van de

RAADSVOORSTEL Blad 11

Datum: 11 maart 2008

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1 De begripsomschrijvingen hebben betrekking op de activiteiten waarvoor een vergoeding kan worden verstrekt en de doelgroep die daarvoor in aanmerking komt. Voor een nadere omschrijving van de activiteiten wordt door het college een beleidsregel vastgesteld. Het minimuminkomen is afgeleid van de bijstandsnorm die voor een aanvrager van toepassing is of zou zijn als ware hij bijstandsgerechtigd.

Artikel 2 De regeling beoogt een breed scala aan welzijnsactiviteiten toegankelijk te houden / te maken voor de inwoners die beschikken over een laag inkomen en daardoor eerder het risico lopen in een maatschappelijk isolement te geraken.

Artikel 3 De doelgroep voor de regeling is gerelateerd aan de toepasselijke bijstandsnormen en de vermogensgrenzen genoemd in de WWB. De groep studenten met een uitkering in het kader van de WSF wordt specifiek van de regeling uitgesloten. Deze personen hebben voldoende mogelijkheden om tegen gereduceerde prijzen deel te nemen aan maatschappelijke activiteiten.

Artikelen 4 en 5 In deze artikelen worden de aard van de vergoedbare kosten en de hoogte van een toe te kennen bijdrage vermeld. De kosten waarvoor een vergoeding kan worden verstrekt, zijn in de verordening globaal omschreven. Deze worden nader gespecificeerd op een activiteitenlijst die is opgenomen in beleidsregels. Om financiële belemmering voor deelname aan activiteiten zoveel mogelijk weg te nemen, komen ook indirecte kosten zoals reiskosten en sportuitrusting voor vergoeding in aanmerking. Om een armoedeval te voorkomen, waardoor mensen bij een geringe stijging van inkomen abrupt het recht op vergoedingen verliezen, wordt de vergoeding trapsgewijze verlaagd bij inkomens tussen 110% en 120% van de toepasselijke bijstandsnorm door een percentage van de kosten te vergoeden. Tot 110% wordt de maximale vergoeding verstrekt. Mensen met een inkomen tussen 110% en 120% van de bijstandsnorm hoeven niet eerst een bepaald bedrag aan kosten zelf te voldoen, maar krijgen meteen een gedeeltelijke vergoeding. Van hen wordt dus verwacht dat ze een eigen bijdrage leveren.

Artikel 6 Deze bijdrage is bedoeld voor de vrijwillige school bijdragen die aan ouders wordt gevraagd. Dit betreft kinderen in zowel het basisonderwijs, als het voortgezet onderwijs. In de praktijk blijkt namelijk dat de tegemoetkomingen op grond van de WTOS niet alle kosten van kinderen in het voortgezet onderwijs dekken. Vanwege het bijzondere belang dat kinderen niet de dupe mogen worden van financiële beperkingen van hun ouders en om te voorkomen dat eigen bijdragen voor gezinnen met kinderen te veel cumuleren, geldt in deze categorie geen lagere vergoeding bij inkomens tussen 110% en 120% van de bijstandsnorm.

Artikel 7 Om de bedragen mee te laten stijgen met het prijspeil worden jaarlijks de bedragen verhoogd met het 'consumentenprijsindexcijfer alle huishoudens' van het voorafgaande jaar. Het bedoelde percentage is vermeld in het handboek WWB van Schulinck dat in het algemeen geldt als de richtlijn bij uitvoering van de WWB. Om te voorkomen dat er gewerkt moet worden met onafgeronde bedragen, wordt de verhoging vastgesteld, zodra een veelvoud van € 5,00 is overstegen.

Rekenvoorbeeld De maximale vergoeding voor welzijnsactiviteiten is in 2008 €175,00. Verhoging 2009 1,7%: het bedrag wordt € 177,98 maar overstijgt niet het veelvoud van € 5,00 en blijft in 2009 dus vastgesteld op € 175,00. In 2010 wordt gerekend vanaf een bedrag van €177,98. Is het 'consumentenprijsindexcijfer alle huishoudens' over 2009 2,1%, dan wordt het bedrag € 181,71. De vergoeding wordt in 2010 vastgesteld op € 180,00. In 2011 wordt gerekend vanaf een bedrag van €181,71.

Page 12: Aanleiding/probleemstelling · 2013. 4. 22. · Aanleiding/probleemstelling Plaats en doel van minimabeleid Gemeentelijk minimabeleid heeft een plaats naast de voorzieningen van de

RAADSVOORSTEL Blad 12

Datum: 11 maart 2008

Artikel 8 Behoeft geen toelichting.

Artikel 9 Er worden regels gesteld met betrekking tot de manier waarop wordt gecontroleerd of de uitgaven daadwerkelijk zijn gemaakt. Op deze wijze is het mogelijk om af te zien van de verplichting om van alle gedeclareerde kosten bewijsstukken in te nemen en dit steekproefsgewijs te controleren. Hiervoor is gekozen omwille van klantvriendelijkheid en vereenvoudiging van de uitvoering.

Artikel 10 Als ten behoeve van een aanvraag op grond van deze verordening onjuiste gegevens over inkomen en/of vermogen zijn verstrekt, dan kan de bijdrage worden teruggevorderd.

Artikeln Een verordening bevat noodzakelijkerwijs algemene bepalingen die in het individuele geval onbillijk kunnen uitpakken. In dergelijke gevallen is het mogelijk om gemotiveerd ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze bepalingen.

Artikel 12 Omdat deze verordening in verreweg de meeste gevallen gunstiger is voor de aanvrager is bepaald dat deze terugwerkt tot 1 januari 2008.

Artikel 13 Aangezien deze verordening is vastgesteld op een latere datum dan waarop zij in werking treedt, is in het eerste jaar een overgangsbepaling nodig. Waar dat nadelig is voor de klant wordt de terug­werkende kracht achterwege gelaten en blijft de oude verordening gelden in de maanden vóór inwerkingtreding van de nieuwe verordening. Bedragen die op grond van de oude verordening zijn verstrekt worden in mindering gebracht op de maximale vergoeding voor overeenkomstige kosten­soorten op grond van deze verordening (welzijnsactiviteiten, krantenabonnement).