500 UM NL SISTEMA:500 UM ITA 2-07-2010 12:42 Pagina 1...
Transcript of 500 UM NL SISTEMA:500 UM ITA 2-07-2010 12:42 Pagina 1...
De gegevens in deze publicatie zijn uitsluitend indicatief bedoeld. Fiat behoudt zich het recht voor op elk moment de in deze publicatie beschreven modellen om technische of commerciële redenen te wijzigen.
Wendt u voor nadere informatie tot het Fiat Servicenetwerk. Gedrukt op milieuvriendelijk chloorvrij papier.
NEDERLANDS
G E B R U I K E N O N D E R H O U D
F I A T 5 0 0
500 UM NL SISTEMA:500 UM ITA 2-07-2010 12:42 Pagina 1
Geachte cliënt,
Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze .Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten van deze auto volledig te laten benutten.Wij raden u aan alle hoofdstukken door te nemen voordat u voor de eerste keer met de auto gaat rijden. Ditinstructieboekje bevat informatie, tips en aanwijzingen die u zullen helpen de technische kwaliteiten van uw Fiat volledigte benutten .Wij raden u aan de waarschuwingen en tips aandachtig te lezen die worden voorafgegaan door de symbolen:
veiligheid van de inzittenden;
conditie van de auto;
bescherming van het milieu.
In de bijgevoegde “Service- en garantiehandleiding” vindt u de extra service van Fiat:❒ • het garantiecertificaat en de bijbehorende voorwaarden❒ • een overzicht van de speciale aanvullende service voor Fiat-cliënten.Veel leesplezier en goede reis!
Hoewel in dit instructieboekje alle uitvoeringen van de Fiat , beschrevenworden, dient u zich aan de informatie te houden met betrekking tot de uitrusting,
de motoruitvoering en het model van de auto die u gekocht hebt.
ABSOLUUT LEZEN!BRANDSTOFTANKEN
Benzinemotoren: tank uitsluitend loodvrijebenzine met een minimum octaangetal (RON)van 95 die voldoet aan de Europese specificatieEN 228.Als u benzine gebruikt die niet voldoet aanbovenstaande specificatie gaat hetwaarschuwingslampje EOBD branden en gaat demotor onregelmatig lopen.Dieselmotoren: tank uitsluitend diesel voormotorvoertuigen conform de Europesespecificatie EN 590. Het gebruik van andereproducten of mengsels kan de motoronherstelbaar beschadigen en kan het vervallenvan de garantie tot gevolg hebben.
MOTOR STARTEN
Controleer of de handrem aangetrokken is en zetde versnellingspook in vrij. Trap hetkoppelingspedaal volledig in, maar trap hetgaspedaal niet in, draai de contactsleutel op MARen wacht tot de lampjes en uitgaan(Dieseluitvoeringen): draai de sleutel op AVV enlaat hem los zodra de motor aanslaat.
PARKEREN BOVEN BRANDBARE MATERIALEN
Tijdens de werking wordt de katalysator zeerwarm. Parkeer de auto dus niet op gras of bovendroge bladeren, dennennaalden of anderontvlambaar materiaal: brandgevaar.
BESCHERMINGVAN HET MILIEU
Om overmatige vervuiling van het milieu tevoorkomen, is de auto uitgerust met eendiagnosesysteem dat continu controles uitvoertop de componenten die van invloed zijn op deuitlaatgasemissie.
ELEKTRISCHEAPPARATUUR
Als u na aanschaf van uw auto accessoires wiltmonteren die stroom verbruiken (waardoorde accu langzaam kan ontladen), wendt u dan tothet Fiat Servicenetwerk. Deze kan controlerenof de elektrische installatie van de auto geschiktis voor het extra stroomverbruik.
CODE-card
Bewaar deze op een veilige plaats, maar niet in deauto. Wij raden u aan de elektronische code vande CODE-card altijd bij u te hebben.
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD
Bedenk dat een goed onderhoud van de auto debeste manier is om de prestaties en de veiligheidvan de auto gedurende langere tijd te garanderen.Daarbij wordt ook het milieu ontzien en blijvende bedrijfskosten laag.
IN HET INSTRUCTIEBOEKJE....
… treft u informatie, tips en belangrijkewaarschuwingen aan voor het juiste gebruik, derijveiligheid en het onderhoud van uw auto.Let vooral op de symbolen (veiligheid van deinzittenden) (bescherming van het milieu)
(conditie van de auto).
WEGWIJS IN UW AUTODASHBOARDDe aanwezigheid en de opstelling van de bedieningsorganen, de instrumenten en de controle-/waarschuwingslampjes kunnen per uitvoering verschillen.
1. Luchtrooster aan de zijkant – 2. Linker hendel: bediening buitenverlichting – 3. Instrumentenpaneel en lampjes – 4. Rechterhendel: bediening ruitenwissers voor/achter en tripcomputer – 5. Luchtroosters in het midden – 6. Opbergvak/autoradio –7. Airbag passagierszijde – 8. Opbergvak / Verborgen documentenvak – 9. Bedieningsknoppen voor verwarming/ventilatie/airconditioning – 10. Elektrische ruitbediening – 11. Dashboardkastje – 12. Versnellingspook – 13. Airbag bestuurderszijde
fig. 1 F0S0365
3
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
SYMBOLENOp of in de nabijheid van enkele onderdelen van uwauto zijn plaatjes met een bepaalde kleuraangebracht, met daarop symbolen die uw aandachtvragen en die voorzorgsmaatregelen aangeven dieu in acht moet nemen, als u met het betreffendeonderdeel te maken krijgt.Op de binnenbekleding van de motorkap bevindt zicheen plaatje met een korte samenvatting van desymbolen.
FIAT CODEVoor een nog betere beveiliging tegen diefstal is deauto uitgerust met een elektronische startblokkering.Het systeem wordt automatisch ingeschakeld als desleutel uit het contactslot genomen wordt.Als u bij het starten van de motor de sleutel in standMAR draait, stuurt de regeleenheid van het FiatCODE-systeem een code naar de regeleenheid vande motor die, als de code wordt herkend, deblokkering van de functies opheft.Als bij het starten de code niet wordt herkend, gaatop het instrumentenpaneel het waarschuwingslampje
branden. Draai in dat geval de sleutel in standSTOP en vervolgens in stand MAR; als de motorgeblokkeerd blijft, probeer het dan opnieuw met deandere geleverde sleutels. Als de motor nog nietaanslaat, wendt u dan tot het Fiat Servicenetwerk.
BELANGRIJK Elke sleutel heeft een eigen code,die in de regeleenheid van het systeem moet wordenopgeslagen. Wendt u voor het opslaan van maximaal8 nieuwe sleutels tot het Fiat Servicenetwerk.
Als het lampje tijdens het rijden gaatbranden
Als het lampje gaat branden, betekent dit dat hetsysteem zichzelf controleert (bijv. bij eenvermindering van de spanning). Als de storing blijftoptreden, wendt u dan tot het Fiat Servicenetwerk.
4
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
DE SLEUTELS
CODE CARD(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Met de auto wordt tegelijk met de twee sleutels eenCODE card overhandigd, waarop is aangegeven:A fig. 2 de elektronische code;B fig. 2 de mechanische code van de sleutels die aanhet Fiat Servicenetwerk moet worden doorgegevenals er duplicaatsleutels worden besteld.Wij raden u aan om de elektronische code A altijd biju te hebben.
BELANGRIJK Als de auto wordt verkocht, moetenalle sleutels en de CODE-card overhandigd wordenaan de nieuwe eigenaar.
Bij krachtige stoten kunnen deelektronische componenten in de sleutelbeschadigd worden. Om schade aan de
elektronische schakelingen in de sleutels tevoorkomen,mogen de sleutels niet aan directezonnestraling worden blootgesteld.
MECHANISCHE SLEUTEL
De metalen baard A fig. 3 dient voor:❒ het contactslot;❒ de sloten van de portieren en de achterklep
(indien aanwezig);❒ het ver-/ontgrendelen van de tankdop.
fig. 2 F0S0002 fig. 3 F0S0003
5
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
SLEUTEL METAFSTANDSBEDIENING(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
De metalen baard A fig. 4 dient voor:❒ het contactslot;❒ de sloten van de portieren;❒ het ver-/ontgrendelen van de tankdop.Als u toets B fig. 4 indrukt, wordt de metalen baardin-/uitgeklapt.
Portieren en achterklep ontgrendelen
Druk kort op de knop : om de deuren en deachterklep te ontgrendelen. Gelijktijdig wordt deplafondverlichting tijdelijk ingeschakeld en knipperende richtingaanwijzers twee keer (indien aanwezig).Als de brandstofnoodschakeling in werking treedt,worden de portieren automatisch ontgrendeld.
Portieren en achterklep vergrendelen
Druk kort op de knop om de portieren en deachterklep op afstand te vergrendelen, deplafondverlichting gaat uit en de richtingaanwijzersknipperen één keer (*).Als een of meer portieren geopend zijn, wordt devergrendeling niet uitgevoerd. Dit wordt gesignaleerddoor het snel knipperen van de richtingaanwijzers(*). De portieren worden vergrendeld als deachterklep geopend is. Als sneller wordt gereden dan20 km/h dan worden de portieren automatischvergrendeld als deze functie is ingesteld (alleen bijuitvoeringen met instelbaar multifunctioneel display)(*).(*) Voor bepaalde uitvoeringen/markten
Achterklep op afstand ontgrendelen
Druk op de knop om de achterklep op afstandte ontgrendelen (openen).Het openen van de achterklep wordt aangegevendoor het twee keer knipperen van derichtingaanwijzers.
A
fig. 4 F0S0004
6
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
EXTRAAFSTANDSBEDIENINGENBESTELLEN
Il Het systeem kan maximaal 8 afstandsbedieningenherkennen. Als u in de loop der tijd een nieuweafstandsbediening nodig hebt, kunt u zich tot het FiatServicenetwerk wenden. Neem dan de CODE-card,een identiteitsbewijs en het kentekenbewijs mee.
BATTERIJVAN SLEUTEL METAFSTANDSBEDIENINGVERVANGEN
Ga voor het vervangen van de batterij als volgt tewerk:❒ druk op knop A fig. 5 en klap de metalen baard B
fig. 5 uit;❒ draai de schroef C fig. 5 in stand met behulp
van een kleine schroevendraaier;
❒ trek de batterijhouder D fig. 5 naar buiten envervang de batterij E fig. 5, let daarbij goed op depolariteit;
❒ zet de batterijhouder D weer in de sleutel en draaide schroef C in stand .
Lege batterijen zijn schadelijk voor hetmilieu. Ze moeten in daarvoor bestemdecontainers worden gedeponeerd. Ze
kunnen ook ingeleverd worden bij het FiatServicenetwerk, dat vervolgens voor de afvoerzorgt.
A
fig. 5 F0S0005
7
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
FRONTJEAFSTANDSBEDIENINGVERVANGEN
Volg voor het vervangen van het frontje van deafstandsbediening de procedure afgebeeld in fig. 6 enfig. 7.
START-/CONTACTSLOTDe sleutel kan in 3 standen worden gedraaid fig. 8:❒ STOP: motor uit, sleutel uitneembaar en stuur
geblokkeerd. Enkele elektrische installaties werken(bijv. autoradio, elektrische ruitbediening enz.).
❒ MAR: contact aan. Alle elektrische systemenkunnen werken;
❒ AVV: motor starten.Het contactslot is voorzien van eenherstartbeveiliging. Als de motor bij de eerste pogingniet aanslaat, moet u de sleutel terugdraaien in destand STOP en nogmaals starten.
STUURSLOT
Inschakelen: zet de sleutel in stand STOP, trek desleutel uit het contactslot en draai het stuur totdathet vergrendelt.
fig. 6 F0S0352
fig. 7 F0S0353 fig. 8 F0S0006
8
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
Uitschakelen: Draai het stuur iets heen en weer,terwijl u de sleutel in stand MAR draait.
BELANGRIJK
Verwijder de sleutel nooit uit hetcontactslot als de auto nog in beweging
is. Het stuur blokkeert in dat geval bij de eerstestuurbeweging automatisch. Dit geldt in allegevallen, ook als de auto gesleept wordt. Het isstreng verboden om demontage-/montagewerkzaamheden uit te voeren,waarvoor wijzigingen in de stuurinrichting ofde stuurkolom vereist zijn (bijv. bij montagevan een diefstalbeveiliging). Hierdoor kunnende prestaties van het systeem, de garantieen de veiligheid in gevaar worden gebracht envoldoet de auto niet meer aan detypegoedkeuring.
9
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
INSTRUMENTENPANEELDe achtergrondkleur en de vormgeving van de instrumenten kunnen per uitvoering verschillen.
De lampjes en zijn alleen aanwezig op de dieseluitvoeringen.
Het lampje is uitsluitend op de uitvoeringen met Dualogic versnellingsbak aanwezig (zie het supplement“Dualogic”).
Uitvoering paneel met lichte achtergrond
A. Snelheidsmeter B. Toerenteller C. Multifunctioneel display met digitale aanduiding van het brandstofniveau en digitalekoelvloeistoftemperatuurmeter.
fig. 9 F0S0361
10
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
Uitvoering paneel met donkere achtergrond
A. Snelheidsmeter B. Toerenteller C. Multifunctioneel display met digitale aanduiding van het brandstofniveau en digitalekoelvloeistoftemperatuurmeter.
fig. 10 F0S0362
11
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
SNELHEIDSMETER
De meter A fig. 11 geeft de snelheid van de autoweer (snelheidsmeter).
TOERENTELLER
De meter B fig. 11 geeft het motortoerental aan.
DIGITALE BRANDSTOFMETER
De digitale meter C fig. 11 geeft de hoeveelheidbrandstof aan die in de tank zit.Als het lampje E fig. 11 gaat branden, dan betekentdat dat er nog 5 liter brandstof in de tank zit.Rijd niet met een bijna lege brandstoftank: door eenonregelmatige brandstoftoevoer kan de katalysatorbeschadigd raken.
KOELVLOEISTOFTEMPERATUURMETER
De digitale meter D fig. 11 geeft dekoelvloeistoftemperatuur weer; de aanduiding startals de temperatuur van de vloeistof hoger wordt danongeveer 50°C .Het eerste streepje blijft altijd branden en geeft decorrecte werking van het systeem aan.Als het lampje E fig. 11 gaat branden (en erverschijnt een bericht op het display), dan is dekoelvloeistoftemperatuur te hoog; zet in dat geval demotor uit en wendt u tot het Fiat Servicenetwerk.
fig. 11 F0S0284
12
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
MULTIFUNCTIONEEL DISPLAYDe auto is uitgerust met een multifunctioneel displaydat tijdens de rit nuttige informatie levert aan debestuurder op basis van de eerder gemaakteinstelling.
GEAR SHIFT INDICATION(indien aanwezig)
Versnellingsbak hogere versnelling
Verssnellingsbak lagere versnellingBij auto's met handgeschakelde versnellingsbakverzoekt de indicator van het schakelsysteem op hetinstrumentenpaneel de bestuurder om te schakelen(opschakelen “SHIFT-UP” of terugschakelen“SHIFT-DOWN”). Dit schakeladvies wordt gegevenmet het oog op het optimaliseren van het verbruiken de rijstijl.
Opmerking Deze indicatie op hetinstrumentenpaneel blijft branden tot de bestuurderschakelt of tot de omstandigheden onder eenritprofiel vallen waarbij het schakelen voor een lagerbrandstofverbruik overbodig is.
BEDIENINGSKNOPPEN
+ Om het scherm en de keuzemogelijkheden naarboven te doorlopen of de weergegeven waarde teverhogen fig. 12.
MENU ESC Kort indrukken voor toegang tot hetmenu en/of naar het volgende scherm tegaan of de keuze te bevestigen. Langindrukken om terug te keren naar hetbeginscherm.
– Om het scherm en de keuzemogelijkheden naarbeneden te doorlopen of de weergegeven waardete verlagen.
Opmerking Bij de knoppen + en – hangt dewerking van het volgende af:❒ binnen het menu kunt u het menu naar boven of
beneden doorlopen;❒ tijdens het instellen kunt u de waarde verhogen of
verlagen.
M E N UE S C
fig. 12 F0S0089
13
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
Opmerking Bij het openen van een voorportierwordt het display verlicht en wordt enkele secondende tijd en de afgelegde kilomters/mijlen (indienaanwezig) weergegeven.
BEGINSCHERM MULTIFUNCTIONEELDISPLAY
Op het beginscherm fig. 13-fig. 14 kan het volgendeworden weergegeven:1 Aanduiding rijstijlprogramma SPORT (uitvoeringen
1.4 16V)Aanduiding rijstijlprogramma ECO (uitvoeringen0.9 TwinAir 85pk)
2 Inschakeling elektrische stuurbekrachtigingDualdrive
3 Digitale brandstofmeter4 Gegevens5 Koplampstand (alleen bij ingeschakeld dimlicht)
6 Kilometerteller (weergave afgelegde kilometers ofmijlen)
7 Signalering eventuele aanwezigheid van ijs op deweg
8 Tijd9 Buitentemperatuurmeter10 Gear Shift Indication (aanduiding overschakelen)11 Digitale koelvloeistoftemperatuurmeter12 Start&Stop (indien aanwezig)
SETUP-MENU
Het menu bestaat uit een aantal functies dat"cyclisch" wordt weergegeven. De functies kunnenmet de knoppen + en – worden gekozen, waarnau keuzemogelijkheden kunt selecteren of instellingen(setup) kunt uitvoeren.Bij enkele onderdelen (Tijd en Meeteenheid instellen)is er een submenu.
fig. 13 F0S0364 fig. 14 F0S0363
14
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
Het setup-menu kan worden geactiveerd door deknop MENU ESC kort in te drukken. Door de knop+ of – steeds in te drukken, kunt u de lijst van hetsetup-menu doorlopen. De werking is vanaf dit puntafhankelijk van het gekozen menupunt. Het menubestaat uit de volgende functies:❒ VERLICHTING❒ GELUIDSSIGNAAL SNELHEID❒ GEGEVENS TRIP B❒ KLOK INSTELLEN❒ DATUM INSTELLEN❒ WEERGAVE RADIO❒ AUTOCLOSE❒ MEETEENHEDEN❒ TAAL❒ VOLUME WAARSCHUWINGEN❒ VOLUME TOETSEN❒ ZOEMER GORDELS❒ SERVICE❒ PASSAGIERSAIRBAG❒ DAG-DIMLICHT❒ MENU EXIT
Een menupunt selecteren in het hoofdmenu zondersubmenu:❒ als de knop MENU ESC kort wordt ingedrukt, dan
kan de instelling in het hoofdmenu wordengekozen die gewijzigd moet worden;
❒ met de knop + of – (door de knop telkens in tedrukken) kan de nieuwe instelling wordengeselecteerd;
❒ als de knop MENU ESC kort wordt ingedrukt, danwordt de instelling opgeslagen en keert mentegelijkertijd terug naar het eerder geselecteerdemenupunt in het hoofdmenu.
Een menupunt selecteren in het hoofdmenu metsubmenu:❒ als de knop MENU ESC kort wordt ingedrukt, dan
wordt het eerste menupunt van het submenuweergegeven;
❒ met de knop + of – (door de knop telkens in tedrukken) kunt u alle menupunten van het submenudoorlopen;
❒ als u de knop MENU ESC kort indrukt, kunt u hetweergegeven menupunt van het submenu kiezenen wordt het bijbehorende instelmenu geopend;
❒ met de knop + of – (door de knop telkens in tedrukken) kan de nieuwe instelling van ditmenupunt in het submenu worden geselecteerd;
❒ als de knop MENU ESC kort wordt ingedrukt, danwordt de instelling opgeslagen en keert mentegelijkertijd terug naar het eerder gekozenmenupunt in het submenu.
15
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
MENUFUNCTIES
Lichtsterkte interieur regelen
Op enkele uitvoeringen heeft hetinstrumentenpaneel een lichtsensor die hetomgevingslicht detecteert, om de lichtsterkte van hetinstrumentenpaneel zelf te regelen.Het is echter mogelijk dat de lichtsterkte van demeters op het instrumentenpaneel tijdens het rijdenwijzigt (van ingeschakeld naar gedoofd) onderomstandigheden waarbij het "daglicht" in hetinterieur wijzigt naar "nacht", of omgekeerd(bijvoorbeeld in een tunnel, schaduwzones, ondereen viaduct, enz...).Deze functie is beschikbaar bij ingeschakeld dimlichten 's nachts voor het instellen van de lichtintensiteitvan het instrumentenpaneel, de knoppen, het displayvan de autoradio en het display van de automatischgeregelde airconditioning.Bij bepaalde uitvoeringen/markten, overdag en metingeschakeld dimlicht, worden hetinstrumentenpaneel, de toetsen en de displays van deautoradio en de automatisch geregeldeairconditioning maximaal verlicht.Ga voor het afstellen van de lichtsterkte als volgt tewerk:❒ druk de knop MENU ESC kort in, op het display
wordt knipperend de eerder ingestelde lichtsterkteweergegeven;
❒ druk op knop + of – om de lichtsterkte in testellen;
❒ druk kort op de knop MENU ESC om terug tekeren naar het menuscherm of druk lang op deknop om terug te keren naar het beginschermzonder op te slaan.
Beep Snelheid (Snelheidslimiet)
Met deze functie kan de snelheidslimiet van de auto(km/h of mph) worden ingesteld. Als deze limietwordt overschreden, wordt de bestuurdergewaarschuwd (zie hoofdstuk “Lampjes enberichten”).Ga voor het instellen van de snelheidslimiet als volgtte werk:❒ druk kort op de knop MENU ESC, op het display
verschijnt de tekst (Beep Snelh.);❒ druk op knop + of– om de snelheidslimiet in te
schakelen (On) of uit te schakelen (Off);❒ als de functie reeds is ingeschakeld (On), dan kan
door het indrukken van de knop + of – degewenste snelheidslimiet worden ingesteld; drukvervolgens op MENU ESC om de keuze tebevestigen.
16
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
Opmerking Er kan een snelheid tussen 30 en 200km/h of tussen 20 en 125 mph worden gekozenafhankelijk van de ingestelde eenheid; zie de paragraaf"Meeteenheid instellen" die hierna wordt beschreven.Elke keer dat u de knop + / – indrukt, wordt dewaarde 5 eenheden verhoogd of verlaagd. Als u deknop + / – ingedrukt houdt, lopen de cijfersautomatisch snel door of terug. Als u dicht bij dejuiste waarde bent, stelt u de exacte waarde in doorde knop telkens in te drukken en los te laten.❒ druk kort op de knop MENU ESC om terug te
keren naar het menuscherm of druk lang op deknop om terug te keren naar het beginschermzonder op te slaan.
Ga als volgt te werk als u de instelling wilt annuleren:❒ druk kort op de knop MENU ESC, op het display
wordt knipperend (On) weergegeven;❒ druk op de knop – , op het display knippert (Off );❒ druk kort op de knop MENU ESC om terug te
keren naar het menuscherm of druk lang op deknop om terug te keren naar het beginschermzonder op te slaan.
Gegevens trip B (InschakelingTrip B)
Met deze functie kan de weergave van Trip B(dagteller) worden ingeschakeld (On) ofuitgeschakeld (Off).Zie voor meer informatie de paragraaf"Tripcomputer".Ga voor het in-/uitschakelen als volgt te werk:
❒ druk kort op de knop MENU ESC, op het displaywordt knipperend (On) of (Off ) weergegeven(afhankelijk van wat eerder is ingesteld);
❒ druk op de knop+ of – om de keuze te maken;❒ druk kort op de knop MENU ESC om terug
te keren naar het menuscherm of druk lang op deknop om terug te keren naar het beginschermzonder op te slaan.
Tijd instellen (Klokje instellen)
Met deze functie kan het klokje worden ingesteldm.b.v. twee submenu's: "Tijd" en "Formaat".Ga voor het instellen als volgt te werk:❒ druk kort op de knop MENU ESC, op het display
verschijnen de twee submenu's "Tijd" en"Formaat";
❒ druk op de knop + of – om tussen de submenu'ste navigeren;
❒ druk, nadat het te wijzigen submenu is gekozen,kort op de knop MENU ESC;
❒ als het submenu "Tijd" is gekozen: druk kort op deknop MENU ESC, op het display wordenknipperend de "uren' weergegeven;
❒ druk op de knop + of – om de instelling uit tevoeren;
❒ druk kort op de knop MENU ESC, op het displayworden knipperend de "minuten" weergegeven;
❒ druk op de knop + of – om de instelling uit tevoeren.
17
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
Opmerking Telkens als de knop + of – wordtingedrukt, wordt de waarde een eenheid verhoogd ofverlaagd. Als de knop ingedrukt wordt gehouden,dan wordt de waarde snel verhoogd/verlaagd. Als udicht bij de juiste waarde bent, stelt u de exactewaarde in door de knop telkens in te drukken en loste laten.❒ als het submenu "Formaat" is gekozen: druk kort
op de knop MENU ESC, op het display knippertde tijdsaanduiding;
❒ druk op de knop + of – voor weergave van de tijdin "24h" of "12h". Druk, als de instelling eenmaaluitgevoerd is, kort op de knop MENU ESC omterug te keren naar het scherm van het submenuof druk lang op de knop om terug te keren naarhet scherm van het hoofdmenu zonder op te slaan.
❒ houd de knop MENU ESC nogmaals eveningedrukt om terug te keren naar het beginschermof het hoofdmenu, afhankelijk van waar u zich inhet menu bevindt.
Datum instellen
Met deze functie kan de datum (dag - maand - jaar)worden ingesteld.Ga voor het instellen als volgt te werk:❒ druk kort op de knop MENU ESC waarna het
display knipperend het “jaar” weergeeft;❒ druk op de knop + of – om de instelling uit te
voeren;❒ druk kort op de knop MENU ESC waarna het
display knipperend de “maand” weergeeft;
❒ druk op de knop + of – om de instelling uit tevoeren;
❒ druk kort op de knop MENU ESC waarna hetdisplay knipperend de “dag” weergeeft;
❒ druk op de knop + of – om de instelling uit tevoeren;
Opmerking Telkens als de knop + of – wordtingedrukt, wordt de waarde een eenheid verhoogd ofverlaagd. Als de knop ingedrukt wordt gehouden,dan wordt de waarde snel verhoogd/verlaagd. Als udicht bij de juiste waarde bent, stelt u de exactewaarde in door de knop telkens in te drukken en loste laten.❒ druk kort op de knop MENU ESC om terug te
keren naar het menuscherm of druk lang op deknop om terug te keren naar het beginschermzonder op te slaan.
Weergave radio (Herhaling audio-informatie)
Met deze functie kan op het display informatieover de autoradio worden weergegeven.❒ Radio: frequentie of RDS-bericht van het
geselecteerde radiostation, automatisch zoeken ofAutoSTore inschakelen;
❒ audio-CD, MP3-CD: tracknummer.Ga voor het inschakelen (On) of uitschakelen (Off)van de informatie over de autoradio op het displayals volgt te werk:
18
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
❒ druk de MENU ESC toets kort in, op het displaywordt knipperend On of Off weergegeven,afhankelijk van de eerder ingevoerde instelling;
❒ druk op de knop+ of – om de keuze te maken;❒ druk kort op de knop MENU ESC om terug
te keren naar het menuscherm of druk lang op deknop om terug te keren naar het beginschermzonder op te slaan.
Autoclose (Automatische centralevergrendeling bij rijdende auto) (indien vantoepassing)
Als deze functie is ingeschakeld (On), dan worden deportieren automatisch vergrendeld zodra de autosneller rijdt dan 20 km/h.Ga voor het in- of uitschakelen van deze functie alsvolgt te werk:❒ druk kort op de knop MENU ESC, op het display
wordt een submenu weergegeven;❒ druk kort op de knop MENU ESC, op het display
wordt knipperend (On) of (Off ) weergegeven(afhankelijk van wat eerder is ingesteld);
❒ druk op de knop+ of – om de keuze te maken;
❒ druk kort op de knop MENU ESC om terug tekeren naar het submenuscherm of druk lang op deknop om terug te keren naar hethoofdmenuscherm zonder op te slaan;
❒ houd de knop MENU ESC nogmaals eveningedrukt om terug te keren naar het beginschermof het hoofdmenu, afhankelijk van waar u zich inhet menu bevindt.
Meeteenheden (eenheden instellen)
Met deze functie kunnen de meeteenheden in driesubmenu's ingesteld worden: "Afstand", "Verbruik" en"Temperatuur".Ga voor het instellen van de gewenste eenheid alsvolgt te werk:❒ druk kort op de knop MENU ESC, op het display
worden drie submenu's weergegeven;❒ druk op de knop+ of – om tussen de drie
submenu's te navigeren;❒ druk, nadat het te wijzigen submenu is gekozen,
kort op de knop MENU ESC;❒ als het submenu "Afstand" is gekozen: druk kort
op de knop MENU ESC, op het display wordt"km" of "mi" aangegeven (afhankelijk van wateerder is ingesteld);
❒ druk op de knop+ of – om de keuze te maken;❒ als het submenu "Verbruik" is gekozen: druk kort
op de knop MENU ESC, op het display wordt"km/l" of "l/100km" aangegeven (afhankelijk vanwat eerder is ingesteld);
19
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
Als de eenheid voor de afstand is ingesteld op "km",dan kan de meeteenheid verbruik worden ingesteldop km/l of l/100km.Als de eenheid voor de afstand is ingesteld op "mi",dan geeft het display de hoeveelheid verbruiktebrandstof aan in "mpg".❒ druk op de knop+ of – om de keuze te maken;❒ als het submenu "Afstand" is gekozen: druk kort
op de knop MENU ESC, op het display wordt"km" of "mi" aangegeven (afhankelijk van wateerder is ingesteld);
❒ druk op de knop+ of – om de keuze te maken;Druk, als de instelling eenmaal uitgevoerd is, kort opde knop MENU ESC om terug te keren naar hetscherm van het submenu of druk lang op de knopom terug te keren naar het scherm van hethoofdmenu zonder op te slaan.❒ houd de knop MENU ESC nogmaals even
ingedrukt om terug te keren naar het beginschermof het hoofdmenu, afhankelijk van waar u zich inhet menu bevindt.
Taal (Taal instellen)
U kunt de taal van het display instellen: Italiaans,Engels, Duits, Portugees, Spaans, Frans, Nederlands,Pools.Ga om de gewenste taal in te stellen als volgt tewerk:❒ druk kort op de knop MENU ESC, op het display
knippert de eerder ingestelde "taal";
❒ druk op de knop+ of – om de keuze te maken;❒ druk kort op de knop MENU ESC om terug
te keren naar het menuscherm of druk lang op deknop om terug te keren naar het beginschermzonder op te slaan.
Volume waarschuwingen (Instelling volumegeluidssignaal storingen/waarschuwingen)
Het volume van het geluidssignaal (buzzer) dat klinktvoor het melden van een storing of waarschuwing,kan ingesteld worden op 8 niveaus.Ga voor het instellen van het gewenste volume alsvolgt te werk:❒ druk kort op de knop MENU ESC, op het display
wordt knipperend het eerder ingestelde"geluidsniveau" weergegeven;
❒ druk op de knop + of – om de instelling uit tevoeren;
❒ druk kort op de knop MENU ESC om terug tekeren naar het menuscherm of druk lang op deknop om terug te keren naar het beginschermzonder op te slaan.
Volume toetsen (Volumeregeling toetsen)
Met deze functie kan het volume van het geluid, datklinkt bij het indrukken van de knoppen MENUESC, + en – , op 8 niveaus worden ingesteld.Ga voor het instellen van het gewenste volume alsvolgt te werk:
20
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
❒ druk kort op de knop MENU ESC, op het displaywordt knipperend het eerder ingestelde"geluidsniveau" weergegeven;
❒ druk op de knop + of – om de instelling uit tevoeren;
❒ druk kort op de knop MENU ESC om terug tekeren naar het menuscherm of druk lang op deknop om terug te keren naar het beginschermzonder op te slaan.
Gordels (Herinschakeling buzzer voor meldingSBR-systeem)
De functie wordt alleen weergegeven als hetSBR-systeem door het Fiat Servicenetwerk isuitgeschakeld (zie de paragraaf "SBR-systeem" in hethoofdstuk "Veiligheid")
Service (Geprogrammeerd onderhoud)
Met deze functie kan worden weergegeven hoeveelkilometers nog resteren voordat een servicebeurtmoet worden uitgevoerd.Ga voor het raadplegen van deze aanwijzingen alsvolgt te werk:❒ druk kort op de toets MENU ESC, op het display
knippert de afstand in km of mi, afhankelijk van deeerder ingevoerde instelling (zie paragraaf"Meeteenheid instellen");
❒ druk kort op de MENU ESC toets om terug tekeren naar het menuscherm of druk lang op deknop om terug te keren naar het standaardscherm.
Opmerking Het "Geprogrammeerdonderhoudsschema" houdt een onderhoudsintervalvan 30.000 km (of 18.000 mijl) aan; de weergaveverschijnt automatisch, bij contactslot op MAR, vanaf2.000 km (of dezelfde afstand in mijlen) vóór debetreffende kilometerstand en wordt elke 200 km (ofdezelfde afstand in mijlen) herhaald. Onder de 200km wordt de weergave met kleinere intervallenweergegeven. De weergave vindt plaats in km ofmijlen afhankelijk van de instelling van de eenheid. Alshet geprogrammeerd onderhoud ("servicebeurt")zeer binnenkort moet worden uitgevoerd, danverschijnt als het contactslot in de stand MAR wordtgezet, op het display de mededeling "Service" gevolgddoor het aantal resterende kilometers/mijlen.Wendt u tot het Fiat Servicenetwerk voor hetuitvoeren van de werkzaamheden van het“Onderhoudsschema” en voor het op nul zetten vandeze weergave (reset).
Bag passagier (Inschakeling/uitschakeling vande frontairbag aan passagierszijde en dezij-airbag voor bescherming borstkasen bekken) (sidebag -*)(*) Indien aanwezig
Met deze functie kan de passagiersairbag wordenin-/uitgeschakeld.Ga als volgt te werk:❒ druk op de knop MENU ESC en druk, nadat op
het display het bericht (Bag pass: Off ) (vooruitschakeling) of het bericht (Bag pass: On) (voorinschakeling) is verschenen door het indrukken van
21
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
de knoppen + en – , opnieuw op de knop MENUESC;
❒ op het display verschijnt een verzoek ombevestiging;
❒ selecteer door het indrukken van de knop + of –( Ja) (voor bevestiging van de inschakeling/uitschakeling) of (Nee) (om te annuleren);
❒ druk kort op de knop MENU ESC, er verschijnteen bevestiging van de keuze en er wordtteruggekeerd naar het menuscherm of druk deknop lang in om terug te keren naar hetbeginscherm zonder op te slaan.
Dag-dimlicht (DRL)
Met deze functie kan het dag-dimlicht worden in- enuitgeschakeld.Ga voor het in- of uitschakelen van deze functie alsvolgt te werk:❒ druk kort op de knop MENU ESC, op het display
wordt een submenu weergegeven;❒ druk kort op de knop MENU ESC, op het display
wordt knipperend (On) of (Off ) weergegeven(afhankelijk van wat eerder is ingesteld);
❒ druk op de knop+ of – om de keuze te maken;
❒ druk kort op de knop MENU ESC om terug tekeren naar het submenuscherm of druk lang op deknop om terug te keren naar hethoofdmenuscherm zonder op te slaan;
❒ houd de knop MENU ESC nogmaals eveningedrukt om terug te keren naar het beginschermof het hoofdmenu, afhankelijk van waar u zich inhet menu bevindt.
Menu verlaten
Laatste functie waarmee de instellingen uit hetmenuscherm worden afgesloten.Druk kort op de knop MENU ESC, het display keertterug naar het beginscherm zonder op te slaan.Als u de knop – indrukt, wordt teruggekeerd naarhet eerste menupunt (Beep Snelheid).
22
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
TRIPCOMPUTER
Algemeen
Met de “Tripcomputer” kan, als de contactsleutel instand MAR staat, op het display informatie wordenweergegeven over de werking van de auto. Dezefunctie bestaat uit twee afzonderlijke delen "Trip A"en "Trip B" die de gehele rit van de autoonafhankelijk van elkaar controleren.Beide functies kunnen op nul worden gezet (reset -begin van een nieuwe rit).“Trip A” geeft informatie over:❒ Autonomie❒ Afgelegde afstand❒ Gemiddeld verbruik❒ Huidig verbruik❒ Gemiddelde snelheid❒ Reistijd."Trip B" geeft informatie over:❒ Afgelegde afstand B❒ Gemiddeld brandstofverbruik B❒ Gemiddelde snelheid B❒ Reistijd B.
Opmerking "Trip B" kan worden uitgeschakeld (ziede paragraaf "Inschakeling Trip B") De gegevens"Autonomie" en "Huidig verbruik" kunnen niet op nulworden gezet.
Weergegeven gegevens
AutonomieGeeft het aantal kilometers aan dat nog gereden kanworden met de brandstof in de brandstoftank,waarbij ervan uit wordt gegaan dat de rijstijl nietverandert. Op het display verschijnt de indicatie "- - --" als:❒ de actieradius kleiner is dan 50 km (of 30 mijl)❒ de auto langere tijd met draaiende motor stilstaat.
BELANGRIJK De waarde van de actieradius kandoor verschillende factoren worden beïnvloed: rijstijl(zie de paragraaf “Rijstijl” in het hoofdstuk “Startenen rijden”), type traject (snelwegen, stad, bergenenz.), gebruiksomstandigheden van de auto(vervoerde lading, bandenspanning enz.). Houd hierbij het plannen van een reis rekening mee.Afgelegde afstandGeeft de afstand aan die de auto heeft afgelegd vanafhet begin van een nieuwe rit.Gemiddeld verbruikGeeft globaal het gemiddelde brandstofverbruik aanvanaf het begin van een nieuwe rit.
23
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
Huidig verbruikGeeft doorlopend de wijziging in hetbrandstofverbruik aan. Als de auto lang stil staat metdraaiende motor wordt op het display “- - - -”weergegeven.Gemiddelde snelheidGeeft de gemiddelde snelheid van de auto aan opbasis van de tijd die verstreken is vanaf het begin vaneen nieuwe rit.ReistijdGeeft de verstreken tijd aan vanaf het begin van eennieuwe rit.
BedieningsknopTRIP
Met de knop TRIP, aan het uiteinde van de rechterhendel fig. 15, krijgt u, als de contactsleutel in standMAR staat, toegang tot de hiervoor beschrevengegevens en kunnen de gegevens op nul wordengezet om een nieuwe rit te beginnen:❒ kort indrukken voor weergave van de verschillende
gegevens;❒ even ingedrukt houden voor het op nul zetten
(reset) en het beginnen van een nieuwe rit.
Nieuwe rit
Begint als een reset is uitgevoerd:❒ "handmatig" door de gebruiker d.m.v. het
indrukken van de betreffende knop;
❒ “automatisch” als de “afgelegde afstand“ de waarde9999,9 km bereikt of als de „reistijd“ de waarde99.59 bereikt (99 uur en 59 minuten);
❒ iedere keer als de accu losgekoppeld is geweest.
BELANGRIJK Als u het systeem op nul zet terwijlhet scherm van “Trip A” wordt weergegeven, danworden alleen de gegevens van “Trip A” op nul gezet.
Procedure voor het begin van een rit
Voor het op nul zetten (reset) moet u, met de sleutelin stand MAR, langer dan 2 seconden op de knopTRIP drukken.
Trip verlaten
De functie TRIP wordt automatisch verlaten als allegrootheden éénmaal weergegeven zijn of wanneer deknop MENU ESC langer dan 1 seconde ingedruktwordt gehouden.
fig. 15 F0S0090
24
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
ZITPLAATSEN VOOR
BELANGRIJK
Alle afstellingen mogen uitsluitend bijeen stilstaande auto worden uitgevoerd.
VERSTELLEN IN LENGTERICHTING
Trek de hendel A fig. 16 omhoog en schuif de stoelnaar voren of naar achteren: als u rijdt, moetende armen licht gebogen zijn en de handen op de randvan het stuurwiel steunen.
BELANGRIJK
Als u de hendel hebt losgelaten,controleer dan of de stoel goed
vergrendeld is door hem naar voren en naarachteren te schuiven.Als de stoel niet goedvergrendeld is, kan deze onverwachtsverschuiven, waardoor u de controle over deauto kunt verliezen.
VERSTELLENVAN DE RUGLEUNING
Draai aan de knop B fig. 17.
HOOGTEVERSTELLING(indien aanwezig)
Met de hendel C fig. 18 kunt u het achterste deel vande zitting omhoog of omlaag zetten voor een betereen comfortabelere zitpositie.
fig. 16 F0S0013 fig. 17 F0S0014
25
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
RUGLEUNING OMKLAPPEN
Bedien voor het omklappen van de rugleuning dehendel D fig. 19 (beweging 1) en druk de rugleuningnaar voren tot deze blokkeert (beweging 2); laathendel D los en druk tegen de rugleuning om destoel vooruit te schuiven (beweging 3).
BESTUURDERS- EN PASSAGIERSZIJDE METSTANDGEHEUGEN(indien aanwezig)
Schuif de stoel, om deze in de oorspronkelijke standte zetten, naar achteren door op de rugleuning tedrukken totdat de stoel vergrendelt (beweging4); bedien de hendel D fig. 19 (beweging 5) en kantelde rugleuning omhoog (beweging 6) totdat hijhoorbaar vergrendelt.
BELANGRIJK Door het gebruik van hendel D fig. 19voordat de steol in de oorspronkelijke stand isvergrendeld, gaat de oorspronkelijke instellingverloren, waardoor de stoel opnieuw m.b.v. deverstelling in lengterichting A fig. 16moet wordenafgesteld.
PASSAGIERSZIJDE ZONDERSTANDGEHEUGEN
Schuif de stoel, om deze in de oorspronkelijke standte zetten, naar achteren door op de rugleuning tedrukken totdat de stoel vergrendelt (beweging4); bedien de hendel D fig. 19 (beweging 5) en kantelde rugleuning omhoog (beweging 6) totdat hijhoorbaar vergrendelt.
fig. 18 F0S0015 fig. 19 F0S0154
26
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
De vergrendelingsmethode is gekozen om deveiligheid van de inzittende te garanderen. Als bijaanwezigheid van een obstakel (bijvoorbeeld eentas), de stoel niet in de oorspronkelijke stand kanworden teruggezet, dan garandeert het mechanismedat de stoel toch in de geleiders wordt vergrendeld,zodra de rugleuning wordt teruggeklapt.
ZITPLAATSEN ACHTER
RUGLEUNING ONTGRENDELEN
Bij uitvoeringen met ondeelbare achterbank: trek dehendels A fig. 20 en B fig. 20 omhoog en plaats derugleuning op de zitting.Bij uitvoeringen met deelbare achterbank: trek dehendel A of B omhoog om respectievelijk het linkerof het rechter deel van de rugleuning teontgrendelen en plaats de rugleuning op de zitting.
fig. 20 F0S0017
27
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
HOOFDSTEUNEN
VOOR
De hoofdsteunen zijn in hoogte verstelbaar; ga voorhet verstellen als volgt te werk.Omhoog zetten: trek de hoofdsteun omhoogtotdat deze hoorbaar vergrendelt.Omlaag zetten: druk op de knop A fig. 21 en duwde hoofdsteun omlaag.
BELANGRIJK
Verstel de hoofdsteunen alleen als deauto stilstaat en de motor is afgezet. De
hoofdsteunen moeten zo worden ingesteld datze het hoofd ondersteunen en niet de nek.Alleen op die manier bieden ze bescherming.
BELANGRIJK
Voor het optimaal benutten van dehoofdsteun moet de rugleuning zo zijn
ingesteld dat u rechtop zit en dat uw hoofd zichzo dicht mogelijk bij de hoofdsteun bevindt.
ACHTER(indien aanwezig)
Druk voor het verwijderen van de hoofdsteunenachter tegelijkertijd op de knoppen B fig. 22 en C fig.22 aan de zijkanten van de steunen en trek zeomhoog. Voor het verwijderen van de hoofdsteunenachter moet of de achterklep worden geopend ofde rugleuning zijn ontgrendeld en naar voren wordengekanteld. Trek de hoofdsteun, als deze moetworden gebruikt, omhoog totdat deze hoorbaarvergrendelt.
fig. 21 F0S0033 fig. 22 F0S0034
28
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
Om de hoofdsteun omlaag te zetten op knop Bdrukken. De speciale vormgeving van dehoofdsteunen verhindert opzettelijk dat de passagierachter op de juiste wijze tegen de rugleuning kanleunen, dit is nuttig omdat de passagier gedwongenwordt de hoofdsteun voor gebruik in de juiste standte zetten.
BELANGRIJK Als de zitplaatsen achter gebruiktworden, moeten de hoofdsteunen altijd volledig zijnuitgetrokken.
STUURWIELVERSTELLING(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het stuurwiel kan verticaal worden versteld.Zet voor het verstellen de hendel A fig. 23 omlaag instand 2, stel daarna het stuurwiel in de gewenstestand en vergrendel het in deze stand door dehendel A in stand 1 te zetten.
BELANGRIJK
Verstel het stuurwiel alleen als de autostilstaat en de motor is afgezet.
fig. 23 F0S0018
29
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
BINNENSPIEGELDe binnenspiegel is voorzien van eenbeveiligingsmechanisme, waardoor de spiegel bij eenkrachtig contact met een inzittende losschiet. Methet hendeltje A fig. 24 kan de spiegel in twee standenworden gezet: normale of anti-verblindingsstand.
ELEKTRONISCH DIMBAREBINNENSPIEGEL(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Enkele uitvoeringen zijn voorzien van eenelektronisch dimbare spiegel met automatischeanti-verblindingsfunctie. Aan de onderzijde van despiegel zit een ON/OFF-toets voor het in-/uitschakelen van de anti-verblindingsfunctie. Bijinschakeling gaat het lampje op de spiegel branden.Als u de achteruit inschakelt, wordt de spiegel altijdingesteld op gebruik overdag.
BUITENSPIEGELS
HANDBEDIENDEVERSTELLING
De buitenspiegel is vanaf de buitenzijde verstelbaardoor licht te drukken op een van de vier zijdenvan het spiegelglas.
MET ELEKTRISCHEVERSTELLING
Ga als volgt te werk:❒ kies de spiegel die u wilt verstellen met de
schakelaar B fig. 25;❒ zet voor het verstellen van de spiegel de joystick A
fig. 25 in een van de vier richtingen.
fig. 24 F0S0019 fig. 25 F0S0020
30
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
BUITENSPIEGELS INKLAPPEN
Indien nodig (bijv. bij nauwe doorgangen) kunnen debuitenspiegel worden ingeklapt door ze van stand1 fig. 26 (open) in stand 2 fig. 26 (gesloten) te zetten.
BELANGRIJK
De buitenspiegels bol, waardoor dewaarneming van de afstand iets wordt
beïnvloed.Tijdens het rijden moeten de spiegelsaltijd in stand 1 staan.
fig. 26 F0S0035
31
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
COMFORT CLIMATICO
DIFFUSORI
1. Diffusori per sbrinamento o disappannamento parabrezza – 2. Diffusori centrali orientabili e regolabili – 3. Diffusori lateraliorientabili e regolabili – 4. Diffusori fissi per vetri laterali – 5. Diffusori inferiori
fig. 27 F0S0021
32
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
VERWARMING EN VENTILATIE
BEDIENINGSKNOPPENA Draaiknop luchttemperatuur fig. 28 (rood-warm /
blauw-koud)B Draaiknop aanjagersnelheid fig. 28Opmerking Als de draaiknop in stand 0 staat, komter geen luchtstroom uit de luchtroosters.
C Draaiknop luchtrecirculatie fig. 28 –luchtrecirculatie
– luchttoevoer van buiten
BELANGRIJK Het verdient aanbeveling om derecirculatiefunctie in te schakelen in de file of intunnels. Hiermee wordt voorkomen dat vervuildelucht het interieur bereikt. Het is niet raadzaam ditsysteem langdurig te laten werken, omdat anders,vooral als u met meerdere personen in de auto zit,de kans aanzienlijk toeneemt dat de ruiten beslaan.D Draaiknop luchtverdeling fig. 28 gericht op het
lichaam en naar de zijruitengericht op het lichaam, naar de zijruiten en de
beenruimtealleen gericht naar de beenruimtegericht naar de beenruimte en de voorruitalleen gericht naar de voorruit.
E Knop voor in-/uitschakeling achterruitverwarmingfig. 28. Bij inschakeling gaat het lampje op deknop branden.
De functie is voorzien van een tijdschakeling om delading van de accu te behouden, waardoor de functiena ongeveer 20 minuten automatisch wordtuitgeschakeld.
Snelle ontwaseming/ontdooiing van devoorruit en de zijruiten voorGa als volgt te werk:❒ draai de knop A in het rode vlak;❒ draai de knop C in stand ;
fig. 28
33
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
EXTRAVERWARMING(voor bepaalde versies/markten)De extra verwarming versnelt het opwarmen van hetinterieur wanneer het zeer koud is. De extraverwarming schakelt automatisch uit nadat degewenste comfortsituatie is bereikt.BelangrijkDe extra verwarming werkt alleen bij lagebuitentemperatuur enmotorkoelvloeistoftemperatuur.De extra verwarming wordt niet ingeschakeld als deaccuspanning laag is.
F0S0377
❒ draai de knop D in stand ;❒ draai de knop B in stand 4 (maximale
aanjagersnelheid).
HANDBEDIENDE KLIMAATREGELING(indien aanwezig)
BEDIENINGSORGANEN
A Draaiknop luchttemperatuur (rood-warm/blauw-koud) fig. 29
B Draaiknop aanjagersnelheid en in-/uitschakelingklimaatregeling fig. 29. Als u de knop indrukt,wordt de klimaatregeling ingeschakeld en gaatgelijktijdig het lampje op de knop branden;hierdoor wordt het interieur sneller gekoeld.
Opmerking Als de draaiknop in stand 0 staat, komter geen luchtstroom uit de luchtroosters.C Draaiknop luchtrecirculatie fig. 29
luchtrecirculatieluchttoevoer van buiten
fig. 29
34
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
F0S0376
De extra verwarming schakelt automatisch in doorde knop A naar het rode gebied te draaien en doorde ventilator (knop B) ten minste op de 1snelheidstand in te stellen
BELANGRIJK Het verdient aanbeveling om derecirculatiefunctie in te schakelen in de file of intunnels. Hiermee wordt voorkomen dat vervuildelucht het interieur bereikt. Het is niet raadzaam ditsysteem langdurig te laten werken, omdat anders,vooral als u met meerdere personen in de auto zit,de kans aanzienlijk toeneemt dat de ruiten beslaan.D Draaiknop luchtverdeling fig. 29
gericht op het lichaam en naar de zijruitengericht op het lichaam, naar de zijruiten en debeenruimtealleen gericht naar de beenruimtegericht naar de beenruimte en de voorruitalleen gericht naar de voorruit.
E Knop voor in-/uitschakeling achterruitverwarmingfig. 29.
Bij inschakeling gaat het lampje op de knop branden.De functie is voorzien van een tijdschakeling omde lading van de accu te behouden, daarom wordt defunctie na ongeveer 20 minuten uitgeschakeld.
Snelle ontdooiing/ ontwaseming voorruit enzijruiten voor (MAX-DEF)
Ga als volgt te werk:❒ draai de knop A in het rode vlak;❒ draai de knop C in stand ;❒ draai de knop D in stand ;❒ draai de knop B in stand 4 (maximale
aanjagersnelheid).
BELANGRIJK De klimaatregeling kan goed gebruiktworden om de ruiten sneller te ontwasemen, omdatde lucht wordt ontvochtigd. Regel de knoppenzoals voorheen beschreven en schakel deklimaatregeling in door knop B in te drukken; hetlampje op de knop gaat branden.
ONDERHOUDVAN HET SYSTEEM
In de winter moet het airconditioningsysteem tenminste een keer maand gedurende ongeveer 10minuten worden ingeschakeld. Laat voor hetzomerseizoen de werking van het systeem door hetFiat Servicenetwerk controleren.
35
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
AUTOMATISCHE KLIMAATREGELING(indien aanwezig)
De automatische klimaatregeling fig. 30 regeltautomatisch afhankelijk van de door de gebruikeringestelde temperatuur:❒ de temperatuur van de lucht naar het interieur;❒ de aanjagersnelheid (traploze regeling van de
luchtopbrengst);❒ de luchtverdeling in het interieur;❒ de in-/uitschakeling van de compressor (voor het
koelen/drogen van de lucht)❒ de in-/uitschakeling van de recirculatie.
Deze functies kunnen handmatig worden gewijzigd;d.w.z. dat u het systeem kunt regelen door naarwens een of meer functies te selecteren. Als eenfunctie handmatig wordt ingesteld, blijven de anderefuncties echter automatisch geregeld, ook al is hetlampje op de knop AUTO gedoofd.
BEDIENINGSORGANEN
KnopA fig. 30AUTO -Automatiche werkingairconditioning instellen
Als u knop AUTO indrukt en de gewenstetemperatuur instelt, regelt het systeem detemperatuur, de luchtopbrengst en de luchtverdelingin het interieur en schakelt zonodig de compressorin.
Knop B fig. 30 - Compressor in-/uitschakelen
Als u op deze knop drukt als het lampje op de knopbrandt, wordt de compressor uitgeschakeld endooft het lampje.Als de compressor is uitgeschakeld:❒ wordt de luchtrecirculatie uitgeschakeld om het
eventuele beslaan van de ruiten te voorkomen;❒ kan de temperatuur van de lucht naar het interieur
niet lager worden dan de buitentemperatuur (detemperatuuraanduiding op het display knippert alshet systeem er niet in slaagt het gewenste klimaatte bereiken);
❒ kunt u de aanjagersnelheid handmatig op nulzetten (als de compressor is ingeschakeld, kan deaanjagersnelheid niet lager zijn dan een minimalewaarde: één streepje op het display).fig. 30 F0S0024
36
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
De extra verwarming schakelt automatisch inafhankelijk van de omgevingsomstandigheden en bijdraaiende motor wanneer dekoelvloeistoftemperatuur laag is.De extra verwarming schakelt automatisch uit nadatde gewenste comfortsituatie in het interieur isbereikt en wanneer de koelvloeistoftemperatuurhoog is.
Knop C fig. 30 OFF - Systeem uitschakelen
Als u op de knop OFF drukt, wordt het systeemuitgeschakeld.Als het systeem is uitgeschakeld:❒ zijn alle lampjes gedoofd;❒ is het temperatuurdisplay gedoofd;❒ is de luchtrecirculatie uitgeschakeld;❒ is de compressor uitgeschakeld;❒ is de aanjager uitgeschakeld.Onder deze omstandigheden kunt u de recirculatiein- of uitschakelen zonder het systeem te activeren.
Knop D fig. 30 - Luchtrecirculatiein-/uitschakelen
Het verdient aanbeveling om de recirculatiefunctie inte schakelen in de file of in tunnels. Hiermee wordtvoorkomen dat vervuilde lucht het interieur bereikt.Lampje op de knop brandt = recirculatieingeschakeld.Lampje op de knop uit = recirculatie uitgeschakeld.Bij lage temperaturen of als de compressor wordtuitgeschakeld, wordt de recirculatie geforceerduitgeschakeld om het beslaan van de ruiten tevoorkomen.
BELANGRIJK Bij lage buitentemperaturen raden wiju aan om de recirculatiefunctie niet te gebruiken,omdat hierdoor de ruiten sneller kunnen beslaan.
Knoppen E fig. 30 - Gewenstetemperatuur instellen
Als u de knop indrukt, wordt de temperatuur inhet interieur verhoogd, totdat de waarde HI(maximale verwarming) is bereikt.Als u de knop indrukt, wordt de temperatuur inhet interieur verlaagd, totdat de waarde LO(maximale koeling) is bereikt.
BELANGRIJK Als de motorkoelvloeistof niet warmgenoeg is, schakelt het systeem niet onmiddellijkde maximale aanjagersnelheid in, om de toevoer vanonverwarmde lucht in het interieur te beperken.
Knoppen F fig. 30 - - Aanjagersnelheidinstellen
Als u op de knop of drukt, wordt deaanjagersnelheid respectievelijk verhoogd of verlaagd;dit wordt weergegeven met verlichte streepjes ophet display.De aanjager kan alleen worden uitgeschakeld als decompressor is uitgeschakeld (knop B).Om de automatische regeling van de aanjagersnelheidweer in te schakelen, moet u de knop AUTOindrukken.
Knoppen G H I fig. 30 - Luchtverdelinghandmatig kiezen
Als u deze knoppen indrukt, dan kunt u een van devijf mogelijke luchtverdelingen kiezen:
37
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
lucht uit de luchtroosters voor ontdooiing/ontwaseming van de voorruit en de zijruitenvoor.lucht uit de luchtroosters in het midden en aande zijkant van het dashboard voor een koeleluchtstroom op het lichaam en het gezicht bijwarm weer.lucht uit de luchtroosters beenruimte voor.Doordat warme lucht opstijgt, kan in een zokort mogelijke tijd het interieur wordenverwarmd. Dit geeft snel een behaaglijk gevoel.+ lucht uit de luchtroosters voor de
beenruimte (warmere lucht) en deluchtroosters op het dashboard (koelerelucht).
+ lucht uit de luchtroosters voor debeenruimte en de luchtroosters voor devoorruit en zijruiten voor. Dezeluchtverdeling zorgt voor een goedeverwarming van het interieur en voorkomthet eventuele beslaan van de ruiten.
De ingestelde luchtverdeling wordt aangegeven dooreen brandend lampje op de geselecteerde knoppen.Druk, om de automatische regeling van deluchtverdeling weer in te schakelen, op de knopAUTO.
Knop L fig. 30 - Snelle ontwaseming/ontdooiing van de voorruit en de zijruitenvoor
Als u op de knop drukt, schakelt het systeem allefuncties in die noodzakelijk zijn voor het snelontdooien/ontwasemen van de voorruit en dezijruiten voor, d.w.z. dat het systeem:❒ de aircocompressor inschakelt (als de
klimatologische omstandigheden dit toestaan);❒ de luchtrecirculatie uitschakelt;❒ de maximale luchttemperatuur instelt (HI);❒ de aanjagersnelheid inschakelt op basis van de
koelvloeistoftemperatuur;❒ de luchtstroom naar de voorruit en de zijruiten
voor leidt;❒ de achterruitverwarming inschakelt.
BELANGRIJK De functie blijft gedurende ongeveer 3minuten ingeschakeld nadat dekoelvloeistoftemperatuur boven 50°C (bijbenzine-uitvoeringen) of 35°C (bijdieseluitvoeringen) is gekomen.
ONDERHOUDVAN HET SYSTEEM
In de winter moet het airconditioningsysteem tenminste een keer maand gedurende ongeveer 10minuten worden ingeschakeld.Laat voor het zomerseizoen de werking van hetsysteem door het Fiat Servicenetwerk controleren.
38
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
De airconditioning maakt gebruik van hetkoelmiddel R134a. Bij lekkage is ditmiddel niet schadelijk voor het milieu.
Gebruik in geen geval andere middelen, zoalsR12, omdat anders de componenten van hetsysteem beschadigd kunnen worden.
ONTWASEMING/ONTDOOIINGACHTERRUIT
Premere il pulsante per attivare questa funzione;l’avvenuto inserimento è segnalato dall’accensionedella spia sul quadro strumenti.De functie is voorzien van een tijdschakeling,waardoor de functie na ongeveer 20 minutenautomatisch wordt uitgeschakeld.U kunt de verwarming eerder uitschakelen doornogmaals op de knop te drukken.
BELANGRIJK Plak geen stickers of andere plaatjesop de elektrische weerstandsdraden aan debinnenzijde van de achterruit, om beschadiging vande achterruitverwarming te voorkomen.
BUITENVERLICHTINGMet de linker hendel wordt het merendeel van debuitenverlichting bediend.De buitenverlichting werkt uitsluitend als decontactsleutel in stand MAR staat.Als u de buitenverlichting inschakelt, gaan ook deverlichting van het instrumentenpaneel en debedieningsknoppen op het dashboard branden.
DAGVERLICHTING (D.R.L.)(indien aanwezig)
Met de sleutel in de stand MAR en de ring in destand O gedraaid fig. 31 gaathet dag-dimlichtautomatisch aan; de andere lampen en debinnenverlichting blijven uit. De automatischeinschakeling van het dag-dimlicht kan via het menu ophet display worden in-/uitgeschakeld (zie paragraaf"Multifunctioneel Display" in dit hoofdstuk). Als hetdag-dimlicht wordt uitgeschakeld en de ring in destand O staat, dan wordt geen enkel lichtingeschakeld.
BELANGRIJK
De dagverlichting is een alternatief voordimlichten tijdens het rijden overdag.
De dagverlichting is in bepaalde landenverplicht en waar niet verplicht toegestaan.
39
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
BELANGRIJK
De dagverlichting is geen vervangingvoor het dimlicht tijdens het rijden
in tunnels of in het donker. Het gebruik van dedagverlichting is afhankelijk van wettelijkevoorschriften van het land waarin u zichbevindt: houdt u aan de voorschriften.
DIMLICHT / BUITENVERLICHTING
Draai, met de contactsleutel in stand MAR, dedraaiknop in stand fig. 31. Als het dimlicht wordtingeschakeld, wordt de dagverlichting uitgeschakelden gaat het dimlicht en de buitenverlichting branden.Op het instrumentenpaneel gaat het lampje
branden.Draai, met de contactsleutel in stand STOP of metuitgenomen sleutel, de draaiknop van stand O instand , de buitenverlichting en de
kentekenplaatverlichting worden ingeschakeld. Ophet instrumentenpaneel gaat het lampje
branden.
GROOTLICHT
Duw, om het grootlicht in te schakelen, met dedraaiknop in stand fig. 31, de hendel naar voren inde richting van het dashboard (vergrendelde stand).Op het instrumentenpaneel gaat het lampje
branden.Als de hendel naar het stuurwiel wordt getrokkendan dooft het grootlicht en wordt het dimlicht weeringeschakeld.
GROOTLICHTSIGNAAL
Trek de hendel naar het stuurwiel (stand zondervergrendeling) fig. 31. Op het instrumentenpaneelgaat het lampje branden.
RICHTINGAANWIJZERS
Zet de hendel in de vergrendelde stand:omhoog (stand 1 fig. 32): inschakeling rechterrichtingaanwijzer;omlaag (stand 2): inschakeling linkerrichtingaanwijzer.Op het instrumentenpaneel gaat het lampje of
knipperen. De richtingaanwijzers schakelenautomatisch uit als de auto weer rechtuit rijdt.
fig. 31 F0S0210
40
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
Van rijstrook wisselen
Als u bij wisseling van rijstrook kort richting wiltaangeven, moet u de linker hendel korter dan eenhalve seconde in de onvergrendelde stand zetten.De richtingaanwijzer van de gekozen richtingknippert 3 keer en gaat daarna automatisch uit.
“FOLLOW ME HOME”
Met dit systeem kan de ruimte voor de auto eenbepaalde tijd worden verlicht.Inschakelen: u schakelt deze functie in door decontactsleutel in stand STOP te draaien of uit tenemen en de linker hendel binnen 2 minuten na hetuitzetten van de motor naar het stuur te trekken.Telkens als u de hendel bedient, blijft de verlichting30 seconden langer branden, tot een maximumvan 210 seconden; hierna wordt de verlichtingautomatisch uitgeschakeld.
Elke keer als de hendel wordt bediend gaat hetwaarschuwingslampje op hetinstrumentenpaneel branden en verschijnt op hetdisplay de tijd dat de functie actief blijft.Het lampje gaat branden als de hendel voor het eerstbediend wordt en blijft branden totdat de functieautomatisch wordt uitgeschakeld. Telkens als dehendel wordt bediend, wordt alleen de inschakeltijdvan de verlichting verlengd.Uitschakelen: houd de hendel langer dan 2seconden naar het stuur getrokken.
fig. 32 F0S0211
41
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
RUITEN REINIGENMet de rechter hendel worden de ruitenwissers/-sproeiers voor en achter bediend.
RUITENWISSERS / -SPROEIERS
Deze werken uitsluitend als de contactsleutel instand MAR staat.De hendel kan in vijf verschillende standen wordengezet (4 snelheden) fig. 33:A ruitenwissers uitgeschakeld.B wissen met interval.C langzaam continu wissen.D snel continu wissen.E tijdelijk snel wissen (onvergrendelde stand).De functie "tijdelijk snel wissen" blijft ingeschakeldzolang de hendel in deze stand wordt gehouden. Als
u de hendel loslaat, dan keert deze terug in stand Aen stoppen de ruitenwissers automatisch.“Intelligente wis-/wasregeling”: als u de hendelnaar het stuur trekt (onvergrendelde stand),schakelen de ruitensproeiers in.Als u de hendel aangetrokken houdt, dan worden inéén beweging de ruitenwissers/-sproeiersingeschakeld; de ruitenwissers schakelen automatischin als u de hendel langer dan een halve secondeaangetrokken houdt. De ruitenwissers blijven nogenkele slagen werken, nadat u de hendel loslaat; naenige seconden volgt nog een "reinigingsslag".
Gebruik de ruitenwissers niet omopgehoopte sneeuw of ijs van de voorruitte verwijderen. In die omstandigheden
grijpt, als de ruitenwissers te zwaar wordenbelast, de beveiliging in, die ervoor zorgt dat deruitenwissers enkele seconden wordenuitgeschakeld.Als hierna de werking niet wordthervat, wendt u dan tot het Fiat Servicenetwerk.
ACHTERRUITWISSER/-SPROEIER
Deze werkt uitsluitend als de contactsleutel in standMAR staat.Als u de draaiknop in stand zet, dan wordt deachterruitwisser ingeschakeld.
fig. 33 F0S0117
42
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
Als u bij ingeschakelde ruitenwissers voor dedraaiknop in stand zet, gaat de achterruitwissersynchroon wissen (met de helft van de frequentie vande ruitenwissers voor). Als u bij ingeschakelderuitenwissers voor de achteruitversnelling inschakelt,gaat automatisch ook de achterruitwisser langzaamcontinu wissen. De werking stopt als deachteruitversnelling wordt uitgeschakeld.“Intelligente wis-/wasregeling”: als u de hendelnaar het dashboard duwt (onvergrendelde stand),wordt de achterruitsproeier ingeschakeld.Als u de hendel in deze stand houdt, dan wordt inéén beweging de achterruitwisser/-sproeieringeschakeld; de achterruitwisser schakeltautomatisch in als u de hendel langer dan een halveseconde in deze stand houdt.De achterruitwisser blijft nog enkele slagen werken,nadat u de hendel loslaat; na enige seconden volgtnog een "reinigingsslag".
Gebruik de achterruitwisser niet om lagensneeuw of ijs van de achterruit teverwijderen. In die omstandigheden grijpt,
als de achterruitwisser te zwaar wordt belast, debeveiliging in, die ervoor zorgt dat deachterruitwisser enkele seconden wordtuitgeschakeld.Als hierna de werking niet wordthervat, wendt u dan tot het Fiat Servicenetwerk.
PLAFONDVERLICHTING
PLAFONDVERLICHTINGVOOR
Het lampenglas kan in drie standen worden gezet:❒ rechterzijde ingedrukt: verlichting altijd
ingeschakeld❒ linkerzijde ingedrukt: verlichting altijd uitgeschakeld❒ middelste stand (neutraal): de verlichting wordt
automatisch in-/uitgeschakeld bij het openen/sluiten van de portieren.
BELANGRIJK Controleer voordat u de auto verlaatof de schakelaar in de middelste stand staat. Op dezemanier zal het lampje van de plafondverlichtingdoven bij het sluiten van de portieren, en voorkomtu dat de accu ontlaadt.Bij enkele uitvoeringen wordt de verlichting alleen in-en uitgeschakeld als het portier aan bestuurderszijdewordt geopend of gesloten.Als de portieren met de afstandsbediening wordenontgrendeld, gaat de verlichting ongeveer 10seconden branden. Als de portieren met deafstandsbediening worden vergrendeld, dooft deplafondverlichting.
Brandduurregeling plafondverlichting(lampenglas in middelste stand)
Er zijn drie mogelijke regelingen:❒ iedere keer als er een portier wordt geopend, gaat
de verlichting drie minuten branden;
43
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
❒ als de sleutel uit het contactslot wordt genomenbinnen twee minuten na het uitschakelen van demotor, gaat de verlichting ongeveer 10 secondenbranden;
❒ als de portieren worden ontgrendeld (met deafstandsbediening of met de sleutel in het slot vanhet bestuurdersportier), gaat de verlichtingongeveer 10 seconden branden.
De verlichting kan op drie manieren wordenuitgeschakeld:❒ als alle portieren zijn gesloten, wordt de
brandduurregeling van drie minuten uitgeschakelden gaat de verlichting 10 seconden branden. Dewerking van de brandduurregeling wordtonderbroken als de contactsleutel in de standMAR wordt gedraaid;
❒ als de portieren worden vergrendeld (met deafstandsbediening of met de sleutel in het slot vanhet bestuurdersportier), dooft de verlichting.
❒ de interieurverlichting wordt in ieder geval na 15minuten uitgeschakeld om de accu te sparen.
BAGAGERUIMTEVERLICHTING
Bij de uitvoeringen waar dit aanwezig is, gaat hetlampje automatisch aan als de achterklep wordtgeopend en uit als de klep wordt gesloten.
BEDIENINGSORGANEN
ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING"DUALDRIVE"(indien aanwezig)
Druk op knop A fig. 34 om de CITY-functie in teschakelen (zie paragraaf “Elektrischestuurbekrachtiging Dualdrive”).Als de functie is ingeschakeld verschijnt op hetinstrumentenpaneel CITY.Druk nogmaals op de knop om de functie uit teschakelen.
ECO-FUNCTIE(indien aanwezig)
Om de ECO-functie in te schakelen op de knop Edrukken fig. 35 gedurende minstens 5 seconden.
fig. 34 F0S0036
44
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
Als de ECO-functie is ingeschakeld krijgt u eenrij-instelling die geschikt is voor standsverkeer,waardoor er minder kracht nodig is voor het draaienvan het stuur (inschakeling Duladrive-systeem) ener brandstof bespaard wordt.Als de functie is ingeschakeld verschijnt op hetinstrumentenpaneel ECO.Deze functie wordt in het geheugen opgeslagen, dusals de auto weer gestart wordt dan behoudt hetsysteem de instelling die bij het uitzetten van demotor in gebruik was.Als u nogmaals op de knop E drukt wordt dezefunctie uitgeschakeld en de instelling voor normaalrijden hersteld.
SPORT-FUNCTIE(indien aanwezig)
Druk voor het inschakelen van de SPORT-functieminstens 5 seconden op knop D fig. 36.
Als de SPORT-functie ingeschakeld is krijgt u eensportieve rij-instelling, daarmee reageert de motorsneller bij het optrekken en is er meer kracht nodigvoor het draaien van het stuur voor een optimaalstuurgevoel.Als de functie is ingeschakeld verschijnt op hetinstrumentenpaneel SPORT.Als u nogmaals op de knop D drukt wordt dezefunctie uitgeschakeld en de instelling voor normaalrijden hersteld.
BELANGRIJK Als tijdens het accelereren deSPORT-functie ingeschakeld is, dan kunt utoerentalschommelingen waarnemen, deze zijnkenmerkend voor een sportieve instelling.
fig. 35 F0S0360 fig. 36 F0S0153
45
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
WAARSCHUWINGSKNIPPERLICHTEN
Deze worden ingeschakeld als u op knop B fig.34drukt, onafhankelijk van de stand van decontactsleutel.Als het systeem is ingeschakeld, gaan op hetinstrumentenpaneel de controlelampjes en
branden.Druk nogmaals op knop B om dewaarschuwingslichten uit te schakelen.
BELANGRIJK Het gebruik van dewaarschuwingsknipperlichten is afhankelijk van dewegenverkeerswet van het land waarin u zichbevindt: houdt u aan de voorschriften.
Noodstop
Bij een noodstop worden de waarschuwingslichtenautomatisch ingeschakeld en gaan tegelijkertijdde lampjes en op het instrumentenpaneelbranden.De functie wordt automatisch uitgeschakeld wanneerde remwerking niet meer het karakter van eennoodstop heeft.Deze functie voldoet aan de nieuwe wettelijkevoorschriften.
MISTLAMPENVOOR / MISTLAMPENACHTER(indien aanwezig)
De mistlampen voor kunnen alleen ingeschakeldworden als het dimlicht is ingeschakeld.
Voor het inschakelen van de mistlampen/hetmistachterlicht moet knop C fig. 34 op de volgendemanier worden gebruikt:Eerste keerindrukken: inschakeling mistlampen voorTweede keerindrukken: mistachterlicht inschakelenDerde keerindrukken: mistlampen voor/achter worden
uitgeschakeldBij ingeschakelde mistlampen voor gaat op hetinstrumentenpaneel het controlelampje branden.Bij ingeschakelde mistlampen achter gaat op hetinstrumentenpaneel het controlelampje branden.
MISTACHTERLICHTEN(indien aanwezig)
De mistachterlichten werken alleen, als het dimlichtis ingeschakeld, als u op knop D fig. 37drukt.Bij ingeschakelde mistlampen achter gaat op hetinstrumentenpaneel het lampje branden. Druknogmaals op de knop om de mistachterlichten uit teschakelen.
46
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
INTERIEURUITRUSTING
AANSTEKER(indien aanwezig)
BELANGRIJK
De aansteker wordt erg heet. Gavoorzichtig om met de aansteker en
voorkom dat deze gebruikt wordt doorkinderen: gevaar van brand en/of brandwonden.Controleer altijd of de aansteker nadat deze isingedrukt ook weer uitschakelt.
ZONNEKLEPPEN
De zonnekleppen zitten aan beide zijden naast debinnenspiegel. Ze kunnen voor de voorruit of voorde zijruit worden gedraaid fig. 38.
Op de achterzijde van de zonneklep aanpassagierszijde bevindt zich een spiegeltje, datverlicht kan worden door een plafondlampje datingeschakeld kan worden met knop B fig. 38.Op de zonneklep aan bestuurders- en passagierszijdezitten documentenvakjes.
DASHBOARDKASTJEAANPASSAGIERSZIJDE(indien aanwezig)
Trek aan handgreep A fig. 39om het kastje teopenen.
BELANGRIJK
Rijd niet met een geopenddashboardkastje: bij een ongeval zou de
passagier gewond kunnen raken.
fig. 37 F0S0074 fig. 38 F0S0038
47
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
OPBERGVAK IN MIDDENCONSOLE
Om het vak te openen, moet u het bij de opening Bfig. 40 naar buiten trekken.
BELANGRIJK
Rijd niet met een geopenddashboardkastje: bij een ongeval zou de
passagier gewond kunnen raken.
OPBERGVAK ONDER STOEL(indien aanwezig)
Bij enkele uitvoeringen bevindt zich een opbergvakonder de passagiersstoel voor fig. 41.Om het te bereiken moet u de voorzijde van dezitting 1 fig. 41 omhoogtillen tot deze loshaakt, tilvervolgens de achterzijde van de zitting 2 fig. 41 (aande kant van de rugleuning) omhoog.Om het opbergvak te sluiten, moet u de achterzijdevan de zitting omlaag en onder de rugleuningplaatsen zonder kracht te zetten; druk vervolgens opde voorzijde van de zitting totdat deze vergrendelt.
fig. 39 F0S0040
fig. 40 F0S0041 fig. 41 F0S0039
48
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
BEKER- / BLIKJESHOUDER
Op de tunnelconsole bevinden zich twee houdersvoor de zitplaatsen voor en twee voor de zitplaatsenachter waarin bekers of blikjes geplaatst kunnenworden.
STEKKERDOOS(indien aanwezig)
De stekkerdoos zit in de tunnelconsole en wordtgevoed als de contactsleutel in de stand MAR staat.Om de stekkerdoos te gebruiken moet u hetbeschermdekseltje A fig. 42openen.De juiste werking is alleen gegarandeerd als deaccessoires die erop worden aangesloten, voorzienzijn van goedgekeurde stekkers. Alle accessoiresuit het Fiat Lineaccessori-programma zijn van dezestekkers voorzien.
BELANGRIJK Als bij uitgezette motor en decontactsleutel in de stand MAR accessoires met eenhoog stroomverbruik langdurig gebruikt worden(bijvoorbeeld langer dan 1 uur), kan de accugeleidelijk ontladen en de motor niet meer starten.
Op de stekkerdoos kunnen accessoiresworden aangesloten met een vermogenvan maximaal 180W (maximale
stroomsterkte 15A).
MONTAGEVOORBEREIDINGVOORDRAAGBAAR NAVIGATIESYSTEEM(indien aanwezig)
De stekkerdoos voor aansluiting van een draagbaarnavigatiesysteem zit op het dashboard fig. 43.
fig. 42 F0S0042 fig. 43 F0S0265
49
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
DAK MET VAST RUITPANEEL(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het dak bestaat uit een groot glazen paneel en eenzoonescherm dat met de hand kan worden bediend.Het zonnescherm kan alleen gebruikt worden inde standen “geheel gesloten” of “geheel geopend”.Om het zonnescherm te openen de handgreepvastpakken en op de sluiting A drukken. fig.44, begeleid het scherm tot het geheel geopend is.Ga voor het sluiten in omgekeerde volgorde te werktot het scherm vasthaakt aan de sluiting A.
SCHUIFDAK(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het open dak heeft een groot glazen paneel datelektrisch kan worden bediend en een zonneschermdat met de hand kan worden bediend. Hetzonnescherm kan alleen gebruikt worden in destanden “geheel gesloten” of “geheel geopend”.Om het zonnescherm te openen: pak de handgreepvast en druk op de sluiting A fig. 45 en begeleidhet scherm tot het geheel geopend is. Ga voor hetsluiten in omgekeerde volgorde te werk tot hetscherm vasthaakt aan de sluiting A.Het open dak kan alleen worden bediend als decontactsleutel in de stand MAR staat. Debedieningsknoppen A en B fig. 46 zitten naast deplafondverlichting voor en dienen respectievelijk voorhet sluiten/openen van het open dak.
fig. 44 F0S0097 fig. 45 F0S0097
50
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
OPENEN
Druk op knop B fig. 46 en houd hem ingedrukt: hetdak wordt geopend in “kantelstand”. Om het dakvolledig te openen moet u nogmaals op knop Bdrukken en hem ingedrukt houden: het dak stopt inelk geval in de stand die bereikt is als de knop wordtlosgelaten.
SLUITEN
Druk op knop A fig. 46 en houd hem ingedrukt: hetdak wordt gesloten in “kantelstand”. Het dak stopt inelk geval in de stand die bereikt is als de knop wordtlosgelaten. Druk nogmaals op knop A en houdhem ingedrukt tot het dak volledig gesloten is.
Als er een imperiaal gemonteerd is, is hetraadzaam het open dak alleen in"kantelstand" te gebruiken.
Open het dak niet bij sneeuw of ijs: hetkan beschadigd worden.
BELANGRIJK
Verwijder altijd de contactsleutel uit hetcontactslot als u de auto verlaat, om
te voorkomen dat het open dak per ongeluk inbeweging wordt gebracht en zo gevaar opkan leveren voor de achtergebleven inzittenden:oneigenlijk gebruik van het dak kan gevaarlijkzijn. Controleer voor en tijdens de bediening vanhet open dak altijd of de passagiers nietverwond kunnen worden door de beweging vanhet open dak zelf of door in beweging gebrachtevoorwerpen.
ANTI-LETSELFUNCTIE
Het open dak is voorzien van een anti-letselfunctiedie een eventueel obstakel kan waarnemen als hetdak gesloten wordt. In dat geval stopt het systeem enwordt de beweging van het dak onmiddellijkomgekeerd.
INITIALISATIEPROCEDURE
Als de accu losgekoppeld is geweest of als er eenzekering is doorgebrand, dan moet de werking vanhet open dak opnieuw ingesteld worden.Ga als volgt te werk:
fig. 46 F0S0096
51
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
❒ druk op knop A fig. 46 en houd hem ingedrukt tothet dak, stap voor stap, geheel gesloten is
❒ wacht, nadat het dak geheel gesloten is, tot deelektrische motor van het open dak stopt.
NOODBEDIENING
Als het open dak bij een storing niet elektrischbediend kan worden, dan kan het handmatig wordenbediend; ga hiervoor als volgt te werk:❒ verwijder de beschermdop A fig. 47 uit de zitting
voor de handmatige bediening, op debinnenbekleding achter het zonnescherm
❒ neem de imbussleutel die bijgeleverd is uit degereedschaphouder in de bagageruimte
❒ steek de sleutel in zitting en draai hem rechtsomom het dak te openen of linksom om het dak tesluiten.
PORTIEREN
BELANGRIJK
Controleer, voordat u een portier opentof u dit op een veilige manier kunt
doen. Open de portieren alleen als de autostilstaat.
OPENEN/SLUITEN MET DE SLEUTEL
Van buitenaf openen (portierbestuurderszijde): draai de sleutel in stand 1 fig.48 en trek aan de handgreep.Op de uitvoeringen met centraleportiervergrendeling, worden, als u de sleutelomdraait, tegelijkertijd alle sloten van de portierenen de achterklep ontgrendeld.
fig. 47 F0S0098 fig. 48 F0S0099
52
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
Openen van buitenaf (portier passagierszijde):trek aan de handgreep. Het openen van de deur isalleen mogelijk als het portier van binnenuitontgrendeld is door de handgreep in stand 1 tezetten fig. 49Vergrendelen van buitenaf: met het portier aanbestuurderszijde volledig gesloten, de sleutel in stand2 draaien fig. 49.Het vergrendelen van het portier aan passagierszijdeis alleen mogelijk van binnenuit, door de handgreepin stand 2 fig. 49 te zetten.Op de uitvoeringen met centraleportiervergrendeling, worden, als u de sleutelomdraait, tegelijkertijd alle sloten van de portierenen de achterklep vergrendeld.Vergrendeling/ontgrendeling van binnenuit:gebruik de handgrepen die op de panelen van deportieren zitten fig. 49.Stand 1: het portier is ontgrendeld.
Stand 2: het portier is vergrendeld.Op de uitvoeringen met centraleportiervergrendeling leidt de bediening van dehandgreep aan bestuurderszijde of aan passagierszijdetot de ontgrendeling/vergrendeling van beideportieren en van de achterklep.
BELANGRIJK Als de deur vergrendeld is dan wordtdit aangegeven door het rode symbool A fig. 49dat op de handgreep van het portier zit.
CENTRALE PORTIERVERGRENDELING(indien aanwezig)
Het inschakelen van de centrale portiervergrendelingis alleen mogelijk als de portieren en de achterklepperfect gesloten zijn.Ontgrendeling van buitenaf van de sloten van deportieren en de achterklep, druk op de toets opde sleutel met afstandsbediening.Vergrendeling van buitenaf van de sloten van deportieren en de achterklep, druk op de toets .
BELANGRIJK De centrale portiervergrendelingwerkt niet als een portier niet goed gesloten is of alser een storing in het systeem is. Na 10/11 snelopeenvolgende pogingen wordt het systeem voor ca.30 seconden uitgeschakeld.Ontgrendeling van binnenuit van de sloten vande portieren en de achterklep, trek aan de handgreepA fig. 50.
fig. 49 F0S0357
53
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
Als aan de hendel aan bestuurderszijde of aanpassagierszijde wordt getrokken, worden beideportieren en de achterklep ontgrendeld.Vergrendeling van binnenuit van de sloten vande portieren en de achterklep, duw de handgreep Anaar het paneel van het portier.Als de hendel aan bestuurderszijde of aanpassagierszijde wordt bediend, worden beideportieren en de achterklep vergrendeld.De juiste stand van de hendel bij vergrendeldeportieren wordt aangegeven door het rode symboolB fig. 50, dat op de handgrepen zelf zichtbaar is.
RUITBEDIENING
ELEKTRISCHE RUITBEDIENING(indien aanwezig)
De elektrische ruitbediening werkt met decontactsleutel in stand MAR en ongeveer tweeminuten nadat de sleutel in stand STOP is gedraaid ofis uitgenomen.De knoppen om de ruiten te bedienen zitten naastde versnellingspook fig. 51:A Openen/sluiten ruit linker portier.B Openen/sluiten ruit rechter portier.Houd de knop enkele seconden ingedrukt om de ruitautomatisch te openen/sluiten (alleen als de sleutelin MAR staat).
B B
fig. 50 F0S0358 fig. 51 F0S0030
54
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
BELANGRIJK
Onzorgvuldig gebruik van de elektrischeruitbediening kan gevaarlijk zijn.
Controleer voor en tijdens het bedienen van deruit altijd of de passagiers niet gewond kunnenraken door de bewegende ruiten; hetzij doorrechtstreeks contact met de ruit of doorvoorwerpen die door de ruit wordenmeegesleept of geraakt.
BELANGRIJK
Als u de auto verlaat, trek dan altijd desleutel uit het contactslot, om te
voorkomen dat een onbedoelde inschakelingvan de ruitbediening gevaar oplevert voorde achterbleven passagiers.
HANDBEDIEND RUITMECHANISME(indien aanwezig)
Op enkele uitvoeringen moeten de ruiten met dehand worden bediend.Gebruik voor het openen/sluiten van de ruit deslinger die op het paneel van het portier zit.
BAGAGERUIMTE
ACHTERKLEP OPENEN MET DE SLEUTEL
Ontgrendel het slot met de metalen baard van decontactsleutel A fig. 52.De achterklep gaat gemakkelijk open dankzij degasveren aan de zijkant.Als de achterklep geopend wordt, gaat bij bepaaldeuitvoeringen de bagageruimteverlichting branden:de verlichting gaat automatisch uit als de achterklepgesloten wordt.De verlichting blijft bovendien ongeveer 15 minutenbranden nadat de contactsleutel in stand STOP isgedraaid: als binnen deze 15 minuten een portier ofde achterklep wordt geopend, gaat de tijdsperiodeopnieuw in.
fig. 52 F0S0100
55
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
ACHTERKLEP OPENEN MET DEAFSTANDSBEDIENING(indien aanwezig)
Druk op de knop van de sleutel metafstandsbediening.Als de achterklep wordt ontgrendeld, knipperen derichtingaanwijzers twee keer.
ELEKTRISCH BEDIENDE HANDGREEP(SOFTTOUCH)(indien aanwezig)
Bij enkele uitvoeringen kan de achterklep (indienontgrendeld) alleen vanaf de buitenkant wordengeopend met de elektrisch bediende handgreep B fig.53 die zich onder de rand bevindt.De achterklep kan bovendien altijd worden geopendals de portieren ontgrendeld zijn.
Om de achterklep met deze handgreep te kunnenopenen, moet eerst een van de portieren wordengeopend of moeten de portieren ontgrendeld zijnmet de afstandsbediening of met de mechanischesleutel.Als de achterklep niet goed gesloten is, brandt hetwaarschuwingslampje op het instrumentenpaneel(indien aanwezig).
ACHTERKLEP SLUITEN
Om de achterklep te sluiten, deze laten zakken enter hoogte van het slot naar beneden duwen, totdatu de vergrendeling hoort.Aan de binnenzijde van de achterklep zit eenhendeltje B fig. 54 waarmee u de achterklepmakkelijker kunt sluiten.
fig. 53 F0S0101 fig. 54 F0S0031
56
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
BELANGRIJK
Nell’uso del bagagliaio non superaremai i carichi massimi consentiti, vedi
capitolo “DatiTecnici”.Assicurarsi inoltre che glioggetti contenuti nel bagagliaio siano bensistemati, per evitare che una frenata bruscapossa proiettarli in avanti, causando ferimenti aipasseggeri.
BELANGRIJK
Rijd niet met een geopende achterklep:het uitlaatgas kan in het interieur
terechtkomen.
BELANGRIJK
Als u in een gebied rijdt waar brandstofmoeilijk verkrijgbaar is en u daarom
brandstof in een jerrycan wilt vervoeren, danmoet u zich aan de wettelijke voorschriftenhouden. Gebruik alleen een goedgekeurde en opde juiste wijze bevestigde jerrycan.Toch zal bijeen ongeval de kans op brand groter zijn.
Let er op dat u niet tegen voorwerpen ophet imperiaal stoot als u de achterklepopent.
ACHTERKLEP IN GEVALVAN NOODOPENEN
Om de achterklep vanuit het interieur te openen (bijeen lege accu of bij een storing in het elektrischesysteem van de achterklep zelf ), moet als volgtte werk worden gegaan (zie "Bagageruimtevergroten" in dit hoofdstuk):❒ verwijder de hoofdsteunen achter;❒ klap de rugleuningen naar voren;❒ om de achterklep mechanisch te ontgrendelen,
moet u vanuit de bagageruimte het hendeltje A fig.55bedienen.
BAGAGERUIMTEVERGROTEN
Het is mogelijk de bagageruimte te vergroten doorde deelbare achterbank gedeeltelijk fig. 56 of geheelfig. 57 neer te klappen.
fig. 55 F0S0135
57
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
GEDEELTELIJKEVERGROTING (50/50)(indien aanwezig)
Ga als volgt te werk:
❒ verwijder de hoofdsteunen van de achterbank(indien aanwezig); voor het verwijderen van dehoofdsteunen moet de rugleuning zijn ontgrendelden naar voren worden gekanteld en moet deachterklep open staan
❒ controleer of de veiligheidsgordels niet gespannenzijn of gedraaid zitten
❒ trek aan het hendeltje A fig. 58 of B omrespectievelijk het linker of rechter deel van derugleuning te ontgrendelen en leg de rugleuning opde zitting.
BELANGRIJK Om de rugleuning weer goed op zijnplaats te zetten, kunt u het best te werk gaan vanafde buitenkant via de portieren.
MAXIMALEVERGROTING
Als de achterbank helemaal wordt neergeklapt, is debagageruimte maximaal vergroot.
fig. 56 F0S0043
fig. 57 F0S0044 fig. 58 F0S0017
58
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
Ga als volgt te werk:❒ verwijder de hoofdsteunen van de achterbank
(indien aanwezig)❒ controleer of de gordels niet gespannen zijn of
gedraaid zitten❒ trek aan de hendeltjes A fig. 58 en B om de
rugleuningen te ontgrendelen en leg ze op dezitting.
BELANGRIJK Om de rugleuning weer goed op zijnplaats te zetten, kunt u het best te werk gaan vanafde buitenkant via de portieren.
ACHTERBANKTERUGPLAATSEN
Zet de rugleuningen omhoog en druk ze naarachteren, totdat beide borgmechanismen hoorbaarvergrendelen.Plaats de gespen van de veiligheidsgordels omhoogen zet de zitting weer in de normale gebruiksstand.
BELANGRIJK Als de rugleuning in de normalegebruiksstand wordt gezet, controleer dan of derugleuning hoorbaar vergrendelt.Controleer of de rugleuning aan beide zijden goedvergrendeld is om te voorkomen dat in geval vanbruusk remmen, de rugleuning naar voren klapt en depassagiers verwondt.
HOEDENPLANKVERWIJDEREN
Maak de twee pennen aan de zijkant los en verwijderde hoedenplank.
MOTORKAP
OPENEN
Ga als volgt te werk:❒ trek de hendel A fig. 59 in de richting van de pijl;❒ verplaats het hendeltje B fig. 60 naar rechts, zoals
aangegeven in de afbeelding❒ til de motorkap op en trek gelijktijdig de
steunstang C fig. 61 uit de vergrendeling D; steekvervolgens het uiteinde van de stang in de zitting Eop de motorkap (grote opening) en zet hem inde veiligheidsstand (kleine opening), zoalsaangegeven in de afbeelding.
fig. 59 F0S0045
59
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
BELANGRIJK
Als de steunstang verkeerd geplaatstwordt, kan de motorkap onverwacht
dichtvallen.Voer deze handeling alleen uit als deauto stilstaat.
Controleer of de armen van deruitenwissers tegen de ruit aanstaanvoordat u de motorkap optilt.
BELANGRIJK
Wees bij het uitvoeren vanwerkzaamheden in de motorruimte
extra voorzichtig als de motor nog warm is, ombrandwonden te voorkomen. Kom niet metuw handen in de buurt van deelektroventilateur: deze kan ook als de sleutelniet in het contactslot zit in werking treden.Wacht totdat de motor is afgekoeld.
BELANGRIJK
Pas op met sjaals, dassen of loszittendekledingstukken, omdat deze, ook per
ongeluk, door bewegende delen kunnen wordengegrepen, waardoor degene die ze draagternstig letsel kan oplopen.
SLUITEN
Ga als volgt te werk:
fig. 60 F0S0046
fig. 61 F0S0047
60
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
❒ houd de motorkap met één hand omhoog, trekmet de andere hand de stang C fig. 61 uit dezitting E en zet hem terug in de vergrendeling D
❒ laat de motorkap tot op ongeveer 20 centimetervan de motorruimte zakken en laat dan demotorkap vallen; controleer vervolgens door demotorkap op te tillen, of de kap goed is geslotenen niet alleen vastzit aan deveiligheidsvergrendeling. Druk in dit laatste gevalde motorkap niet dicht, maar til hem opnieuwop en herhaal de handeling.
BELANGRIJK
Om veiligheidsredenen moet demotorkap tijdens het rijden altijd goed
gesloten zijn. Controleer daarom altijd of demotorkap goed vergrendeld is.Als u tijdens hetrijden merkt dat de motorkap niet goed isvergrendeld, stop dan onmiddellijk en sluit demotorkap op de juiste wijze.
IMPERIAAL/SKIDRAGER
BEVESTIGINGSPUNTEN
De bevestigingspunten bevinden zich op deaangegeven plaatsen fig. 62.Om de bevestigingspunten voor te gebruiken moetde dop A fig. 62 worden verwijderd, die bereikbaar isbij geopend portier.De bevestigingspunten achter B zijn te vindenovereenkomstig de maten die zijn aangegeven in fig.63. In het Fiat Lineaccessori-programma is eenimperiaal/skidrager opgenomen die speciaal voor deachterklep is ontwikkeld.
BELANGRIJK U dient zich strikt aan demontagevoorschriften te houden die bij de set zijngeleverd. De montage moet altijd door deskundigepersonen worden uitgevoerd.
fig. 62 F0S0136
61
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
BELANGRIJK
Rispettare scrupolosamente le vigentidisposizioni legislative riguardanti le
massime misure di ingombro. Non superare maii carichi massimi consentiti vedere il capitolo“DatiTecnici”.
BELANGRIJK
Verdeel de lading gelijkmatig en houdtijdens de rit rekening met een
verhoogde zijwindgevoeligheid. Controleer naenkele kilometers opnieuw of debevestigingsbouten nog goed vastzitten.
KOPLAMPEN
KOPLAMPENAFSTELLEN
Goed afgestelde koplampen zijn belangrijk voor hetcomfort en de veiligheid van uzelf en de overigeweggebruikers. Bovendien zijn er wettelijkevoorschriften met betrekking tot dekoplampafstelling.Voor optimaal zicht en zichtbaarheid moeten dekoplampen op de juiste wijze zijn afgesteld.Wendt u voor controle of afstelling tot het FiatServicenetwerk.Controleer de afstelling van de koplampen telkens alshet gewicht van de lading wijzigt.
BELANGRIJK Bij het inschakelen van degasontladingslampen (Xenon) (indien aanwezig) is hetnormaal dat de koplampbundel ongeveer 2seconden een verticale beweging maakt. Deze tijd isnodig voor het stabiliseren van de correctekoplampafstelling.
KOPLAMPVERSTELLING
De auto is uitgerust met een elektrischekoplampverstelling, die werkt met de contactsleutelin stand MAR en ingeschakeld dimlicht.Als de auto beladen is, helt hij achterover met alsgevolg dat de lichtbundel meer naar boven schijnt.In dat geval moeten de koplampen worden versteldmet de knoppen + en – fig. 64.
fig. 63 F0S0152
62
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
Het display toont de stand gedurende dekoplampverstelling.Als de auto Xenon koplampen heeft, gebeurt deregeling van de koplampverstelling elektronisch enkan de regeling niet handmatig uitgevoerd wordenmet de toetsen + en – .Correcte standen op basis van debeladingsgraad
Stand 0 - een of twee personen op de voorstoelen.Stand 1 - vier personen.Stand 2 - vier personen + bagage.Stand 3 - bestuurder en toegestane maximum ladingvolledig in de bagageruimte.
MISTLAMPENVOORAFSTELLEN(indien aanwezig)
Wendt u voor controle of afstelling tot het FiatServicenetwerk.
KOPLAMPAFSTELLING IN HETBUITENLAND
De dimlichten zijn afgesteld voor gebruik in het landwaarin de auto is verkocht. In diee landen waarinaan de andere zijde van de weg wordt gereden, moetom het tegemoetkomende verkeer niet teverblinden, een gedeelte van de koplampen wordenafgeplakt overeenkomstig de wetgeving van hetland waarin u rijdt.
M E N UE S C
fig. 64 F0S0089
63
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
ABSHet ABS dat geïntegreerd is in het remsysteem,voorkomt dat tijdens het remmen de wielenblokkeren, ongeacht de conditie van het wegdek ende pedaaldruk, en verhindert daarmee hetdoorslippen van een of meerdere wielen. Hierdoorblijft de auto bestuurbaar, zelfs bij noodstops.Het systeem wordt gecompleteerd met eenelektronische remdrukverdeling EBD (ElectronicBraking Force Distribution), die de remdruk verdeelttussen de voor- en achterwielen.
BELANGRIJK Voor een maximale werking van hetremsysteem is een inrijperiode van ongeveer 500 kmnodig: tijdens deze periode moet bruusk,herhaaldelijk of langdurig remmen vermeden worden.
BELANGRIJK
Het ABS maakt zo goed mogelijkgebruik van de beschikbare grip, maar
kan de beschikbare grip niet verhogen; rijddaarom voorzichtig op een gladde ondergronden neem geen onnodige risico's.
ACTIVERINGVAN HET SYSTEEM
Als het ABS in werking treedt, merkt de bestuurderdit aan een lichte trilling van het rempedaal, diegepaard gaat met enig geluid: dit geeft aan dat hetnoodzakelijk is de snelheid aan te passen aan debeschikbare grip op het wegdek.
BELANGRIJK
Als het ABS in werking treedt, merkt udat aan een trilling in het rempedaal.
Verlaag de remdruk niet maar houd hetrempedaal juist goed ingetrapt; op deze manierhebt u de kortste remweg in relatie tot deconditie van het wegdek.
BELANGRIJK
Als het ABS in werking treedt, dan is degrip van de banden op het wegdek
beperkt: u dient uw snelheid te verlagen en aante passen aan de beschikbare grip.
MECHANISCHE BRAKEASSIST (Regeling bijnoodstops)(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Dit systeem, dat niet kan worden uitgeschakeld,herkent noodstops (op basis van de snelheidwaarmee het rempedaal wordt ingetrapt) enverhoogt de hydraulische druk in het remcircuitaanzienlijk, waardoor het systeem sneller enkrachtiger kan remmen.
64
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
BELANGRIJK
Als de Mechanische Brake Assist wordtgeactiveerd, is het mogelijk dat het
systeem lawaai produceert. Dit is normaal.Houd tijdens het remmen het rempedaal inieder geval goed ingetrapt.
STORINGSMELDINGABS
Bij een storing brandt het waarschuwingslampjeop het instrumentenpaneel en verschijnt er een
bericht op het multifunctionele display (indienaanwezig), zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”.In dat geval blijft het remsysteem normaal werken,maar zonder de mogelijkheden van het ABS. Rijdvoorzichtig naar de dichtstbijzijnde werkplaats vanhet Fiat Servicenetwerk om het systeem te latencontroleren.
STORINGSMELDING EBD
Bij een storing branden de waarschuwingslampjesen op het instrumentenpaneel en verschijnt er
een bericht op het multifunctionele display (indienaanwezig), zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”.In dit geval kunnen bij krachtig remmen deachterwielen vroegtijdig blokkeren waardoor de autokan slippen. Rijd zeer voorzichtig naar dedichtstbijzijnde werkplaats van het FiatServicenetwerk om het systeem te laten controleren.
BELANGRIJK
Als alleen het waarschuwingslampjeop het instrumentenpaneel gaat
branden en op het multifunctionele display(indien aanwezig) verschijnt ook een bericht,stop dan onmiddellijk en wendt u tot dedichtstbijzijnde werkplaats van het FiatServicenetwerk.Als er vloeistof lekt uit hethydraulische systeem, wordt de werking vanzowel het conventionele remsysteem als het ABSin gevaar gebracht.
65
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
ESP (Electronic Stability Program)(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Dit systeem bewaakt de stabiliteit van de auto als dewielen hun grip verliezen, waardoor de auto beterop koers blijft.De werking van het ESP is uitermate nuttig als degrip op het wegdek wisselt.Het ESP beschikt naast ASR (anti-doorslipregelingvan de aangedreven wielen die werkt op de remmenen de motor) en HILL HOLDER (automatischwerkende wegrijhulp op hellingen) ook over MSR(regeling van het afremmen op de motor tijdensterugschakelen) en HBA (automatischeremdrukverhoger bij noodstops).
ACTIVERINGVAN HET SYSTEEM
Bij activering van het systeem gaat het lampje ophet instrumentenpaneel knipperen, om debestuurder er op te wijzen dat de auto de stabiliteiten de grip dreigt te verliezen.
INSCHAKELINGVAN HET SYSTEEM
Het ESP schakelt automatisch in tijdens hetwegrijden en kan niet worden uitgeschakeld.
STORINGSMELDINGEN ESP
Bij een storing in het ESP wordt het systeemautomatisch uitgeschakeld en gaat het lampje ophet instrumentenpaneel continu branden enverschijnt er een melding op het instelbare
multifunctionele display (indien aanwezig) en gaat hetlampje op de knop ASR OFF branden (zie hethoofdstuk "Lampjes en berichten"). Wendt u in ditgeval tot het Fiat Servicenetwerk.
BELANGRIJK
De prestaties van het ESP-systeemmogen de bestuurder er niet toe
verleiden onnodige en onverantwoorde risico'ste nemen. De rijstijl moet altijd zijn aangepastaan het wegdek, het zicht en het verkeer. Deverantwoordelijkheid voor de verkeersveiligheidligt altijd en overal bij de bestuurder.
HYDRAULISCHE BRAKEASSIST (Regelingbij noodstops geïntegreerd in ESP)(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Dit systeem, dat niet kan worden uitgeschakeld,herkent noodstops (op basis van de snelheidwaarmee het rempedaal wordt ingetrapt) enverhoogt de hydraulische druk in het remcircuitaanzienlijk, waardoor sneller en krachtiger door hetsysteem wordt geremd.De Hydraulische Brake Assist wordt, bij uitvoeringendie zijn uitgerust met ESP, uitgeschakeld bij eenstoring in het ESP-systeem (het lampje gaatbranden en er verschijnt een bericht op hetmultifunctionele display, voor bepaalde uitvoeringen/markten).
66
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
HILL HOLDER-SYSTEEM(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Dit systeem is geïntegreerd in het ESP-systeem enschakelt automatisch in als:❒ op een stijgende helling: de auto stilstaat op een
helling van meer dan 2% met draaiende motor,ingetrapt rem- en koppelingspedaal enversnellingsbak in vrij, of als een andere versnellingdan de achteruit is ingeschakeld;
❒ op een dalende helling: als de auto stilstaat op eenhelling van meer dan 2% met draaiende motor,ingetrapt rem- en koppelingspedaal eningeschakelde achteruit.
Tijdens het wegrijden zorgt de regeleenheid van hetESP ervoor dat de wielen geremd blijven, totdathet noodzakelijke motorkoppel is bereikt om weg terijden (of maximaal 2 seconden) zodat de rechtervoet van het rempedaal naar het gaspedaal kanworden verplaatst.Als u na 2 seconden niet bent weggereden, schakelthet systeem automatisch uit en wordt de remdrukgeleidelijk verlaagd. Tijdens deze fase kunt u eentypisch schurend geluid van de remmen horen. Ditgeluid betekent dat de auto ieder moment inbeweging kan komen.
STORINGSMELDINGEN HILLHOLDER-SYSTEEM
Bij een storing in het systeem brandt hetwaarschuwingslampje op het instrumentenpaneelen verschijnt er een bericht op het instelbaremultifunctionele display (indien aanwezig), zie hethoofdstuk “Lampjes en berichten”.
BELANGRIJK Het "Hill Holder"-systeem is geenhandrem; verlaat de auto dus nooit zonder dehandrem aan te trekken, de motor uit te schakelenen de eerste versnelling in te schakelen.
BELANGRIJK
Als eventueel met het noodreservewielwordt gereden, dan blijft het ESP
ingeschakeld. Blijf er echter rekening meehouden dat het noodreservewiel kleiner is dande normale band en dat daarom de grip lager isdan bij de andere banden van de auto.Voor dejuiste werking van het ESP- en ASR-systeemis het noodzakelijk dat de banden van allewielen van hetzelfde merk en type zijn.De banden moeten in perfecte conditie zijn ende voorgeschreven afmetingen hebben.
67
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
ASR (Antislip Regulation)(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het ASR-systeem is geïntegreerd in het ESP-systeemen grijpt automatisch in als een of beide aangedrevenwielen dreigen door te slippen, zodat de bestuurderde controle over de auto kan behouden.Het ASR-systeem is vooral nuttig onder de volgendeomstandigheden:❒ doorslippen van het binnenste wiel in bochten,
door verandering van de wielbelasting of doorte felle acceleratie;
❒ te hoog vermogen naar de wielen, ook insamenhang met de condities van het wegdek;
❒ acceleratie op gladde wegen en bij sneeuw en ijzel;❒ verlies van grip op natte weggedeelten
(aquaplaning).
MSR-SYSTEEM (REGELINGVANMOTORREMWERKING)
Dit systeem, dat geïntegreerd is in de ASR, verhoogtbij bruusk terugschakelen het motorkoppel, zodatovermatige vertraging van de aangedreven wielenwordt voorkomen. Dit heeft vooral voordelen opeen wegdek met weinig grip, waarop de stabiliteit vande auto snel verloren kan gaan.
IN-/UITSCHAKELINGVAN HETASR-SYSTEEM
Het ASR-systeem schakelt automatisch in als demotor wordt gestart.
Tijdens het rijden kan de ASR worden uitgeschakelden vervolgens weer worden ingeschakeld door deknop C in te drukken fig. 65.Als het systeem is ingeschakeld, verschijnt er eenmelding op het instelbare multifunctionele display(indien aanwezig).Bij het uitschakelen van het systeem gaat het lampjeop de knop C branden en verschijnt er een berichtop het instelbare multifunctionele display (indienaanwezig).Als de ASR tijdens het rijden wordt uitgeschakeld,schakelt deze automatisch weer in als de autoopnieuw wordt gestart.Schakel het ASR-systeem uit als u metsneeuwkettingen rijdt: onder deze omstandighedenlevert het doorslippen van de aangedreven wielen bijhet wegrijden juist meer tractie op.
fig. 65 F0S0102
68
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
EOBD-SYSTEEMMet het EOBD-systeem (European On BoardDiagnosis) kan een doorlopende diagnose wordenuitgevoerd op die componenten op de auto die vaninvloed zijn op de emissie. Bovendien meldt hetsysteem door het branden van het lampje op hetinstrumentenpaneel en het verschijnen van eenbericht op het multifunctionele display (indienaanwezig) dat de betreffende componenten defectzijn (zie hoofdstuk “Lampjes en berichten”).Het doel van dit systeem is:❒ de werking van het systeem controleren;❒ signaleren wanneer er door een storing in de auto
een toename van de emissie is;❒ signaleren wanneer het noodzakelijk is beschadigde
componenten te vervangen.Het systeem beschikt verder nog over eendiagnosestekker die het mogelijk maakt, na hetaansluiten van speciale apparatuur, de door deregeleenheid opgeslagen storingscodes en despecifieke parameters voor de diagnose en werkingvan de motor te lezen. Deze controle kan ookworden uitgevoerd door de verkeerspolitie.
BELANGRIJK Na het verhelpen van de storing moethet Fiat Servicenetwerk voor een complete controlevan het systeem, tests uitvoeren op een testbanken, zo nodig, een proefrit maken die eventueel eenlangere afstand kan omvatten.
Als u de contactsleutel in stand MARdraait en het lampje gaat niet brandenof het gaat branden of knipperen tijdens
het rijden (op enkele uitvoeringen verschijnt ookeen bericht op het multifunctionele display),wendt u dan zo snel mogelijk tot het FiatServicenetwerk. De werking van het lampje
kan met speciale apparatuur door deverkeerspolitie gecontroleerd worden. Houdt uaan de wetgeving van het land waarin u rijdt.
69
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
ELEKTRISCHESTUURBEKRACHTIGING"DUALDRIVE"(indien aanwezig)
Enkele uitvoeringen zijn uitgerust met de elektrischestuurbekrachtiging "Dualdrive". De elektrischestuurbekrachtiging werkt alleen als de contactsleutelin de stand MAR fig. 66staat en de motor draait.Met het systeem kan de bestuurder de hulpkrachtvoor het verdraaien van het stuur aanpassen aan derij-omstandigheden.
BELANGRIJK Als de contactsleutel snel wordtgedraaid, kan de volledige werking van destuurbekrachtiging na 1-2 seconden worden bereikt.Bij de uitvoeringen 1.4 16V is de bedieningsknopvoor het inschakelen van de elektrischestuurbekrachtiging Dualdrive vervangen door debedieningsknop voor het inschakelen van de SPORT-of ECO-functie (zie de paragraaf“Bedieningsknoppen” in dit hoofdstuk).
IN-/UITSCHAKELEN CITYFUNCTIE
Druk voor het in-/uitschakelen van de functie op deknop A fig. 66.Als deze functie wordt ingeschakeld, gaat hetCITY-lampje op het instrumentenpaneel branden.Met ingeschakelde CITY-functie draait het stuur heellicht, waardoor makkelijker kan worden geparkeerd:deze instelling van de stuurbekrachtiging is duszeer geschikt voor het rijden in de stad.
BELANGRIJK
Het is streng verboden om demontage-/montagewerkzaamheden uit te voeren,
waarvoor wijzigingen in de stuurinrichting of destuurkolom vereist zijn (bijv. bij montage vaneen diefstalbeveiliging). Hierdoor kunnen deprestaties van het systeem, de garantie ende veiligheid in gevaar worden gebracht envoldoet de auto niet meer aan detypegoedkeuring.
STORINGSMELDINGEN
Bij eventuele storingen in het systeem gaat hetlampje op het instrumentenpaneel branden enverschijnt er een bericht op het multifunctioneledisplay (indien aanwezig - zie het hoofdstuk “Lampjes
fig. 66 F0S0032
70
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
en berichten”). Bij een storing in hetstuurbekrachtigingssysteem blijft de auto mechanischbestuurbaar.
BELANGRIJK Onder bepaalde omstandigheden kanhet waarschuwingslampje op hetinstrumentenpaneel gaan branden door oorzaken dieniet afhangen van de elektrische stuurbekrachtiging.In dat geval moet u onmiddellijk de auto stilzetten,de motor ongeveer 20 seconden uitzetten envervolgens de motor weer starten. Als het lampje
blijft branden en de melding op hetmultifunctionele display (indien aanwezig) blijftbranden, wendt u dan zo snel mogelijk tot het FiatServicenetwerk.
BELANGRIJK De benodigde stuurkracht kantoenemen bij langdurige parkeermanoeuvres; dit iseen normaal verschijnsel om oververhitting vande motor voor de stuurbekrachtiging te voorkomen,in deze situatie zijn er geen reparaties vereist. Alsu de auto een volgende keer weer gebruikt, zalde stuurbekrachtiging weer normaal werken.
BELANGRIJK
Zet altijd de motor uit en verwijder decontactsleutel uit het contactslot,
waardoor het stuurwiel wordt vergrendeld,voordat er onderhoudswerkzaamheden wordenuitgevoerd, vooral als de auto met de wielenlos van de grond staat.Als dit niet mogelijkis (als de sleutel in stand MAR moet staan of demotor moet draaien), moet de hoofdzekeringvan de elektrische stuurbekrachtiging wordenverwijderd.
71
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
PARKEERSENSOREN(indien aanwezig)
Deze bevinden zich in de achterbumper van de autofig. 67 en attenderen de bestuurder via eenrepeterend geluidssignaal op de aanwezigheid vanobstakels achter de auto.
ACTIVERING
De sensoren worden bij het inschakelen van deachteruit automatisch geactiveerd. Als de afstand tothet obstakel achter de auto kleiner wordt, neemtde frequentie van het geluidssignaal toe.
AKOESTISCHWAARSCHUWINGSSYSTEEM
Als u de achteruit inschakelt en er een obstakelachter de auto aanwezig is, klinkt er eengeluidssignaal waarvan de frequentie afhankelijk is vande afstand van het obstakel tot de achterbumper.
De frequentie van het geluidssignaal:❒ neemt toe als de afstand tot het obstakel kleiner
wordt❒ klinkt ononderbroken als de afstand tot het
obstakel minder is dan ongeveer 30 cm en stoptonmiddellijk als de afstand tot het obstakel groterwordt
❒ blijft constant als de afstand tot het obstakelconstant blijft.
Meetbereik
Meetbereik in het midden: 140 cmMeetbereik aan de zijkanten: 60 cmAls de sensoren meerdere obstakels signaleren, danreageren zij alleen op die obstakels die zich hetdichtst bij de auto bevinden.
STORINGSMELDINGEN
Eventuele storingen in de parkeersensoren wordenbij het inschakelen van de achteruit aangegeven doorhet branden van het lampje op hetinstrumentenpaneel en het verschijnen van eenbericht op het multifunctioneel display (indienaanwezig), zie het hoofdstuk "Lampjes en berichten".
WERKING METAANHANGER
De werking van de sensoren wordt automatischuitgeschakeld als de stekker van de elektrische kabelvan de aanhanger wordt aangesloten op destekkerdoos van de trekhaak.
fig. 67 F0S0103
72
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
De sensoren worden automatisch weer ingeschakeldals u de aanhangerstekker loskoppelt.
Voor een juiste werking van het systeem,mag er geen modder, vuil, sneeuw of ijs opde sensoren zitten.Wees voorzichtig bij
het reinigen van de sensoren om krassen ofbeschadigingen te voorkomen; gebruik geendroge, grove of harde doek. De sensoren moetenworden gereinigd met schoon water, waaraaneventueel autoshampoo is toegevoegd. Inwastunnels waar gebruik wordt gemaakt vanstoom of hogedrukreiniging, moeten de sensorenkort worden gereinigd. Houd hierbij het mondstukop meer dan 10 cm afstand.
ALGEMENE OPMERKINGEN
❒ Let tijdens parkeermanoeuvres altijd zeer goed opobstakels die zich boven of onder de sensorkunnen bevinden.
❒ Obstakels die zich dicht bij de auto bevinden,worden onder bepaalde omstandigheden niet doorhet systeem gesignaleerd en kunnen dus de autobeschadigen of zelf beschadigd worden.
Hierna staan enkele omstandigheden vermeld die deprestaties van het parkeersysteem kunnenbeïnvloeden:❒ Een verminderde gevoeligheid van de sensor en
een vermindering van de prestaties van hetparkeerhulpsysteem kunnen veroorzaakt wordendoor de aanwezigheid op de sensor van: ijs,sneeuw, modder, meerdere laklagen
❒ De sensor registreert een niet-bestaand object("echostoring"), dit wordt veroorzaakt doormechanische storingen, bijvoorbeeld: wassen vande auto, regen (met veel wind), hagelbuien.
❒ De metingen van de sensor kunnen beïnvloedworden door ultrasone systemen (bijv.luchtdrukremmen van vrachtwagens ofpneumatische hamers) die zich in de nabijheidbevinden.
❒ De prestaties van het parkeerhulpsysteem kunnenook beïnvloed worden door de positie van desensoren. Bijvoorbeeld als de stand van de autowordt gewijzigd (door slijtage van schokdempers,wielophanging) of door de banden te verwisselen,de auto te zwaar te beladen of door specialeaanpassingen waardoor de auto verlaagd wordt.
BELANGRIJK
De verantwoordelijkheid tijdens hetparkeren en andere gevaarlijke
handelingen ligt altijd en overal bij debestuurder. Controleer als u de auto parkeert ofzich geen personen (vooral kinderen) of dierenin de buurt van de auto bevinden. Deparkeersensoren moet als een hulpmiddel voorde bestuurder beschouwd worden. De bestuurdermoet tijdens eventueel gevaarlijkeparkeermanoeuvres altijd volledig zijn aandachtbehouden, ook als de manoeuvres met lagesnelheid worden uitgevoerd.
73
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
START&STOPSYSTEEM
VOORWOORD
Het Start&Stop-systeem schakelt automatisch demotor uit zodra de auto tot stilstand wordt gebrachten start de motor weer als de bestuurder verderwil rijden. Hierdoor wordt de werking van de autoverbeterd, omdat het brandstofverbruik wordtverlaagd, de uitsstoot van schadelijke uitlaatgassenwordt beperkt en minder geluid wordtgeproduceerd.Het systeem wordt ingeschakeld als de auto wordtgestart.
Opmerking Als u liever de klimaatregeling gebruikt,kunt u het Start&Stop-systeem uitschakelen, zodatde klimaatregeling continu kan werken.
WERKING - UITSCHAKELINGVAN DEMOTOR
Met handgeschakelde versnellingsbak: bijstilstaande auto wordt de motor uitgeschakeld als deversnelling in vrij staat en het koppelingspedaal nietis ingetrapt.
Met Dualogic versnellingsbak: de motor wordtuitgeschakeld als de auto stilstaat en het rempedaal isingetrapt. De motor wordt ook uitgeschakeld alshet rempedaal niet is ingetrapt, maar als dekeuzehendel in de stand N staat.
Opmerking De motor wordt alleen automatischuitgeschakeld als daarvoor met een snelheid hogerdan ongeveer 10 km/h is gereden, om herhaaldelijkafslaan van de motor tijdens de rit te voorkomen alsstapvoets wordt gereden.
Het uitschakelen van de motor wordt aangegevenmet het lampje fig. 68 op het instrumentenpaneel,afhankelijk van de uitrusting.
74
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
WERKING - OPNIEUW STARTENVAN DEMOTOR
Met handgeschakelde versnellingsbak: om demotor opnieuw te starten, het koppelingspedaalintrappen.
Met Dualogic versnellingsbak: als de keuzehendelin de stand N staat zet u hem in willekeurig welkeversnelling, of u laat het rempedaal los of u zetde keuzehendel in +, – of R.
HANDMATIG IN- EN UITSCHAKELEN
Het systeem kan met de knop A fig. 69 op hetdashboard worden in- of uitgeschakeld.
Als het systeem wordt uitgeschakeld gaat het lampjefig. 70 op het instrumentenpaneel branden.
Bovendien verschijnen er extra aanwijzingen op hetdisplay (indien aanwezig) over het in- of uitschakelenvan het Start&Stop-systeem.
fig. 68 F0S0270
fig. 69 F0S0271
fig. 70 F0S0272
75
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
OMSTANDIGHEDENWAARONDER DEMOTOR NIETWORDT UITGESCHAKELD
Als het systeem is ingeschakeld, wordt onderbepaalde omstandigheden, vanwege het comfort, deuitlaatgasemissie en de veiligheid, het systeem nietuitgeschakeld; tot deze omstandigheden behoren:❒ nog koude motor❒ zeer lage buitentempertuur, speciaal symbool
voorzien❒ accu onvoldoende opgeladen❒ achterruitverwarming ingeschakeld❒ op maximale snelheid werkende ruitenwissers❒ regeneratie van het roetfilter in uitvoering (alleen
bij dieselmotoren)❒ niet gesloten bestuurdersportier❒ veiligheidsgordel bestuurder niet omgelegd❒ ingeschakelde achteruit (bijvoorbeeld bij achteruit
inparkeren);❒ automatische klimaatregeling, als nog niet de
gewenste comfortabele temperatuur is bereiktofwel activering MAX-DEF
❒ tijdens het eerste gebruik als het systeem moetworden geïnitialiseerd.
In bovenstaande gevallen verschijnt een bericht ophet display en knippert (indien aanwezig) het lampjefig. 68 op het instrumentenpaneel.
OMSTANDIGHEDENWAARIN OPNIEUWWORDT GESTART
De motor kan zonder tussenkomst van debestuurder opnieuw worden gestart, vanwege hetcomfort, de uitstoot van schadelijke stoffen ofveiligheidsredenen onder de volgendeomstandigheden:❒ accu onvoldoende opgeladen❒ op maximale snelheid werkende ruitenwissers❒ verminderde druk in het remsysteem, bijvoorbeeld
omdat het rempedaal enkele malen is ingetrapt❒ rijdende auto, bijvoorbeeld omdat de auto op een
helling stond❒ als de motor door het Start&Stop-systeem langer
dan ongeveer drie minuten geleden isuitgeschakeld
❒ automatische klimaatregeling voor het verkrijgenvan de gewenste comfortabele temperatuur ofwelactivering MAX-DEF.
Als een versnelling is ingeschakeld, kan de motoralleen automatisch opnieuw worden gestart als hetkoppelingspedaal geheel is ingetrapt. Het systeemverzoekt de bestuurder hierom met een bericht ophet display (indien aanwezig) en door het knipperenvan het lampje fig. 68 op het instrumentenpaneel.
Opmerking Als het koppelingspedaal niet isingetrapt en er zijn ongeveer drie minuten verstrekensinds het uitschakelen van de motor, kan de motoralleen met de sleutel opnieuw worden gestart.
76
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
Opmerking Als de motor ongewenst wordtuitgeschakeld, bijvoorbeeld door het bruusk latenopkomen van het koppelingspedaal als een versnellingis ingeschakeld, en het Start&Stop-systeem is actief,dan kan de motor opnieuw worden gestart door hetkoppelingspedaal geheel in te trappen en deversnellingsbak in de stand vrij te laten staan.
VEILIGHEIDSFUNCTIES
Als de motor door het Start&Stop-systeem wordtuitgeschakeld, de bestuurder de eigenveiligheidsgordel afdoet en het bestuurders- ofpassagiersportier wordt geopend, kan de motorvervolgens alleen m.b.v. de sleutel opnieuw wordengestart.
Dit wordt aangegeven door een zoemer, een berichtop het display (indien aanwezig) en het knipperenvan het lampje fig. 68 op het instrumentenpaneel.
“ENERGY SAVING”(indien aanwezig)
Als na het opnieuw starten van de motor debestuurder gedurende ongeveer 3 minuten geen actieonderneemt, schakelt Start&Stop de motor uit omongewenst brandstofverbruik te voorkomen. Indat geval kan de motor vervolgens alleen m.b.v. desleutel worden gestart.
Opmerking Schakel het Start&Stop-systeem uit, alsu niet wilt dat de motor wordt uitgeschakeld. Dit isaltijd mogelijk.
ONREGELMATIGEWERKING
Als er een storing in het Start&Stop-systeemaanwezig is, wordt het systeem uitgeschakeld. Debestuurder wordt geïnformeerd over de storing doorhet branden van het algemene waarschuwingslampjeA fig. 71 en, indien aanwezig, met een bericht enhet storingssymbool B fig. 71 op hetinstrumentenpaneel.Wendt u in dat geval tot het Fiat Servicenetwerk.
AUTO STALLEN
BELANGRIJK
Wendt u voor het vervangen van de accualtijd tot het Fiat Servicenetwerk.
Vervang de accu door een accu van hetzelfdetype (HEAVY DUTY) en met dezelfdespecificaties.
fig. 71 F0S0273
77
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
Als het voertuig wordt gestald moet ervoor wordengezorgd dat de elektrische voeding van de accuwordt losgekoppeld.Dit doet u door de stekker A los te maken fig. 72(door knop B in te drukken) van de controlesensorC van de ladingstoestand van de accu, geïnstalleerdop de minpool D van de accu;Deze sensor mag nooit losgemaakt worden van depool van de accu, behalve als de accu zelf vervangenwordt.
NOODSTART
Als een noodstart moet worden uitgevoerd met eenhulpaccu, sluit dan nooit de minkabel – fig. 73 vande hulpaccu aan op de minpool A fig. 73 van de accuin de auto, maar uitsluitend op een massa-aansluitingvan de motor/versnellingsbak.
WAARSCHUWINGEN
BELANGRIJK
Controleer voordat de motorkap wordtgeopend of de motor is uitgeschakeld en
de contactsleutel in de stand STOP staat. Houdtu aan de aanwijzingen die vermeld zijn op hetplaatje ter hoogte van de fronttraverse fig.74.Wij adviseren u, als er andere personen in deauto zitten, altijd de sleutel te verwijderen.Alsu uit de auto stapt, moet u altijd de sleuteluit het contactslot verwijderen of de sleutel inde stand STOP draaien.Tijdens het tanken moetde motor zijn uitgeschakeld door decontactsleutel op STOP te draaien.
fig. 72 F0S0374 fig. 73 F0S0375
78
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
BELANGRIJK
Bij auto's met Dualogic versnellingsbakwordt geadviseerd, als de motor
automatisch wordt uitgeschakeld op een helling,de motor opnieuw te starten door dekeuzehendel in stand + te zetten of in stand –zonder het rempedaal los te laten. Bij auto'smet Dualogic versnellingsbak en HillHolder-systeem wordt, als de auto op eenhelling staat, de motor niet automatischuitgeschakeld, omdat het Hill Holder-systeemalleen werkt bij draaiende motor.
AUTORADIO(indien aanwezig)
Raadpleeg voor de werking van de autoradio metMP3 CD-speler (indien aanwezig) het supplement datbij dit instructieboekje is geleverd.
STANDAARDUITRUSTING
Het systeem bestaat uit:❒ voedingskabels voor de autoradio❒ inbouwplaats voor de autoradio❒ inbouwplaatsen voor de luidsprekers voor en
achter.Het is raadzaam de luidsprekers door het FiatServicenetwerk te laten installeren.De autoradio moet ingebouwd worden in hetopbergvak, daar zijn de voedingskabels bereikbaar.
Als u direct na aankoop van de auto eenautoradio wilt installeren,moet u eerstcontact opnemen met het Fiat
Servicenetwerk, dat u instructies kan geven om delevensduur van de accu te behouden.Als de accubij uitgezette motor te zwaar wordt belast, kan deaccu beschadigd raken en kan de garantie op deaccu vervallen.
INBOUWVOORBEREIDING(indien aanwezig)
Naast de standaarduitrusting is de auto af fabriekuitgerust met:fig. 74 F0S0276
79
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
❒ twee mid-woofer luidsprekers met een diametervan 165 mm en elk een vermogen van 40 W inde voorportieren
❒ twee tweeter luidsprekers met een diameter van38 mm en elk een vermogen van 30 W in devoorstijlen;
❒ voedingskabel voor de antenne❒ voedingskabels voor de luidsprekers voor❒ voedingskabels voor de autoradio❒ antenne op het dak van de auto.
AUTORADIO(indien aanwezig)
Het volledige systeem bestaat uit:❒ twee mid-woofer luidsprekers met een diameter
van 165 mm en elk een vermogen van 40 W inde voorportieren
❒ twee tweeter luidsprekers met een diameter van38 mm en elk een vermogen van 30 W in devoorstijlen
❒ twee full-range-luidsprekers met een diameter van165 mm en elk een vermogen van 40 W in dezijpanelen achter
❒ antenne op het dak van de auto❒ radio met CD-/MP3-speler (zie voor de
specificaties en werking het supplement"Autoradio" dat bij dit Instructieboekje isgeleverd).
Bij een hifi-audiosysteem (indien aanwezig):
❒ twee mid-woofer luidsprekers met een diametervan 165 mm en met elk een vermogen van 60 W
❒ twee tweeter luidsprekers met een vermogen van40 W in de voorstijlen
❒ twee full-range-luidsprekers met elk een vermogenvan max. 40 W in de zijpanelen achter
❒ een subwoofer van 60 W onder de rechtervoorstoel
❒ een 4 x 30 W versterker op het zijpaneelrechtsachter
❒ antenne op het dak❒ radio met MP3-speler (zie voor de specificaties en
werking het supplement "Autoradio" dat bij ditInstructieboekje is geleverd).
80
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
NA AANSCHAF GEMONTEERDEACCESSOIRESAls u na aanschaf van uw auto accessoires wiltmonteren die constante voeding nodig hebben(diefstalalarm, navigatiesysteem met anti-diefstalsatellietbewaking enz.), of accessoires die deelektrische installatie zwaar belasten, dient u contactop te nemen met het Fiat Servicenetwerk, dat kanu de meest geschikte installaties aanraden uit hetLineaccessori Fiat-programma en controleren of deelektrische installatie van de auto geschikt is voorhet extra stroomverbruik of dat het noodzakelijk iseen accu met een grotere capaciteit te monteren.
INSTALLATIEVAN ELEKTRISCHE/ELEKTRONISCHE SYSTEMEN
De elektrische/elektronische systemen die naaankoop van de auto en binnen de aftersales-serviceworden gemonteerd, moeten voorzien zijn van hetmerkteken (zie fig. 75).Fiat Auto S.p.A. staat toe dat zenders/ontvangersworden gemonteerd, op voorwaarde dat ditprofessioneel gebeurt bij een gespecialiseerd bedrijfen volgens de aanwijzingen van de fabrikant.
BELANGRIJK Als door de montage van systemen dekenmerken van de auto worden gewijzigd, kan hetkentekenbewijs worden ingenomen door debevoegde instanties en eventueel de garantie komente vervallen bij defecten die veroorzaakt zijn doorde bovengenoemde modificatie of op defectendie direct of indirect daarvan het gevolg zijn.Fiat Auto S.p.A. is op geen enkele wijze aansprakelijkvoor schade die het gevolg is van de installatie vanaccessoires die niet door Fiat Auto S.p.A. zijngeleverd of aanbevolen en die niet conform degeleverde instructies zijn geïnstalleerd.
RADIOZENDAPPARATUUR EN MOBIELETELEFOONS
Radiozendapparaten (mobiele telefoons, 27 MC,radioamateurs en dergelijke) mogen alleen in de autoworden gebruikt met een aparte antenne aan debuitenkant van de auto.
BELANGRIJK Het gebruik van dergelijke apparaten inde auto (zonder buitenantenne) kan niet alleenschadelijk zijn voor de gezondheid van deinzittenden, maar kan ook storingen in de elektrischesystemen van de auto veroorzaken. Hierdoor wordtde veiligheid in gevaar gebracht. Bovendien wordtde zend- en ontvangstkwaliteit aanzienlijk beperktdoor de isolerende eigenschappen van decarrosserie. Houdt u bij het gebruik van mobieletelefoons (GSM, GPRS, UMTS) met het officiëleEU-keurmerk, strikt aan de instructies die door defabrikant van de mobiele telefoon zijn bijgeleverd.
fig. 75
81
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
TANKEN
BENZINEMOTOREN
Tank uitsluitend loodvrije benzine met eenoctaangetal van ten minste 95 RON.
BELANGRIJK Een beschadigde katalysator laatschadelijke stoffen in het uitlaatgas achter, waardoorhet milieu wordt vervuild.
BELANGRIJK Tank met de auto nooit, niet innoodgevallen en ook niet een klein beetje,loodhoudende benzine. U zou de katalysatoronherstelbaar beschadigen.
DIESELMOTOREN -Werking bij lagetemperaturen
Bij lage buitentemperaturen kan de vloeibaarheid vande diesel lager worden door de vorming vanparaffine; waardoor het brandstofsysteem niet meergoed werkt.Om dit probleem te voorkomen wordt er, afhankelijkvan het seizoen, dieselbrandstof geleverd diespeciaal voor de zomer, voor de winter en voor zeerlage temperaturen (bergachtige/koude gebieden) isontwikkeld. Als dieselbrandstof wordt getankt dieniet toereikend is voor de gebruikstemperatuur,raden wij aan de dieselbrandstof te mengen met hetvorstbeveiligingsmiddel TUTELA DIESEL ART inde verhouding die in de gebruiksaanwijzing van hetmiddel is aangegeven. Doe eerst het middel in detank en voeg daarna de dieselbrandstof toe.
Als de auto lange tijd wordt gebruikt/ stilstaat inbergachtige/koude gebieden, is het raadzaamdieselbrandstof te tanken die ter plaatse beschikbaaris. In dat geval is het bovendien raadzaam eenhoeveelheid brandstof in de tank te houden diegroter is dan 50% van de nuttige inhoud.
Tank bij auto's met dieselmotoruitsluitend dieselbrandstof voormotorvoertuigen die voldoet aan de
Europese specificatie EN590. Het gebruik vanandere producten of mengsels kan de motoronherstelbaar beschadigen en het vervallen vande garantie tot gevolg hebben.Mocht uonverhoopt een ander type brandstof tanken, danmag de motor niet worden gestart en moet debrandstoftank worden afgetapt. Ook als de motorslechts kort heeft gedraaid, moet naast debrandstoftank, ook alle brandstof uit debrandstofleidingen worden afgetapt.
TANKINHOUD
Om te zorgen dat de tank volledig gevuld wordt,moet u twee keer bijvullen nadat het vulpistool voorde eerste keer afslaat. Vul niet nog een keer bij omstoringen in het brandstofsysteem te voorkomen..
TANKDOP
De tankdop B fig. 76 is voorzien van een koord C dataan klepje A vastzit, om verlies van de dop tevoorkomen.
82
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
Draai de dop B los met de contactsleutel. Door dehermetische afsluiting van de tank kan de druk inde tank iets verhoogd zijn. Het is daarom normaal alsu bij het losdraaien van de tankdop een sissendgeluid hoort. Plaats tijdens het tanken de dop in deuitsparing op het klepje, zoals in fig. 76is afgebeeld.
BELANGRIJK
Kom niet dicht bij de vulopening metopen vuur of een brandende sigaret:
brandgevaar. Houd uw hoofd ook niet dichtbijde vulopening om te voorkomen dat u giftigedampen inademt.
BRANDSTOFNOODSCHAKELINGDeze schakelt in bij een ongeval waardoor:❒ de toevoer van brandstof wordt gestopt en de
motor afslaat;❒ de portieren automatisch ontgrendeld worden❒ de interieurverlichting wordt ingeschakeld.Als het systeem geactiveerd is, verschijnt op hetdisplay van het instrumentenpaneel het bericht“Brandstofnoodschakeling ingeschakeld, zieinstructieboekje”.
BELANGRIJK Controleer de auto zorgvuldig opbrandstoflekkage, bijvoorbeeld in de motorruimte,onder de auto of in de nabijheid van debrandstoftank.Draai na het ongeval de contactsleutel in stand STOPom te voorkomen dat de accu ontlaadt.Om de juiste werking van de auto te herstellen,moeten de volgende handelingen worden uitgevoerd:❒ draai de contactsleutel in stand MAR;❒ schakel de rechter richtingaanwijzer in❒ schakel de rechter richtingaanwijzer uit❒ schakel de linker richtingaanwijzer in❒ schakel de linker richtingaanwijzer uit❒ schakel de rechter richtingaanwijzer in❒ schakel de rechter richtingaanwijzer uit❒ schakel de linker richtingaanwijzer in
fig. 76 F0S0104
83
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
❒ schakel de linker richtingaanwijzer uit❒ draai de contactsleutel in stand STOP.
BELANGRIJK
Als u na een ongeval een brandstofluchtruikt of merkt dat het brandstofsysteem
lekt, schakel dan het systeem niet opnieuw in,zodat brand wordt voorkomen.
BESCHERMING VAN HET MILIEUDe emissiereductiesystemen voor benzinemotorenzijn:❒ driewegkatalysator❒ Lambdasondes❒ benzinedamp-opvangsysteem.Laat de motor nooit, ook niet tijdenstestwerkzaamheden, met een of meer losgekoppeldebougies draaien.De emissiereductiesystemen voor dieselmotorenzijn:❒ oxidatiekatalysator❒ uitlaatgasrecirculatie-systeem (E.G.R.)❒ roetfilter (DPF).
BELANGRIJK
Onder normale bedrijfsomstandighedenbereikt de katalysator hoge
temperaturen. Parkeer daarom niet bovenbrandbare materialen (gras, droge bladeren,dennennaalden enz.).
84
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
DPF-ROETFILTER (DIESEL PARTICULATEFILTER)(alleen uitvoeringen Multijet met DPF)
Het roetfilter (Diesel Particulate Filter) is eenmechanisch filter in het uitlaatsysteem, datde roetdeeltjes in het uitlaatgas van de dieselmotoropvangt. Het roetfilter vangt bijna de totalehoeveelheid roetdeeltjes op, waardoor voldaanwordt aan de huidige/toekomstige wettelijke normen.Tijdens het normale gebruik van de auto registreertde inspuitregeleenheid een aantal gegevens metbetrekking tot het gebruik (gebruiksduur, typetraject, bereikte temperatuur enz.) en berekent dehoeveelheid verzameld roet in het filter.Omdat het filter de roetdeeltjes verzamelt, moet hetperiodiek worden geregenereerd (schoongemaakt)
door de roetdeeltjes te verbranden. Deregeneratieprocedure wordt geregeld door deregeleenheid van de motor op basis van dehoeveelheid opgevangen roetdeeltjes en debedrijfsomstandigheden van de auto. Tijdens deregeneratie kunnen een beperkte toerentalverhoging,inschakeling van de elektroventilateur, een beperktetoename van de rook uit de uitlaat en een hogeretemperatuur bij de uitlaat worden waargenomen. Ditzijn geen storingen en deze situatie heeft geeninvloed op het milieu of het gedrag van de auto. Alshet betreffende bericht op het display verschijnt,zie dan de paragraaf "Lampjes en berichten".
85
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
VEILIGHEID
VEILIGHEIDSGORDELS
GEBRUIKVAN DEVEILIGHEIDSGORDELS
Ga goed rechtop zitten, steun tegen de rugleuning enleg dan de gordel om.Trek de gordel uit en maak de gordel vast door degesp A fig. 77 in de sluiting B fig. 77te drukken, totdathij hoorbaar vergrendelt. Als tijdens het uittrekkenvan de gordel de rolautomaat blokkeert, laat degordel dan een stukje teruglopen en trek hemvervolgens weer rustig uit.Druk, om de gordel los te maken, op de knop C fig.77. Begeleid de gordel tijdens het teruglopen, zodatwordt voorkomen dat de gordelband draait. Viade rolautomaat wordt de lengte van de gordelautomatisch aangepast aan het postuur van de drageren wordt toch voldoende bewegingsvrijheidgeboden.
BELANGRIJK
Druk tijdens het rijden niet op de knopC .
Als de auto op een steile helling staat, kan derolautomaat blokkeren; dit is een normaalverschijnsel. Bovendien blokkeert de rolautomaat alsu de gordel snel uittrekt. Hij blokkeert ook bij hardremmen, botsingen en bij hoge snelheden in bochten.De achterbank is voorzien van driepunts-veiligheidsgordels met rolautomaat.
BELANGRIJK
Bedenk dat achterpassagiers die geengordel dragen, tijdens een ernstig
ongeval niet alleen zelf aan gevaar wordenblootgesteld maar ook gevaar opleveren voor deinzittenden voor.
fig. 77 F0S0077
86
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
SBR-SYSTEEM(indien aanwezig)
De auto is uitgerust met het SBR-systeem (Seat BeltReminder), dat de bestuurder en de voorpassagierop de volgende wijze waarschuwt als deveiligheidsgordel niet is omgelegd.❒ de eerste 6 seconden gaat lampje continu
branden en klinkt er een ononderbrokengeluidssignaal;
❒ de daaropvolgende 96 seconden knippert lampjeen klinkt er een onderbroken geluidssignaal.
Wendt u tot het Fiat Servicenetwerk om hetsysteem permanent uit te schakelen.Het SBR-systeem kan ook via het setup-menu vanhet display weer worden geactiveerd.
GORDELSPANNERSVoor een nog effectievere bescherming zijn deveiligheidsgordels voor van de auto voorzien vangordelspanners. Dit systeem trekt bij een heftigefrontale en zijdelingse botsing de gordel enigecentimeters aan. Op deze wijze worden deinzittenden veel beter op hun plaats gehouden enwordt de voorwaartse beweging beperkt. Hetblokkeren van de veiligheidsgordel geeft aan dat degordelspanner in werking is geweest; de gordel wordtniet meer opgerold, ook niet als hij wordt begeleid.Bovendien is deze auto uitgerust met een tweedegordelspanner (ter hoogte van de dorpel). Eeningekorte metalen kabel geeft aan dat het systeem inwerking is getreden.
BELANGRIJK Voor een maximale bescherming doorde gordelspanner moet de veiligheidsgordel zoworden omgelegd dat hij goed aansluit op borst enbekken.Tijdens de werking van de gordelspanner kan er eenbeetje rook ontsnappen. Deze rook is niet schadelijken duidt niet op brand. De gordelspanner hoeft opgeen enkele wijze te worden onderhouden ofgesmeerd. Elke verandering van de oorspronkelijkestaat zal de doelmatigheid verminderen. Als degordelspanner door extreme natuurlijkeomstandigheden (bijv. overstromingen, vloedgolven)met water en modder in contact is geweest, danmoet de spanner worden vervangen.
87
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
BELANGRIJK
De gordelspanner werkt maar één keer.Als de gordelspanners hebben gewerkt,
moet u zich tot het Fiat Servicenetwerk wendenom ze te laten vervangen. De geldigheid vanhet systeem staat vermeld op het plaatje dat inhet dashboardkastje zit: laat voor hetverstrijken van deze termijn het systeem doorhet Fiat Servicenetwerk vervangen.
Werkzaamheden waarbij stoten, sterketrillingen of verhitting (maximaal 100°Cgedurende ten hoogste 6 uur) optreden,
kunnen de gordelspanners beschadigen ofactiveren: bij die omstandigheden horen niettrillingen die voortgebracht worden dooreen slecht wegdek of door contacten met kleineobstakels zoals trottoirbanden.Wendt u altijdtot het Fiat Servicenetwerk.
TREKKRACHTBEGRENZERS
Om de bescherming van de inzittenden bij eenongeval te vergroten, zijn de oprolautomaten van degordels voor en achter voorzien vantrekkrachtbegrenzers die tijdens een frontaleaanrijding de piekbelasting op de borst en schoudersbeperken.
ALGEMENE OPMERKINGEN OVER HETGEBRUIKVANVEILIGHEIDSGORDELS
De bestuurder is verplicht zich te houden aan dewettelijke voorschriften met betrekking tot hetverplichte gebruik van de veiligheidsgordels (en deinzittenden erop attent te maken). Leg deveiligheidsgordel altijd om voordat u vertrekt.Ook zwangere vrouwen moeten een gordel dragen:ook voor hen (zowel voor de aanstaande moeder alshet kind) is de kans op letsel bij een ongeval kleinerals ze een gordel dragen. Uiteraard moeten zwangerevrouwen het onderste deel van de gordel meernaar beneden omleggen, zodat de gordel over hetbekken en onder de buik langs loopt (zoals in fig. 78).
fig. 78 F0S0078
88
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
BELANGRIJK
Voor maximale veiligheid moet u derugleuning rechtop zetten, tegen de
leuning aan gaan zitten en de gordel goed latenaansluiten op borst en bekken. Draag altijdveiligheidsgordels zowel voor als achter in deauto! Rijden zonder veiligheidsgordels vergroothet risico op ernstig letsel of dodelijke afloop bijeen ongeval. Het is streng verboden onderdelenvan de veiligheidsgordels of gordelspanners tedemonteren of open te maken.Werkzaamheden aan de veiligheidsgordels engordelspanners moeten worden uitgevoerddoor gekwalificeerd personeel.Wendt u altijdtot het Fiat Servicenetwerk.
BELANGRIJK De gordelband mag nooit gedraaid zijn.Het diagonale gordelgedeelte moet via het middenvan de schouder schuin over de borst liggen. Hethorizontale gordelgedeelte moet over het bekken(zoals aangegeven in fig. 79) en niet over de buikliggen. Gebruik geen voorwerpen (wasknijpers,klemmen enz.) die een goed aansluiten van de gordelop het lichaam verhinderen.
BELANGRIJK Iedere gordel dient slechts terbescherming van een enkel persoon: vervoerkinderen nooit op uw schoot, waarbij de gordelbeiden zou moeten beschermen fig. 80. Er mag geenenkel voorwerp tussen de gordel en het lichaamvan de inzittende worden geplaatst.
fig. 79 F0S0079
fig. 80 F0S0080
89
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
BELANGRIJK
Als de gordel aan een zware belastingwordt blootgesteld (bijvoorbeeld tijdens
een ongeval), dan moet de gordel samen met deverankeringen, bevestigingspunten en degordelspanners worden vervangen. Ook als deschade niet zichtbaar is, dan kan de gordel tochverzwakt zijn.
HOE U DEVEILIGHEIDSGORDELS INOPTIMALE STAAT HOUDT
Voor het juiste onderhoud van de veiligheidsgordelsmoeten de volgende aanwijzingen zorgvuldig wordenopgevolgd:❒ zorg dat de gordel goed uitgetrokken en niet
gedraaid is; controleer ook of de oprolautomaatzonder haperingen werkt.
❒ vervang de gordels na een ongeval, ook al zijn zeogenschijnlijk niet beschadigd. Vervang de gordelsook als de gordelspanners in werking zijn geweest;
❒ u kunt de gordels met de hand wassen met warmwater en een neutrale zeep. Spoel ze uit en laat zein de schaduw drogen. Gebruik geen bijtende,blekende of kleurende middelen. Vermijd hetgebruik van alle chemische producten diehet weefsel van de gordel kunnen aantasten;
❒ voorkom dat vocht in de oprolautomaatterechtkomt: de werking van de oprolautomaten isalleen gegarandeerd, als ze niet nat zijn geweest;
❒ vervang de gordels bij tekenen van slijtage ofbeschadigingen.
90
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
KINDEREN VEILIG VERVOERENVoor optimale bescherming bij een ongeval moetenalle inzittenden zittend reizen en beschermd wordendoor goedgekeurde veiligheidssystemen.Dit geldt met name voor kinderen.Dit is een wettelijk voorschrift volgens richtlijn2003/20/EU in alle lidstaten van de Europese Unie.Het hoofd van kleine kinderen is in verhoudingmet de rest van het lichaam groter en zwaarder dandat van volwassenen, terwijl spieren en botstructuurnog niet volledig zijn ontwikkeld.Daarom moeten kleine kinderen door anderesystemen beschermd worden dan door deveiligheidsgordels.De resultaten van het onderzoek over de optimalebescherming van kleine kinderen zijn verwerkt inde Europese ECE/R44-voorschriften die wettelijkverplicht zijn. De systemen zijn onderverdeeld in vijfgroepen:Groep Gewicht
Groep 0 gewicht tot 10 kg
Groep 0+ gewicht tot 13 kg
Groep 1 gewicht 9 - 18 kg
Groep 2 gewicht 15 - 25 kg
Groep 3 gewicht 22 - 36 kg
BELANGRIJK
ZEER GEVAARLIJK:monteer absoluutgeen kinderzitje achterstevoren opde passagiersstoel voor als defrontairbag aan passagierszijde is
ingeschakeld.Als bij een ongeval de airbag inwerking treedt (opblaast), kan dit ernstig letselen zelfs de dood tot gevolg hebben.Wij radenu aan kinderen altijd op de zitplaatsen achterte vervoeren, omdat die plaatsen bij een ongevalde meeste bescherming bieden. Kinderzitjesmoeten dus niet op de zitplaats voorgemonteerd worden bij auto's die zijn uitgerustmet een airbag aan passagierszijde.Als bijeen ongeval de airbag in werking treedt(opblaast), kan dit ernstig letsel en zelfs dedood tot gevolg hebben, onafhankelijk van dezwaarte van het ongeluk.Als er geen anderemogelijkheid is, kunnen kinderen op depassagiersstoel voor worden vervoerd bij auto'sdie zijn uitgerust met een uitschakelbarefrontairbag aan passagierszijde. In dit gevalmoet u er absoluut zeker van zijn dat de airbagis uitgeschakeld door te controleren of hetwaarschuwingslampje op hetinstrumentenpaneel brandt (zie "Frontairbagaan passagierszijde" in het hoofdstuk"Frontairbags"). Bovendien moet depassagiersstoel zo ver mogelijk naar achterenzijn geplaatst; hierdoor wordt voorkomen dathet kinderzitje het dashboard raakt.
91
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
Alle systemen moeten zijn voorzien van detypegoedkeuring en van een goed vastgehecht plaatjemet het controlemerk, dat absoluut niet magworden verwijderd.Kinderen met een lengte van meer dan 1,50 mworden, met betrekking tot de veiligheidssystemen,gelijkgesteld met volwassenen en moeten dan ooknormaal de veiligheidsgordels omleggen.In het Fiat Lineaccessori-programma zijn kinderzitjesopgenomen voor elke gewichtsgroep. De keuzevoor deze kinderzitjes wordt aanbevolen omdat zespeciaal ontworpen en ontwikkeld zijn voor deFiat-modellen.
GROEP 0 en 0+
Kinderen tot 13 kg moeten in babyzitjes wordenvervoerd die tegen de rijrichting in zijn geplaatst,waardoor het achterhoofd wordt gesteund en bijplotseling remmen de nek niet wordt belast.Het wiegje moet op zijn plaats worden gehoudendoor de veiligheidsgordel, zoals in fig. 81 isaangegeven, en het kind moet op zijn beurt wordenbeschermd door de gordel van het wiegje zelf.
BELANGRIJK
Er bestaan kinderzitjes die geschikt zijnvoor de gewichtsgroepen 0 en 1 die
uitgerust zijn met een bevestigingspunt achter.Vanwege het gewicht kan het gevaarlijk zijnals ze verkeerd worden gemonteerd(bijvoorbeeld als een kussen tussen hetkinderzitje en de veiligheidsgordels van de autowordt geplaatst). Houdt u voor de montagestrikt aan de bijgeleverde instructies.
BELANGRIJK
De afbeeldingen dienen alleen terillustratie van de bevestiging. Houdt u
voor de montage van het kinderzitje aan deinstructies. De fabrikant is verplicht dezeinstructies bij te leveren.
fig. 81 F0S0081
92
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
GROEP 1
Kinderen met een gewicht tussen 9 en 18 kg moetenworden vervoerd in de rijrichting fig. 82.
BELANGRIJK
Er bestaan kinderzitjes die geschikt zijnvoor de gewichtsgroepen 0 en 1 die
uitgerust zijn met een bevestigingspunt achter.Vanwege het gewicht kan het gevaarlijk zijnals ze verkeerd worden gemonteerd(bijvoorbeeld als een kussen tussen hetkinderzitje en de veiligheidsgordels van de autowordt geplaatst). Houdt u voor de montagestrikt aan de bijgeleverde instructies.
BELANGRIJK
De afbeeldingen dienen alleen terillustratie van de bevestiging. Houdt u
voor de montage van het kinderzitje aan deinstructies. De fabrikant is verplicht dezeinstructies bij te leveren.
GROEP 2
Kinderen met een gewicht tussen 15 en 25 kgkunnen direct door de veiligheidsgordels van de autoworden beschermd fig. 83.Kinderen moeten zo in de kinderzitjes wordengeplaatst, dat het diagonale gordelgedeelte schuinover de borst en niet langs de nek ligt. Hethorizontale gordelgedeelte moet over het bekken enniet over de buik van het kind liggen.
fig. 82 F0S0371 fig. 83 F0S0083
93
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
BELANGRIJK
De afbeeldingen dienen alleen terillustratie van de bevestiging. Houdt u
voor de montage van het kinderzitje aan deinstructies. De fabrikant is verplicht dezeinstructies bij te leveren.
GROEP 3
Bij kinderen met een gewicht tussen 22 en 36 kg isde borstomvang van dien aard dat de kinderengewoon tegen de rugleuning kunnen steunen en nietmeer in een kinderzitje hoeven te worden vervoerd.In fig. 84 wordt een voorbeeld gegeven van de juistepositie van het kind op de achterbank.Kinderen die langer zijn dan 1,50 m kunnen degordels, net als volwassenen, omleggen.
BELANGRIJK
De afbeeldingen dienen alleen terillustratie van de bevestiging. Houdt u
voor de montage van het kinderzitje aan deinstructies. De fabrikant is verplicht dezeinstructies bij te leveren.
GESCHIKTHEIDVAN DE ZITPLAATSENVOOR HET GEBRUIKVAN UNIVERSELEKINDERZITJES
Fiat voldoet aan de nieuwe Europese2000/3/EU-richtlijnen voor de montage vankinderzitjes op de verschillende plaatsen in de auto.Zie de volgende tabel:
Groep GewichtPassagier
voorPassagierachter
Groep 0, 0+ tot 13 kg U U
Groep 1 9-18 kg U U
Groep 2 15-25 kg U U
Groep 3 22-36 kg U U
U= geschikt voor "Universele" kinderzitjes overeenkomstig deEuropese ECE/R44-voorschriften voor de aangegeven"groepen".
Hieronder zijn de belangrijkste voorschriften vooreen veilig vervoer van kinderen aangegeven:❒ Monteer het kinderzitje op een van de zitplaatsen
achter, omdat die plaatsen bij een ongeval demeeste bescherming bieden.
fig. 84 F0S0084
94
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
❒ Als de frontairbag aan passagierszijde buitenwerking wordt gesteld, moet altijd gecontroleerdworden of de airbag daadwerkelijk is uitgeschakeld:het betreffende lampje (geel) op hetinstrumentenpaneel moet continu branden.
❒ Houdt u bij de montage van het kinderzitje striktaan de instructies. De fabrikant is verplicht dezeinstructies bij te leveren. Bewaar de instructiessamen met het instructieboekje in de auto.Monteer geen gebruikte kinderzitjes waarvan degebruiksaanwijzingen ontbreken.
❒ Controleer of de gordels goed zijn vastgemaaktdoor aan de gordelband te trekken.
❒ Ieder veiligheidssysteem is bedoeld voor slechtséén kind: vervoer nooit twee kinderen in eensysteem.
❒ Controleer altijd of de gordel niet langs de nek vanhet kind loopt.
❒ Zorg er tijdens de rit voor dat het kind geenafwijkende houding aanneemt of de gordelslosmaakt.
❒ Vervoer kinderen nooit in uw armen, ook geenpasgeboren kinderen. Niemand is sterk genoeg omze bij een ongeval vast te kunnen houden.
❒ Na een ongeval moet het zitje door een nieuwexemplaar worden vervangen.
BELANGRIJK
Als een passagiersairbag aanwezig ismogen geen kinderzitjes op de voorstoel
worden geplaatst; bovendien mogen kinderennooit op de voorstoelen worden vervoerd.
95
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
MONTAGEVOORBEREIDING VOORISOFIX UNIVERSEEL-KINDERZITJEDe auto is voorbereid op de montage van "IsofixUniverseel"-kinderzitjes; een nieuwgestandaardiseerd Europees systeem voor hetvervoeren van kinderen.
Er kan ook een combinatie worden gekozen tusseneen traditioneel kinderzitje en een "IsofixUniverseel"-kinderzitje. In fig. 85 is een voorbeeldvan het kinderzitje weergegeven. Het isofixUniverseel-kinderzitje is er voor gewichtsgroep: 1.Voor de andere groepen is er een specifiekIsofix-kinderzitje dat alleen kan worden gebruikt alshet speciaal voor deze auto ontworpen, getest engoedgekeurd is (zie de lijst met auto's die bij hetkinderzitje geleverd wordt).Vanwege het verschillende bevestigingssysteem, moethet kinderzitje aan de daarvoor bestemde onderstemetalen ringen A fig. 86worden bevestigd. Dezezitten tussen de rugleuning en de zitting van deachterbankMaak dan, nadat u de hoedenplank verwijderd hebt,de bovenste riem (die bij het kinderzitje geleverdwordt) vast aan de ring B fig. 87 die tussen derugleuning van de achterbank en de bekleding van debagageruimte zit.
fig. 85 F0S0132 fig. 86 F0S0133
96
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
Bedenk dat bij Isofix Universeel-kinderzitjes, allezitjes gebruikt kunnen worden die goedgekeurd zijnvolgens de ECE R44/03-voorschriften "IsofixUniverseel".In het Fiat Lineaccessori-programma is een "DuoPlus" Isofix Universeel-kinderzitje en het specifieke"G 0/1" beschikbaar.Zie voor meer informatie over de montage en/of hetgebruik van het kinderzitje, het "Instructieboekje"dat bij het kinderzitje wordt geleverd.
BELANGRIJK
Monteer het kinderzitje alleen als deauto stilstaat. Het kinderzitje is op
de juiste wijze aan de beugels bevestigd als uhet hoort vergrendelen. Houdt u in ieder gevalaan de instructies voor de plaatsing, montage endemontage. De fabrikant van het kinderzitje isverplicht deze instructies bij te leveren.
GESCHIKTHEIDVAN DE ZITPLAATSENVOOR HET GEBRUIKVAN DE ISOFIXUNIVERSEEL KINDERZITJES
In de volgende tabel worden, conform de Europesewetgeving ECE 16, de mogelijkheden weergegevenvan de montage van de Isofix Universeel-kinderzitjesop de zitplaatsen die zijn uitgerust met Isofix-beugels.
fig. 87 F0S0134
97
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
Gewichtsgroep Richting kinderzitje Gewichtsklasse IsofixOpstelling Isofix-zitjeachter aan zijkant
ReiswiegTegen de rijrichting in F X
Tegen de rijrichting in G X
Groep 0 tot 10 kg Tegen de rijrichting in E X
Groep 0+ tot 13 kg
Tegen de rijrichting in E X
Tegen de rijrichting in D X
Tegen de rijrichting in C X
Groep I (van 9 tot 18 kg)
Tegen de rijrichting in D X
Tegen de rijrichting in C X
In de rijrichting B IUF
In de rijrichting BI IUF
In de rijrichting A IUF
X: Isofix-plaats niet geschikt voor Isofix-kinderzitjes in deze gewichtsgroep en/of deze maatklasse.IUF: Geschikt voor Isofix-kinderzitjes uit de universele klasse (met een derde bevestigingspunt boven), die in de rijrichting bevestigd
moeten worden en goedgekeurd zijn voor het gebruik door die gewichtsgroep.
98
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
AIRBAGDe auto is uitgerust met frontairbags, aanbestuurderszijde en passagierszijde, een knie-airbagaan bestuurderszijde en zij-airbags (sidebag -headbag).
FRONTAIRBAGS
De frontairbags (bestuurder, passagier en deknie-airbag aan bestuurderszijde) beschermen deinzittenden voor bij een middelzware frontalebotsing, door het opblazen van een luchtkussentussen de inzittende en het stuurwiel of hetdashboard.Als de airbags niet worden geactiveerd bij anderesoorten botsingen (zijdelings, van achter, over de kopslaan enz), betekent dit niet dat het systeem nietgoed functioneert.Bij een frontale botsing zorgt een regeleenheidervoor dat het kussen, indien nodig, wordtopgeblazen.Het kussen blaast onmiddellijk op, waardoor hetlichaam van de inzittenden voor wordt opgevangenen de kans op letsel beperkt wordt. Direct daarnaloopt het kussen weer leeg.De frontairbags (bestuurder en passagier) en deknie-airbag aan bestuurderszijde (indien aanwezig)zijn geen vervanging voor de veiligheidsgordels, maareen aanvulling. Draag dus altijd veiligheidsgordels.Bovendien is het dragen van veiligheidsgordelswettelijk verplicht in Europa en in de meeste landendaarbuiten.
Bij een botsing kan een inzittende die geenveiligheidsgordel heeft omgelegd, in contact komenmet een airbag die nog niet volledig opgeblazenis. Hierdoor wordt de inzittende minder door deairbag beschermd.Het is mogelijk dat de frontairbags in de volgendegevallen niet worden geactiveerd:❒ bij frontale botsingen, met een ander deel van de
auto dan het front, tegen makkelijk vervormbareobjecten (bijv. als het voorspatbord tegen devangrail komt);
❒ als de auto onder andere auto's ofveiligheidsvoorzieningen schuift (bijvoorbeeldonder vrachtwagens of de vangrail);
omdat geen enkele aanvullende bescherming wordtgeboden op de veiligheidsgordels. Als de airbagsin deze gevallen niet geactiveerd worden, betekentdit niet dat het systeem niet goed functioneert.
BELANGRIJK
Plaats geen stickers of andere objectenop het stuurwiel, op het dashboard
ter hoogte van de airbag aan passagierszijde ofop de zijkant van de hemelbekleding en destoelen. Plaats geen voorwerpen op hetdashboard aan de passagierszijde (bijv. eenmobiele telefoon), omdat deze het correctopenen van de airbag aan passagierszijdekunnen hinderen en de inzittenden ernstigkunnen verwonden.
99
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
De frontairbags aan bestuurders- en passagierszijdeen de knie-airbag aan bestuurderszijde zijnontworpen voor een optimale bescherming van deinzittenden voor met omgelegde veiligheidsgordels.Als de airbags volledig opgeblazen zijn, vullen zijhet grootste deel van de ruimte tussen het stuurwielen de bestuurder, tussen de onderste beschermingvan de stuurkolom en de knieën van de bestuurderen het dashboard en de voorpassagier.Bij lichte frontale aanrijdingen (waarbij de werkingvan de veiligheidsgordel voldoende is) worden deairbags niet geactiveerd. Daarom moeten deveiligheidsgordels altijd worden gedragen; ook omdatze bij frontale aanrijdingen er altijd voor zorgen datde inzittende in de juiste stand wordt gehouden.
Frontairbag bestuurderszijde
Deze bestaat uit een opblaasbaar kussen dat in eendaarvoor bestemde ruimte in het midden van hetstuurwiel is geplaatst. fig. 88.
Frontairbag passagierszijde
Deze bestaat uit een opblaasbaar kussen met eengroter volume dan dat aan bestuurderszijde. fig.89 Het kussen is in een daarvoor bestemde ruimte inhet dashboard geplaatst.
fig. 88 F0S0085
fig. 89 F0S0086
100
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
BELANGRIJK
ZEER GEVAARLIJK:monteer absoluutgeen kinderzitje achterstevoren opde passagiersstoel voor als defrontairbag aan passagierszijde is
ingeschakeld.Als bij een ongeval de airbagwordt geactiveerd, kan het kind hierdoordodelijke verwondingen oplopen.Als er geenandere mogelijkheid is, moet altijd de airbagaan passagierszijde worden uitgeschakeld alshet kinderzitje op de passagiersstoel voor wordtgeplaatst. Bovendien moet de passagiersstoelzo ver mogelijk naar achteren zijn geplaatst;hierdoor wordt voorkomen dat het kinderzitjeeventueel in aanraking komt met hetdashboard. Ook als het niet wettelijk verplichtis, raden wij u aan, voor een optimalebescherming van de volwassenen, de airbagonmiddellijk weer in te schakelen zodra geenkinderen meer vervoerd worden.
Knie-airbag bestuurderszijde(indien aanwezig)
Deze bestaat uit een opblaasbaar kussen dat in eendaarvoor bestemde ruimte onder de onderstebescherming van de stuurkolom is geplaatst fig. 90;ter hoogte van de knieën van de bestuurder, voorextra bescherming van de bestuurder bij een frontaleaanrijding.
Handmatig uitschakelen van de frontairbag enzij-airbag ter bescherming van borstkas/bekken (Sidebag) passagierszijde(indien aanwezig)
Als het absoluut noodzakelijk is een kind op depassagiersstoel voor te vervoeren, moeten defrontairbag en de zij-airbag (sidebag) (indienaanwezig) aan passagierszijde worden uitgeschakeld.Het waarschuwingslampje op het dashboardblijft continu branden totdat de frontairbag en dezij-airbag (sidebag) (indien aanwezig) aanpassagierszijde opnieuw worden ingeschakeld.
BELANGRIJK Raadpleeg voor het handmatiguitschakelen van de frontairbag en zij-airbag (sidebag)(indien aanwezig) het hoofdstuk "Wegwijs in uwauto", de paragraaf "Multifunctioneel display".
fig. 90 F0S0105
101
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
ZIJ-AIRBAGS (Sidebags - Headbags)(indien aanwezig)
Sidebag
De sidebag is een kussen dat zich snel opblaast enbevindt zich in de rugleuning van de voorstoel. fig. 91De sidebag heeft tot doel het bovenlichaam en hetbekken van de inzittenden te beschermen bijmiddelzware en zware zijdelingse aanrijdingen.
Headbag
De headbag is een "gordijn"-systeem met tweekussens dat zich aan de zijkant in de hemelbekledingbevindt fig. 92 en dat is afgedekt met een sierlijst.De headbags hebben tot taak om het hoofd van deinzittenden voor te beschermen bij een flankbotsing,dankzij het grote oppervlak van de kussens.
BELANGRIJK De inzittende wordt bij een zijdelingsebotsing optimaal door het systeem beschermd alshij/zij in de juiste positie in de stoel zit. Hierdoor kande headbag op de juiste wijze worden opgeblazen.
BELANGRIJK De frontairbags en/of zij-airbagskunnen worden geactiveerd bij krachtige stoten aande onderzijde van de carrosserie, bijvoorbeeld bijzware botsingen tegen drempels of stoepranden ofobstakels op het wegdek, of als de auto terecht komtin grote gaten of verzakkingen in het wegdek.
fig. 91 F0S0087 fig. 92 F0S0106
102
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
BELANGRIJK Als de airbags in werking treden,ontsnapt een beetje rook. Deze rook is nietschadelijk en duidt niet op brand; bovendien kan hetoppervlak van het opgeblazen kussen en het interieurvan de auto bedekt zijn met een laagje poeder: ditpoeder kan de huid en de ogen irriteren. Als uhiermee in aanraking bent gekomen, moet u zich metneutrale zeep en water wassen. De geldigheidsduurvan de pyrotechnische lading en die van hetspiraalmechanisme zijn vermeld op het betreffendeplaatje op de rand van het portier. Laat ze voorhet verstrijken van deze termijn door het FiatServicenetwerk vervangen.
BELANGRIJK Na een ongeval waarbij een ofmeerdere veiligheidssystemen zijn geactiveerd, dientu contact op te nemen met het Fiat Servicenetwerkom de geactiveerde systemen te laten vervangenen de werking van het systeem te laten controleren.Alle controlewerkzaamheden, reparaties en devervanging van de airbag moeten door hetFiat Servicenetwerk worden uitgevoerd. Aan heteinde van de lange levensduur van uw auto, moet ucontact opnemen met het Fiat Servicenetwerkom het systeem buiten werking te laten stellen.Bovendien moet bij verkoop van de auto de nieuweeigenaar op de hoogte gesteld worden van hetgebruik en de instructies, en moet hij hetinstructieboekje ontvangen.
BELANGRIJK Het in werking treden van degordelspanners, de frontairbags en de zij-airbags voorwordt door de elektronische regeleenheid bepaald,afhankelijk van het type ongeval. Als een van dezeonderdelen niet wordt geactiveerd, dan hoeft dit nietop een storing in het systeem te duiden.
BELANGRIJK
Steun niet met het hoofd, de armen ofde ellebogen tegen het portier, de ruiten
of in het gebied van de headbag omverwondingen tijdens het opblazen tevoorkomen. Steek nooit het hoofd, de armen ofde ellebogen uit het raam.
Algemene waarschuwingen
BELANGRIJK
Als u de contactsleutel in stand MARdraait en het lampje gaat niet
branden of blijft branden tijdens het rijden, danis er mogelijk een storing in deveiligheidssystemen; in dat geval kunnen deairbags of gordelspanners niet geactiveerdworden bij een ongeval of, in een zeer beperktaantal gevallen, niet op de juiste wijzegeactiveerd worden.Voordat u verder rijdt, dientu contact op te nemen met het FiatServicenetwerk om het systeem direct te latencontroleren.
103
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
BELANGRIJK
Bedek de rugleuning van de voorstoelenniet met bekleding of hoezen als de
auto is uitgerust met sidebags.
BELANGRIJK
Reis niet met voorwerpen op schoot ofvoor de borst en houd vooral geen
pijp, potlood enz. in de mond. Bij een ongevalwaarbij de airbag in werking treedt, kan diternstig letsel veroorzaken.
BELANGRIJK
Rijd altijd met beide handen op destuurwielrand, zodat bij het in werking
treden van de airbag het systeem niet wordtgehinderd door obstakels. Rijd niet met voorovergebogen lichaam,maar ga goed rechtop zittenen steun tegen de rugleuning.
BELANGRIJK
Als de auto onderwerp is geweestdiefstal of een poging tot diefstal, bij
opzettelijke beschadigingen, overstromingenwaarbij de auto onder water is geweest, hetairbagsysteem door het Fiat Servicenetwerkcontroleren.
BELANGRIJK
Als de contactsleutel in stand MARstaat, kunnen, ook bij uitgezette motor,
de airbags geactiveerd worden als de autostilstaat en de auto frontaal wordt aangeredendoor een andere auto. Daarom mogen, ookals de auto stilstaat, absoluut geen kinderen opde passagiersstoel voor worden geplaatst.Alsde contactsleutel echter in stand STOP staat,wordt bij een ongeval geen enkelveiligheidssysteem (airbag of gordelspanners)geactiveerd; als een systeem niet in werkingtreedt, betekent dit niet dat het systeem nietgoed werkt.
104
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
BELANGRIJK
Als u de contactsleutel in de stand MARdraait, gaat het lampje branden en
gedurende enkele seconden knipperen, om aante geven dat de airbag aan passagierszijde bijeen ongeval geactiveerd zal worden, daarnamoet het lampje doven.
BELANGRIJK
De stoelen mogen niet met water of metstoom worden gereinigd (met de hand
of in een automatisch wasapparaat).
BELANGRIJK
De frontairbag treedt in werking als debotsing zwaarder is dan een botsing
waarbij alleen de gordelspanners wordengeactiveerd. Bij aanrijdingen die tussen dezetwee drempelwaarden in liggen, treden alleende gordelspanners in werking.
BELANGRIJK
Hang geen harde voorwerpen aan dekledinghaakjes en aan de
steunhandgrepen.
BELANGRIJK
De airbag is geen vervanging voor deveiligheidsgordels, maar een aanvulling.
Omdat de frontairbags niet worden geactiveerdbij frontale botsingen bij lage snelheid, bijzijdelingse aanrijdingen en als de auto vanachter wordt aangereden of over de kop slaat,worden in deze gevallen de inzittendenuitsluitend door de veiligheidsgordelsbeschermd. De gordels moeten dus altijdgedragen worden.
105
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
STARTEN EN RIJDEN
MOTOR STARTENDe auto is uitgerust met een elektronischestartblokkering: zie bij startproblemen de paragraaf"Fiat CODE" in het hoofdstuk "Wegwijs in uw auto".
Direct na het starten van de motor, vooral als deauto langere tijd niet is gebruikt, kan de motor ietsmeer geluid produceren. Dit geluid, dat nietschadelijk is voor de werking van de motor, wordtveroorzaakt door de hydraulische klepstoters: hetdistributiesysteem van de auto dat bijdraagt aan eenvermindering van de onderhoudswerkzaamheden.
Het verdient aanbeveling om gedurendede eerste kilometers niet de maximaleprestaties van uw auto te eisen (bijv. snel
accelereren, langdurig rijden met hogetoerentallen, krachtig remmen).
Laat de contactsleutel niet in stand MARstaan als de motor is uitgezet, om tevoorkomen dat de accu door onnodge
stroomafname ontlaadt.
BELANGRIJK
Het is gevaarlijk om de motor te latendraaien in een afgesloten ruimte. De
motor verbruikt zuurstof en produceertkooldioxide, koolmonoxide en andere giftigegassen.
BELANGRIJK
Houd er rekening mee dat de rem- en destuurbekrachtiging niet werken zolang
de motor niet is aangeslagen, waardoor meerkracht nodig is voor de bediening van hetrempedaal en het stuur.
BENZINEMOTOR STARTEN
Ga als volgt te werk:❒ trek de handrem aan;❒ zet de versnellingspook in de vrijstand;❒ trap het koppelingspedaal geheel in, zonder het
gaspedaal in te trappen;❒ draai de contactsleutel in stand AVV en laat de
sleutel los zodra de motor is aangeslagen.
106
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN ENRIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moetu de sleutel terugdraaien in stand STOP voordat uopnieuw start.Als met de contactsleutel in stand MAR het lampje
op het instrumentenpaneel samen met het lampjeblijft branden, raden wij u aan de sleutel in stand
STOP te draaien en vervolgens weer in stand MAR;als het lampje nog steeds blijft branden, probeerhet dan met de andere geleverde sleutels.Als de motor nog niet aanslaat, wendt u dan tot hetFiat Servicenetwerk.
DIESELMOTOR STARTEN
Ga als volgt te werk:❒ trek de handrem aan;❒ zet de versnellingspook in de vrijstand;❒ draai de contactsleutel in stand MAR: op het
instrumentenpaneel gaan de lampjes enbranden;
❒ wacht tot de lampjes en gedoofd zijn. Hoewarmer de motor, hoe sneller de lampjes doven;
❒ trap het koppelingspedaal geheel in, zonder hetgaspedaal in te trappen;
❒ draai de contactsleutel in de stand AVV, directnadat het lampje is gedoofd. Als u te langwacht, zijn de voorgloeibougies weer afgekoeld.
Laat de sleutel los zodra de motor is aangeslagen.
BELANGRIJK Bij een koude motor mag hetgaspedaal niet worden ingetrapt als u decontactsleutel in stand AVV draait.Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moetu de sleutel terugdraaien in stand STOP voordat uopnieuw start.Als met de contactsleutel in stand MAR het lampje
op het instrumentenpaneel blijft branden, radenwij u aan de sleutel in stand STOP te draaien envervolgens weer in stand MAR; als het lampje nogsteeds blijft branden, probeer het dan met de anderegeleverde sleutels.Als de motor nog niet aanslaat, wendt u dan tot hetFiat Servicenetwerk.
Als het lampje gedurende 60seconden gaat knipperen na het starten oftijdens een langdurige startpoging, dan
duidt dat op een storing in het voorgloeisysteem.Als de motor aanslaat, kunt u de auto op degewone manier gebruiken,maar wendt u zo snelmogelijk tot het Fiat Servicenetwerk.
MOTOR OPWARMEN NA HET STARTEN
Ga als volgt te werk:
107
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN ENRIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
❒ rijd rustig weg, laat de motor niet met hogetoerentallen draaien en trap het gaspedaal nietbruusk in;
❒ verlang de eerste kilometers geen maximaleprestaties. Wij raden u aan te wachten tot dewijzernaald van de koelvloeistoftemperatuurmeterbegint te bewegen.
Probeer auto’s nooit te starten door zeaan te duwen, te slepen of van een hellingaf te laten rijden. Op die wijze kan er
onverbrande brandstof in de katalysator komen,waardoor deze onherstelbaar wordt beschadigd.
MOTOR UITZETTEN
Draai de contactsleutel in stand STOP terwijl demotor stationair draait.
BELANGRIJK Het is beter om de motor na eenzware rit even "op adem" te laten komen. Zet demotor niet onmiddellijk uit, maar laat hem evenstationair draaien. Hierdoor kan de temperatuur inde motorruimte dalen.
Gasgeven voordat u de motor uitzet heeftgeen enkel nut, verspilt brandstof en is,vooral voor motoren met
turbocompressor, schadelijk.
HANDREMDe handrem fig. 93 bevindt zich tussen devoorstoelen.Om de handrem in te schakelen, moet u de hendelomhoog trekken zodat de auto blokkeert.
BELANGRIJK
De auto moet geblokkeerd zijn als dehandrem enkele tanden is aangetrokken.
Als dit niet het geval is, laat dan het FiatServicenetwerk de handrem afstellen.
Als de handrem is aangetrokken en de contactsleutelin stand MAR staat, gaat op het instrumentenpaneelhet waarschuwingslampje branden.Handrem uitschakelen:
fig. 93 F0S0048
108
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN ENRIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
❒ trek de hendel iets omhoog en druk opontgrendelknop A fig. 93;
❒ houd de knop A ingedrukt en laat de hendelzakken. Het lampje op het instrumentenpaneeldooft.
Om onverwachtse bewegingen van de auto tevoorkomen, moet bij het bedienen van de handremhet rempedaal worden ingetrapt.
PARKEREN
Ga als volgt te werk:❒ zet de motor uit en trek de handrem aan;❒ schakel een versnelling in (de 1e als de weg
omhoog loopt, de achteruit als de weg omlaagloopt) en zet de voorwielen iets uitgestuurd.
Als de auto op een steile helling staat, blokkeer dewielen dan met stenen of wiggen.Laat de contactsleutel nooit in stand MAR staanomdat hierdoor de accu ontlaadt. Neem bovendiende sleutel altijd uit het contactslot als u de autoverlaat.Laat kinderen nooit alleen achter in de auto. Neemde sleutel altijd uit het contactslot als u de autoverlaat en neem de sleutel mee.
GEBRUIK VAN DEHANDGESCHAKELDEVERSNELLINGSBAKOm de versnellingen in te schakelen, moet u hetkoppelingspedaal geheel intrappen en vervolgens deversnellingspook in de gewenste stand zetten (hetschakelschema staat op de knop van de pook fig. 94).Bij uitvoeringen met een zes-versnellingenbak, moetvoor het inschakelen van de 6e versnelling de pooknaar rechts worden gedrukt om te voorkomendat per ongeluk de 4e versnelling wordt ingeschakeld.Dit geldt ook voor het schakelen van de 6e naar de5e versnelling.
fig. 94 F0S0076
109
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN ENRIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
BELANGRIJK De achteruit kan alleen bij eenstilstaande auto worden ingeschakeld. Wacht bij eendraaiende motor en een geheel ingetraptkoppelingspedaal minstens 2 seconden, voordat u deachteruit inschakelt. Hiermee wordt voorkomendat de tandwielen beschadigen.Om de achteruitversnelling R vanuit de vrijstand in teschakelen, moet de schuifring A fig. 94 onder deknop omhoog worden getrokken en tegelijkertijdmoet de pook naar rechts en vervolgens naarachteren worden verplaatst.
BELANGRIJK Gebruik het koppelingspedaaluitsluitend voor het overschakelen. Laat tijdens hetrijden de voet nooit - zelfs niet licht - op hetkoppelingspedaal rusten. Bij uitvoeringen voorbepaalde markten kan de regelelektronica van hetkoppelingspedaal een foutief gebruik door debestuurder beschouwen als een storing.
BELANGRIJK
Om op de juiste wijze te schakelen,moetu het koppelingspedaal geheel
intrappen. Daarom mag er niets onder hetpedaal liggen dat dit kan verhinderen: let eropdat eventuele vloermatten niet zijndubbelgevouwen, waardoor de slag van depedalen kan worden beperkt.
Laat uw hand tijdens het rijden niet op deversnellingspook rusten omdat door deuitgeoefende druk, ook als deze licht is, de
interne onderdelen van de versnellingsbak naverloop van tijd kunnen slijten.
110
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN ENRIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
BRANDSTOFBESPARINGHierna volgen enkele nuttige tips om hetbrandstofverbruik zo laag mogelijk blijft en deuitstoot van schadelijke stoffen zowel CO2 als anderevervuilende stoffen (stikstofoxiden, onverbrandekoolwaterstoffen, fijn stof (PM) enz…) zoveelmogelijk te beperken.
ALGEMENE OPMERKINGEN
Hieronder vindt u de algemene opmerkingen metbetrekking tot het brandstofverbruik.
Onderhoud van de auto
Zorg voor een goed onderhoud van de auto door decontroles en afstellingen die in het"Geprogrammeerd Onderhoudsschema" staanvermeld, te laten uitvoeren.
Banden
Controleer regelmatig, ten minste eens per maand,de bandenspanning: als de spanning te laag is, wordtde weerstand groter en neemt het verbruik toe.
Overbodige bagage
Rijd niet met een te zwaar beladen bagageruimte.Het gewicht van de auto (vooral in stadsverkeer) ende wieluitlijning hebben grote invloed op hetbrandstofverbruik en de stabiliteit.
Accessoires gemonteerd op de dakrails
Verwijder accessoires zoals: dwarssteunen, skidrager,bagagebox, enz. van het dak als u ze niet meergebruikt. Deze verminderen de aerodynamica van deauto, waardoor het brandstofverbruik toeneemt.Gebruik voor het vervoer van volumineuzevoorwerpen bij voorkeur een aanhanger.
Stroomverbruikers
Gebruik elektrische accessoires alleen als u ze nodighebt. De achterruitverwarming, de verstralers, deruitenwissers en de aanjager van hetverwarmingssysteem vragen veel stroom, waardoorhet brandstofverbruik toeneemt (tot meer dan25% in stadsverkeer).
Airconditioning
De airconditioning gebruikt zeer veel energiewaardoor het brandstofverbruik sterk toeneemt (totgemiddeld 20%): gebruik wanneer debuitentemperatuur het toelaat bij voorkeur defuncties van het ventilatiesysteem.
Aërodynamische accessoires
Het gebruik van niet goedgekeurde aërodynamischeaccessoires kan de aërodynamica negatiefbeïnvloeden, waardoor het brandstofverbruik zaltoenemen.
111
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN ENRIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
RIJSTIJL
Hieronder vindt u de voornaamste rijstijlen die vaninvloed zijn op het brandstofverbruik.
Starten
Laat de motor als de auto stilstaat, niet warmdraaienmet stationair toerental en ook niet met eenverhoogd toerental: onder deze omstandighedenwarmt de motor veel langzamer op, terwijl hetverbruik en de uitlaatgasemissie toenemen. Het isbeter om rustig weg te rijden en geen hogetoerentallen te gebruiken. Op deze manier warmt demotor sneller op.
Overbodige handelingen
Vermijd gasgeven als u stilstaat voor een stoplicht ofvoordat u de motor afzet. Deze laatste handelingheeft evenals het overschakelen met tussengas, geenenkel nut. Het kost brandstof en verhoogt deuitstoot van schadelijke uitlaatgassen.
Keuze van de versnellingen
Gebruik als het verkeer en de weg het toelaten dehoogste versnelling. Het inschakelen van een lageversnelling voor een snelle acceleratie verhoogt hetbrandstofverbruik.Bij het oneigenlijke gebruik van een hoge versnellingneemt het verbruik en de schadelijkeuitlaatgasemissie toe, bovendien slijt de motorhierdoor sneller.
Maximumsnelheid
Het brandstofverbruik neemt aanzienlijk toe bij eenhogere snelheid. Rijd daarom zoveel mogelijk meteen gelijkmatige snelheid, vermijd overbodig remmenen optrekken. Dit kost brandstof en verhoogt deuitstoot van schadelijke uitlaatgassen.
Acceleratie
Met vol gas optrekken kost veel brandstof enverhoogt de uitstoot van uitlaatgassen: het is betergeleidelijk op te trekken.
GEBRUIKSOMSTANDIGHEDEN
Hieronder vindt u de voornaamstegebruiksomstandigheden die een negatieve invloedhebben op het brandstofverbruik.
Koud starten
Bij zeer korte ritten en regelmatig koud startenbereikt de motor niet de optimalebedrijfstemperatuur. Hierdoor neemt niet alleen hetbrandstofverbruik toe (van 15 tot aan 30% instadsverkeer) maar ook de uitstoot van uitlaatgassen.
Verkeersssituaties en conditie van hetwegdek
Op een drukke weg, bijvoorbeeld bij filerijden,waarbij overwegend lage versnellingen wordengebruikt, of in de stad waar veel verkeerslichten zijn,zal het brandstofverbruik aanzienlijk hoger zijn.
112
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN ENRIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
Bochtige trajecten, bergwegen en een slecht wegdekverhogen eveneens het brandstofverbruik.
Stilstaan in het verkeer
Als de auto langere tijd stilstaat (bijv.spoorwegovergangen), is het raadzaam de motor uitte zetten.
TREKKEN VAN AANHANGERS
WAARSCHUWINGEN
Voor het trekken van aanhangwagens of caravansmoet de auto uitgerust zijn met een trekhaak vaneen goedgekeurd type en een adequate elektrischeinstallatie. De montage van de trekhaak moet doorgespecialiseerd personeel worden uitgevoerd. Ookmoet documentatie worden overhandigd m.b.t.het rijden met een aanhanger.Monteer eventueel speciale en/of extraachteruitkijkspiegels, waarmee u voldoet aan degeldende verkeerswetgeving.Let er op dat het maximum klimvermogen van deauto door het gewicht van een aanhanger of caravanwordt beperkt. Ook de remweg wordt langer en uhebt langer de tijd nodig om in te halen.Schakel een lage versnelling in tijdens het afdalen omte voorkomen dat u constant moet remmen.Het gewicht van de aanhanger dat op de trekhaakrust, moet worden afgetrokken van hetlaadvermogen van de auto. Om er zeker van te zijndat u het maximum toelaatbaar aanhangergewicht(aangegeven op het kentekenbewijs) nietoverschrijdt, moet u er rekening mee houden dat hetmaximum betrekking heeft op het totale gewichtvan de aanhangwagen of caravan, inclusief accessoiresen de bagage.Houdt u aan de snelheidsbeperkingen die voor auto’smet aanhanger gelden. U mag in geen geval harderrijden dan 100 km/h.
113
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN ENRIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
BELANGRIJK
Het ABS waarmee de auto is uitgerust,werkt niet op het remsysteem van de
aanhanger.Wees daarom extra voorzichtig opgladde wegen.
BELANGRIJK
Voer in geel geval modificaties aan hetremsysteem van de auto uit. Het
remsysteem van de aanhanger moet geheelonafhankelijk van het hydraulisch remsysteemvan de auto worden bediend.
WINTERBANDENGebruik winterbanden die dezelfde maat hebben alsde standaard geleverde banden.Het Fiat Servicenetwerk kan u adviseren welke bandhet meest geschikt is voor het doel waarvoor udeze wilt gebruiken.Houdt u voor de bandenmaat en de bandenspanningvan de winterbanden exact aan de aanwijzingen diestaan aangegeven in de paragraaf "Wielen" in hethoofdstuk "Technische gegevens".De specifieke eigenschappen van winterbandenverminderen aanzienlijk als de profieldiepte minder isdan 4 mm. In dat geval moeten ze worden vervangen.Door de specifieke eigenschappen van winterbandenzijn de prestaties onder niet-winterseomstandigheden of wanneer er lange afstanden op desnelweg worden gereden, minder dan die van destandaard gemonteerde banden. Beperk het gebruikvan winterbanden tot die omstandigheden waarvoorze zijn goedgekeurd.
BELANGRIJK Als u winterbanden gebruikt waarvande maximum toegestane snelheid lager is dan detopsnelheid van de auto (met een marge van 5%),dan dient u in het interieur van de auto een voor debestuurder duidelijk zichtbaar waarschuwingsplaatjete plaatsen met de maximum toegestane snelheidwanneer met die winterbanden wordt gereden(overeenkomstig de EU-richtlijn).
114
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN ENRIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
Monteer op alle vier de wielen dezelfde banden(zelfde merk en profieldiepte) voor meer veiligheidtijdens het rijden en remmen en voor een beterebestuurbaarheid.Keer de draairichting van de banden niet om.
BELANGRIJK
Bij winterbanden met de indicatie “Q”mag niet sneller worden gereden dan
160 km/h, de geldende snelheidsbeperkingenovereenkomstig de nationalewegenverkeerswetgeving moeten echter altijdworden gerespecteerd.
SNEEUWKETTINGENHet gebruik van sneeuwkettingen is afhankelijk vande voorschriften van het land waar wordt gereden.De sneeuwkettingen mogen alleen op de voorwielengemonteerd worden (aangedreven wielen).Controleer na enkele tientallen meters rijden of dekettingen nog goed gespannen zijn.
BELANGRIJK Op het noodreservewiel kan geensneeuwketting worden gemonteerd. Als u een lekkevoorband hebt, kunt u het reservewiel op deachteras plaatsen en het achterwiel op de vooras. Zohebt u op de vooras twee normale wielen waarop usneeuwkettingen kunt monteren.
Beperk de snelheid als u sneeuwkettingengebruikt; rijd niet harder dan 50 km/h.Vermijd kuilen, stoepranden en andere
obstakels en rijd, om de auto en het wegdek niette beschadigen, geen lange stukken opsneeuwvrije wegen.
115
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN ENRIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
AUTO LANGERE TIJD STALLENSe la vettura deve rimanere ferma per più di unmese, osservare queste precauzioni:❒ zet de auto in een overdekte, droge en zo mogelijk
geventileerde ruimte en zet de ramen een stukjeopen;
❒ schakel een versnelling in en trek de handrem nietaan;
❒ scollegare il morsetto negativo dal polo dellabatteria e controllare lo stato di carica (vedereparagrafo "Batteria - Controllo stato di caricae livello elettrolito" al capitolo "Manutenzione ecura");
❒ maak de gespoten plaatdelen schoon en behandelze met een beschermende was;
❒ reinig en conserveer de glimmende metalen delenmet daarvoor geschikte middelen;
❒ smeer de wisserbladen van de ruitenwissers enachterruitwisser in met talkpoeder en laat zelos van de ruit staan;
❒ dek de auto af met een stoffen of een ademendekunststof hoes. Gebruik geen dichte plastic hoes,omdat het in en op de auto aanwezige vochtdan niet kan verdampen;
❒ breng de bandenspanning 0,5 bar boven denormaal voorgeschreven spanning en controleerdeze regelmatig;
❒ tap het koelsysteem van de motor niet af.
116
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN ENRIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
LAMPJES EN BERICHTEN
LAMPJES EN BERICHTEN
ALGEMENE OPMERKINGEN
Als het lampje gaat branden, verschijnt er bijbepaalde uitvoeringen ook een bijbehorend berichtop het instrumentenpaneel en/of klinkt er eengeluidssignaal. Deze berichten zijn beknopt en uitvoorzorg en moeten niet worden gezien alscompleet en/of een alternatief voor de informatie inhet Instructieboekje, dat altijd aandachtig gelezenmoet worden. Houdt u bij een storing altijd aan deaanwijzingen die in dit hoofdstuk beschrevenworden.
BELANGRIJK De storingsmeldingen die op hetdisplay verschijnen, zijn onderverdeeld in tweecategorieën: ernstige storingen en minderernstige storingen.De ernstige storingen worden “cyclisch”weergegeven en langdurig herhaald.De minder ernstige storingen worden “cyclisch”weergegeven en korte tijd herhaald.U kunt de weergavecyclus van beide categorieënonderbreken door op de knop MODE te drukken.Het lampje op het instrumentenpaneel blijft branden,totdat de oorzaak van de storing is verholpen.
TE LAAG REMVLOEISTOFNIVEAU(rood) / AANGETROKKENHANDREM (rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat hetlampje branden. Het moet echter na enkeleseconden doven.
TE LAAG REMVLOEISTOFNIVEAU
Het lampje gaat branden als het remvloeistofniveauin het reservoir onder het minimum niveau isgedaald, bijvoorbeeld door lekkage in hetremsysteem.Op enkele uitvoeringen verschijnt het bijbehorendebericht op het display.
BELANGRIJK
Als het lampje tijdens het rijden gaatbranden (op enkele uitvoeringen
verschijnt ook een bericht op het display), stopdan onmiddellijk en wendt u tot het FiatServicenetwerk.
AANGETROKKEN HANDREM
Het lampje gaat branden als de handrem wordtaangetrokken.
117
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
Als de auto in beweging is, hoort u bij enkeleuitvoeringen ook een geluidssignaal.
BELANGRIJK Als het lampje tijdens het rijden gaatbranden, dan moet worden gecontroleerd of dehandrem niet is aangetrokken.
STORINGAIRBAG (rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat hetlampje branden, na enkele seconden moet het lampjedoven.Als het lampje continu blijft branden, geeft dit eenstoring in het airbagsysteem aan.Op enkele uitvoeringen verschijnt het bijbehorendebericht op het display.
BELANGRIJK
Als u de contactsleutel in stand MARdraait en het lampje gaat niet
branden of blijft branden tijdens het rijden, danis er mogelijk een storing in deveiligheidssystemen; in dat geval kunnen deairbags of gordelspanners niet geactiveerdworden bij een ongeval of, in een zeer beperktaantal gevallen, niet op de juiste wijzegeactiveerd worden.Voordat u verder rijdt, dientu contact op te nemen met het FiatServicenetwerk om het systeem direct te latencontroleren.
BELANGRIJK
Een defect lampje (lampje uit) wordtaangegeven doordat het lampje voor
de uitgeschakelde frontairbag aanpassagierszijde langer dan de normale 4seconden knippert.
AIRBAG PASSAGIERSZIJDEUITGESCHAKELD (geel)
Het lampje brandt als de frontairbag aanpassagierszijde is uitgeschakeld.Als u bij ingeschakelde frontairbag aan passagierszijdede contactsleutel in stand MAR draait, gaat hetlampje ongeveer 4 seconden branden envervolgens 4 seconden knipperen. Hierna moet hetlampje doven.
BELANGRIJK
Het lampje geeft bovendien eenstoring van het lampje aan. Dit wordt
aangegeven door het langer knipperen van hetlampje dan de normale 4 seconden. In datgeval kan het lampje geen storingen in deveiligheidssystemen aangeven.Voordat u verderrijdt, dient u contact op te nemen met hetFiat Servicenetwerk om het systeem direct telaten controleren.
118
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
TE HOGEKOELVLOEISTOFTEMPERATUUR(rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat hetlampje branden, na enkele seconden moet het lampjedoven.Het lampje gaat branden als de motor te warm is.Als het lampje gaat branden, moeten de volgendemaatregelen worden genomen:❒ bij normale rij-omstandigheden: breng de
auto tot stilstand, schakel de motor uit encontroleer of het koelvloeistofniveau in hetreservoir niet onder het MIN-merkteken staat. Alsdit wel het geval is, wacht dan enkele minutenzodat de motor kan afkoelen, open vervolgenslangzaam en voorzichtig de dop van het reservoir,vul koelvloeistof bij en controleer of dekoelvloeistof tussen het MIN- en MAX-teken ophet reservoir staat. Controleer ook of er geenvloeistof weglekt. Als bij het starten van de motorhet lampje opnieuw gaat branden, wendt u dantot het Fiat Servicenetwerk.
❒ Als de auto onder zwarebedrijfsomstandigheden wordt gebruikt(bijvoorbeeld het bergopwaarts trekken van eenaanhanger of met volgeladen auto): verlaag desnelheid en breng, als het lampje blijft branden, deauto tot stilstand. Stop 2 of 3 minuten metdraaiende motor en geef iets gas voor een snellerecirculatie van de koelvloeistof. Zet vervolgens demotor uit. Controleer het vloeistofniveau zoals
hiervoor beschreven.
BELANGRIJK Bij zware bedrijfsomstandigheden ishet raadzaam de motor enkele minuten te latendraaien met iets ingetrapt gaspedaal voordat u demotor uitzet.Op enkele uitvoeringen verschijnt het bijbehorendebericht op het display.
ACCUWORDT NIETVOLDOENDEOPGELADEN (rood)
Als het contactslot op MAR wordt gedraaid, gaat hetlampje branden maar het moet doven zodra demotor aanslaat (als de motor stationair draait, kanhet iets langer duren voordat het lampje dooft).Als het lampje blijft branden, wendt u danonmiddellijk tot het Fiat Servicenetwerk.
STORINGABS (geel)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat hetlampje branden, na enkele seconden moet het lampjedoven.Het lampje gaat branden als het systeem defect ofniet beschikbaar is. In dat geval blijft het remsysteemnormaal werken, maar zonder de mogelijkhedenvan het ABS. Rijd voorzichtig verder en wendt u zosnel mogelijk tot het Fiat Servicenetwerk.
119
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
Op enkele uitvoeringen verschijnt het bijbehorendebericht op het display.
STORING EBD (rood)(geel)
Als tegelijkertijd de lampjes en gaan brandenbij draaiende motor, dan geeft dit een storing inde EBD aan of is dit systeem niet beschikbaar; in datgeval kunnen tijdens krachtig remmen deachterwielen snel blokkeren, waardoor de auto kangaan slippen. Rijd zeer voorzichtig naar dedichtstbijzijnde werkplaats van het FiatServicenetwerk om het systeem te laten controleren.Op enkele uitvoeringen verschijnt het bijbehorendebericht op het display.
BRANDT CONTINU:TE LAGEMOTOROLIEDRUK (rood)
KNIPPERT:OLIEKWALITEITONVOLDOENDE(alleen uitvoeringen Multijet met DPF - rood)
Als de contactsleutel op MAR wordt gezet, gaat hetlampje branden; direct na het aanslaan van de motormoet het lampje doven.
1.Te lage motoroliedruk
Het lampje brandt continu (voor bepaaldeuitvoeringen/markten) en er verschijnt een berichtop het display als het systeem constateert dat demotoroliedruk te laag is.
BELANGRIJK
Als het lampje tijdens het rijdengaat branden (op het display verschijnt
bij enkele uitvoeringen ook een bericht), zet dande motor onmiddellijk uit en wendt u tot hetFiat Servicenetwerk.
2.Motoroliekwaliteit onvoldoende(alleen uitvoeringen Multijet met DPF)
Het lampje knippert en er verschijnt (bij bepaaldeuitvoeringen/markten) een bericht op het display.Afhankelijk van de uitvoering kan het lampje op eenvan de volgende wijzen knipperen:❒ gedurende 1 minuut om de twee uur;❒ gedurende cicli van 3 minuten met een pauze van 5
seconden gedoofd, tot de olie wordt ververst.Na de eerste constatering gaat het lampje, elke keerals de motor gestart wordt, gaan knipperen op dehiervoor beschreven wijze, totdat de olie wordtververst. Bovendien verschijnt er een bijbehorendbericht op het display (voor bepaaldeuitvoeringen/markten).
120
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
Als dit lampje gaat knipperen betekent dit niet dat ersprake is van een defect aan de auto, maar wordtde bestuurder gewaarschuwd dat het normalegebruik van de auto heeft geleid tot de noodzaak vanolieverversing.Kwaliteitsverlies van de motorolie wordt versnelddoor:❒ overwegend stadsgebruik van de auto, waardoor
de frequentie van het regeneratieproces van hetDPF toeneemt;
❒ gebruik van het voertuig voor korte trajecten,waardoor de motor de bedrijfstemperatuur nietkan bereiken;
❒ herhaalde onderbrekingen van hetregeneratieproces, aangegeven door het brandenvan het DPF-lampje.
BELANGRIJK
Als het lampje gaat branden,moet deoude motorolie zo snel mogelijk, en
ieder geval binnen 500 km nadat het lampje isgaan branden, worden ververst.Als dezeinformatie genegeerd wordt, kan dit ernstigeschade aan de motor en het vervallen vande garantie tot gevolg hebben. Het knipperenvan dit lampje heeft niets te maken heeft metde hoeveelheid olie in de motor; wanneer hetlampje gaat knipperen moet u dus absoluutgeen olie aan de motor toevoegen.
Voor bepaalde uitvoeringen/markten:
het lampje gaat knipperen en er verschijnt eenbericht op het display (indien aanwezig) als hetsysteem motorolie van onvoldoende kwaliteitconstateert.Als dit lampje gaat knipperen betekent dit niet dat ersprake is van een defect aan de auto, maar wordtde bestuurder gewaarschuwd dat het normalegebruik van de auto heeft geleid tot de noodzaak vanolieverversing.Als de olie niet ververst wordt, gaat bij het bereikenvan een tweede drempel, op het instrumentenpaneelook het lampje branden en wordt de werkingvan de motor beperkt tot 3000 toeren/minuut.Als de olie nog steeds niet ververst wordt, wordt bijhet bereiken van een derde drempel, de motorbeperkt tot 1500 toeren/minuut om beschadiging tevoorkomen.
Om beschadiging van de motor tevoorkomen, wordt aangeraden om demotorolie te verversen wanneer het
lampje gaat knipperen.Wendt u tot het FiatServicenetwerk.
STORING ELEKTRISCHESTUURBEKRACHTIGING"DUALDRIVE" (rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat hetlampje branden, na enkele seconden moet het lampjedoven.
121
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
Als het lampje blijft branden, werkt de elektrischestuurbekrachtiging niet meer en is meer kracht nodigvoor het draaien van het stuur: wendt u tot hetFiat Servicenetwerk.Op enkele uitvoeringen verschijnt het bijbehorendebericht op het display.
UITSCHAKELING START&STOPSYSTEEM (geel)
Het lampje gaat branden als het systeem Start &Stop uitgeschakeld wordt met de knop op hetdashboard. Op enkele uitvoeringen verschijnt hetbijbehorende bericht op het display.
NIET GOED GESLOTENPORTIEREN (rood)
Als een of meerdere portieren of de bagageruimteniet goed gesloten zijn, gaat het lampje branden(bij bepaalde uitvoeringen).Op enkele uitvoeringen verschijnt het bijbehorendebericht op het display.Als bij een rijdende auto de portieren geopend zijn,klinkt een geluidssignaal.
STORING EOBD-/INSPUITSYSTEEM(geel)
Als u onder normale omstandigheden decontactsleutel op MAR draait, gaat het lampjebranden, het moet echter doven als de motor isaangeslagen.
Als het lampje tijdens het rijden blijft of gaatbranden, geeft dit een onjuiste werking van deinspuiting aan. Een continu brandend lampje geefteen storing in het inspuit-/ontstekingssysteem aan.Dit kan leiden tot een hogere emissie van schadelijkeuitlaatgassen, lagere prestaties, slechtere rij-eigenschappen en een hoger verbruik.Op enkele uitvoeringen verschijnt het bijbehorendebericht op het display.Onder deze omstandigheden kan verder wordengereden, maar moeten zware inspanningen vande motor of hoge snelheden worden vermeden. Alslang met een brandend waarschuwingslampje wordtdoorgereden, kunnen beschadigingen ontstaan;wendt u zo snel mogelijk tot het FiatServicenetwerk.
ALLEENVOOR BENZINEMOTOREN
Een knipperend lampje duidt op een mogelijkebeschadiging van de katalysator.Als het lampje knippert, moet het gaspedaal wordenlosgelaten zodat de motor met lage toerentallendraait en het lampje niet meer knippert; u kunt met
122
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
matige snelheid doorrijden waarbij rij-omstandigheden moeten worden vermeden diekunnen leiden tot het opnieuw gaan knipperen vanhet lampje. Wendt u zo snel mogelijk tot het FiatServicenetwerk.
Als u de contactsleutel in stand MARdraait en het lampje gaat niet brandenof het gaat branden of knipperen tijdens
het rijden (op enkele uitvoeringen verschijnt ookeen bericht op het display), wendt u dan zo snelmogelijk tot het Fiat Servicenetwerk. De werkingvan het lampje kan met speciale apparatuurdoor de verkeerspolitie gecontroleerd worden.Houdt u aan de wetgeving van het land waarin urijdt.
DPF (ROETFILTER)WORDTGEREINIGD (geel)
(alleen uitvoeringen Multijet met DPF - geel)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat hetlampje branden, na enkele seconden moet het lampjedoven. Het lampje brandt continu om de bestuurderte laten weten dat het DPF-systeem de opgehoopteschadelijke stoffen (roet) middels hetregeneratieproces moet verwijderen. Het lampje gaatniet bij elk DPF-regeneratieproces branden, maaralleen als de rijomstandigheden zodanig zijn dat ditaan de bestuurder gemeld moet worden. Om hetlampje uit te laten gaan moet de auto tot aan heteinde van het regeneratieproces in beweging blijven.
Het proces duurt gemiddeld 15 minuten. Deoptimale condities voor beëindiging van het procesworden bereikt door de auto met een snelheidvan 60 km/u te laten rijden met een toerental boven2000/min. Als dit lampje gaat branden betekent ditniet dat er sprake is van een defect aan de auto en ishet dus ook niet nodig om de auto naar de garagete brengen. Als het lampje gaat branden, wordter tevens een bericht op het display weergegeven(voor bepaalde uitvoeringen/markten, indien vantoepassing).
BELANGRIJK
De snelheid moet altijd wordenafgestemd op de verkeerssituatie en de
weersomstandigheden en de geldendeverkeersregels. De motor kan worden afgezetterwijl het DPF-lampje brandt, maar herhaaldeonderbrekingen van het regeneratieproceskunnen voortijdig kwaliteitsverlies van demotorolie tot gevolg hebben. Daarom verdienthet altijd aanbeveling te wachten tot het lampjeuit is gegaan voordat u de motor afzet,rekening houdend met hetgeen hierboven isbeschreven. Het verdient geen aanbeveling deDPF-generatie te voltooien terwijl het voertuigstilstaat.
123
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
BRANDSTOFRESERVE (geel)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat hetlampje branden, na enkele seconden moet het lampjedoven.Het lampje gaat branden als er nog ongeveer 5 literbrandstof aanwezig is.
BELANGRIJK Als het waarschuwingslampje knippert,dan is er een storing in het systeem. Wendt u in ditgeval tot het Fiat Servicenetwerk om het systeemte laten controleren.
VOORGLOEI-INSTALLATIE/STORINGVOORGLOEI-INSTALLATIE(Multijet-uitvoeringen - geel)
VOORGLOEI-INSTALLATIE
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat hetlampje branden. Het lampje dooft als devoorgloeibougies de vooraf ingestelde temperatuurhebben bereikt. Start de motor, zodra het lampjegedoofd is.
BELANGRIJK Bij een hoge buitentemperatuur kanhet lampje zeer kort branden.
STORINGVOORGLOEI-INSTALLATIE
Het lampje gaat knipperen als er een storing is in devoorgloei-installatie. Wendt u zo snel mogelijk tothet Fiat Servicenetwerk.Op enkele uitvoeringen verschijnt het bijbehorendebericht op het display.
WATER IN BRANDSTOFFILTERAANWEZIG (Multijet-uitvoeringen -geel)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat hetlampje branden, na enkele seconden moet het lampjedoven.Het lampje gaat branden als er water in hetdieselfilter zit. Op enkele uitvoeringen gaathet lampje branden.Op enkele uitvoeringen verschijnt het bijbehorendebericht op het display.
124
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
Water in het brandstofcircuit kan hetinspuitsysteem ernstig beschadigen en demotor kan onregelmatig gaan draaien.
Als het lampje gaat branden (bij enkeleuitvoeringen verschijnt er samen met het lampje
ook een bericht op het display), wendt u danzo snel mogelijk tot het Fiat Servicenetwerkom het water te laten aftappen.Als het lampjedirect na het tanken gaat branden, bestaat demogelijkheid dat er tijdens het tanken water in debrandstoftank is gekomen: zet in dat gevalonmiddellijk de motor uit en wendt u tot het FiatServicenetwerk.
STORING ELEKTRONISCHESTARTBLOKKERING - FIAT CODE(geel)
Als het lampje, met de contactsleutel in stand MAR,coninu gaat branden, dan duidt dit op een mogelijkestoring (zie "Fiat Code" in het hoofdstuk "Wegwijsin uw auto").
BELANGRIJK Als de lampjes en tegelijkbranden, dan is er een storing in de Fiat CODE.Als bij een draaiende motor het lampje knippert,dan wordt de auto niet beveiligd door hetstartblokkeersysteem (zie "Fiat Code" in hethoofdstuk "Wegwijs in uw auto").Wendt u tot het Fiat Servicenetwerk om alle sleutelsin het geheugen te laten opslaan.
MISTACHTERLICHTEN (geel)
Het lampje gaat branden als het mistachterlichtwordt ingeschakeld.
ALGEMENE STORINGSMELDING(geel)
Het lampje gaat in de volgende omstandighedenbranden.
STORING MOTOROLIEDRUKSENSOR
Het lampje gaat branden als een storing in deoliedruksensor wordt gesignaleerd. Wendt u zo snelmogelijk tot het Fiat Servicenetwerk om de storingte laten verhelpen.
WATER IN DIESELFILTER
Zie hetgeen beschreven is bij het lampje .
INSCHAKELINGBRANDSTOFNOODSCHAKELAAR/BRANDSTOFNOODSCHAKELING NIETBESCHIKBAAR
Het lampje gaat branden als debrandstofnoodschakelaar wordt geactiveerd of als debrandstofnoodschakeling niet beschikbaar is.Op het display verschijnt het bijbehorende bericht.
125
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
STORING BUITENVERLICHTING
Het lampje gaat branden als een storing in debuitenverlichting wordt gesignaleerd.
STORING PARKEERSENSOREN
Het lampje gaat branden en er verschijnt een berichtop het display als er een storing is in deparkeersensoren. Wendt u in dat geval tot het FiatServicenetwerk.
STORING ESP/STORING HILLHOLDER (geel)
STORING ESP
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat hetlampje branden, na enkele seconden moet het lampjedoven.Als het lampje niet dooft of tijdens het rijden samenmet het lampje op de knop ASR OFF blijft branden,wendt u dan tot het Fiat Servicenetwerk.Op het display verschijnt het bijbehorende bericht.
Opmerking Als het lampje tijdens het rijden gaatknipperen, dan is het ESP-systeem in werkinggetreden.
STORING HILL HOLDER
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat hetlampje branden, na enkele seconden moet het lampjedoven.Als het lampje gaat branden, is er een storing in hetHill Holder-systeem. Wendt u in dat geval zo snelmogelijk tot het Fiat Servicenetwerk.Op het display verschijnt het bijbehorende bericht.
BUITENVERLICHTING ENDIMLICHT (groen)/FOLLOW MEHOME (groen)
BUITENVERLICHTING EN DIMLICHT
Het lampje gaat branden als de buitenverlichting ofhet dimlicht wordt ingeschakeld.
FOLLOW ME HOME
Het lampje gaat branden als de functie "Follow mehome" wordt ingeschakeld (zie "Follow me home" inhet hoofdstuk "Wegwijs in uw auto").Op het display verschijnt het bijbehorende bericht.
MISTLAMPENVOOR (groen)
Het lampje gaat branden als de mistlampen voorworden ingeschakeld.
126
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
RICHTINGAANWIJZER LINKS(groen - knipperend)
Het lampje gaat branden als derichtingaanwijzerhendel omlaag wordt gezet of,tegelijkertijd met het lampje van de rechterrichtingaanwijzer, als de drukknop voor dewaarschuwingsknipperlichten wordt ingedrukt.
RICHTINGAANWIJZER RECHTS(groen - knipperend)
Het lampje gaat branden als derichtingaanwijzerhendel omhoog wordt gezet of,tegelijkertijd met het lampje van de linkerrichtingaanwijzer, als de drukknop voor dewaarschuwingsknipperlichten wordt ingedrukt.
INSCHAKELING ELEKTRISCHESTUURBEKRACHTIGING"DUALDRIVE"
L'indicazione CITY si accende sul displaymultifunzionale quando viene inserito il servosterzoelettrico "Dualdrive" mediante pressione del relativopulsante di comando. Premendo nuovamente ilpulsante l'indicazione CITY si spegne.
GROOTLICHT (blauw)
Het lampje gaat branden als het grootlicht wordtingeschakeld.
KANS OP GLADHEID
Als de buitentemperatuur 3°C of lager wordt, gaatde temperatuuraanduiding knipperen om aan tegeven dat er kans op gladheid bestaat.Op het display verschijnt het bijbehorende bericht.
SNELHEIDSLIMIET OVERSCHREDEN
Op het display wordt het betreffende berichtweergegeven als de ingestelde snelheidslimiet wordtoverschreden (zie "Instelbaar multifunctioneeldisplay" in het hoofdstuk "Wegwijs in uw auto").
BEPERKTEACTIERADIUS
Op het multifunctionele display verschijnt eenbericht om de gebruiker te waarschuwen als deactieradius van de auto kleiner wordt dan 50 km.
ASR-SYSTEEM
Het ASR-systeem kan worden uitgeschakeld doorhet indrukken van de knop ASR OFF.Op het display verschijnt een bericht dat aangeeft dathet systeem is uitgeschakeld; gelijktijdig gaat hetlampje op de knop branden.
127
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
Als opnieuw op de knop ASR OFF wordt gedrukt,dooft het lampje op de knop en verschijnt op hetdisplay een bericht dat aangeeft dat het systeemweer is ingeschakeld.
VERSLETEN REMBLOKKEN (geel)
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden(er verschijnt ook een bericht op het display) alsde remblokken voor zijn versleten; laat deze in datgeval zo snel mogelijk vervangen.
INSCHAKELING ECO-FUNCTIE(uitvoeringen 0.9TwinAir 85pk)
Het opschrift ECO gaat branden op hetmultifunctionele/instelbare multifunctionele displayals deze functie wordt ingeschakeld door hetindrukken van de betreffende bedieningsknop. Alsopnieuw op de knop wordt gedrukt, dooft hetopschrift ECO.
INSCHAKELING SPORT-FUNCTIE(Uitvoeringen 1.4 16V)
Het opschrift SPORT gaat branden op hetmultifunctionele display als deze functie wordtingeschakeld door het indrukken van de betreffende
bedieningsknop. Als opnieuw op de knop wordtgedrukt, dooft het opschrift SPORT.
NIET OMGELEGDEVEILIGHEIDSGORDELS (rood)
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat continubranden als bij stilstaande auto de veiligheidsgordelaan bestuurderszijde niet goed is omgelegd. Alsbij een rijdende auto de gordels voor niet juist zijnomgelegd, gaat dit lampje continu branden en klinktgedurende de eerste 6 seconden tegelijkertijd eenononderbroken geluidssignaal (zoemer); gedurendede daaaropvolgende 96 seconden knippert het lampjeen klinkt er een onderbroken geluidssignaal. Hetgeluidssignaal (zoemer) van het SBR-systeem (SeatBelt Reminder) kan permanent worden uitgeschakelddoor het Fiat Servicenetwerk. Het is mogelijk hetsysteem opnieuw in te schakelen via het Setup-menu.Op het display verschijnt het bijbehorende bericht.
128
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
NOODGEVALLEN
In geval van nood raden wij u aan het gratis nummer te bellen dat in de Service- engarantiehandleiding vermeld staat.U kunt ook de site www.fiat.com raadplegen voor dedichtstbijzijnde vestiging van het Fiat Servicenetwerk.
MOTOR STARTENAls het lampje op het instrumentenpaneelconstant blijft branden, wendt u dan onmiddellijk tothet Fiat Servicenetwerk.
STARTEN MET EEN HULPACCU
Als de accu leeg is, kan de motor worden gestartmet een hulpaccu fig. 95, die tenminste dezelfdecapaciteit moet hebben als de lege accu.
Gebruik voor een noodstart beslist geenaccusnellader: de elektronische systemenen de regeleenheden van de ontsteking en
de inspuiting kunnen daardoor beschadigd raken.
BELANGRIJK
Laat deze procedure doorgespecialiseerd personeel uitvoeren,
onjuiste handelingen kunnen leiden tot sterkeelektrische ontladingen. Bovendien is devloeistof in de accu giftig en corrosief.Vermijdhet contact met de huid en de ogen. Kom ookniet dicht bij een accu met open vuur of eenbrandende sigaret en veroorzaak geen vonken.
Ga voor het starten als volgt te werk :❒ verbind de pluspolen (+ teken nabij de pool) van
de beide accu's met een startkabel;❒ sluit een tweede startkabel aan op de minpool -
van de hulpaccu en op de massa-aansluiting opde motor of op de versnellingsbak van de auto diegestart moet worden;
fig. 95 F0S0093
129
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
❒ start de motor;❒ maak, als de motor is aangeslagen, de kabels in
omgekeerde volgorde los.Als de motor na enkele pogingen niet aanslaat, blijfdan niet proberen maar wendt u tot het FiatServicenetwerk.
BELANGRIJK Verbind de minklemmen van de tweeaccu's niet rechtstreeks met elkaar: eventuale vonkenkunnen het explosieve gas ontsteken dat uit deaccu kan ontsnappen. Als de hulpaccu is geïnstalleerdaan boord van een andere auto, mogen tussen dezeauto en de auto met de lege accu niet per ongelukmetalen delen met elkaar in verbinding staan.
ROLLEND STARTEN
Probeer auto's nooit te starten door ze aan teduwen, te slepen of van een helling af te laten rijden.Op die wijze kan er onverbrande brandstof in dekatalysator komen, waardoor deze onherstelbaarwordt beschadigd.
BELANGRIJK Houd er rekening mee dat derembekrachtiging en de elektrischestuurbekrachtiging niet werken zolang de motor nietis aangeslagen, waardoor meer kracht nodig is voorde bediening van het rempedaal en het stuur.
WIEL VERWISSELEN
ALGEMENEAANWIJZINGEN
De auto kan bij aflevering (voor bepaaldeuitvoeringen/markten) zijn uitgerust met een normaalreservewiel of een klein noodreservewiel.Voor het verwisselen van het wiel en voor het juistegebruik van de krik en het noodreservewiel moetende onderstaande voorzorgsmaatregelen in achtworden genomen.
BELANGRIJK
Het noodreservewiel (indien aanwezig)behoort bij de auto waarbij het geleverd
is. Gebruik het reservewiel niet bij andere auto'sen monteer geen reservewielen van andereauto's. Het noodreservewiel mag alleen innoodgevallen worden gebruikt. Het gebruikmoet tot een minimum beperkt worden en desnelheid mag de 80 km/h niet overschrijden.
130
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
BELANGRIJK
Op het noodreservewiel is een oranjesticker aangebracht waarop de
belangrijkste aanwijzingen en beperkingen zijnvermeld met betrekking tot het gebruik vanhet noodreservewiel. Deze sticker mag absoluutniet worden verwijderd of afgedekt. Op desticker staan de volgende aanwijzingen in viertalen vermeld: "Let op! Uitsluitend voor tijdelijkgebruik! 80 km/h max! Zo snel mogelijkvervangen door een normaal wiel. Bedek dezeaanwijzingen niet". Op het reservewiel magnooit een wieldeksel worden gemonteerd.
BELANGRIJK
Als u het gemonteerde velgtype wiltvervangen (lichtmetalen velgen in plaats
van stalen of andersom),moeten ook allewielbouten worden vervangen door bouten meteen lengte die aangepast is aan het velgtype.
BELANGRIJK
Attendeer het overige wegverkeer op destilstaande auto m.b.v.: de
waarschuwingsknipperlichten, de wettelijkverplichte gevarendriehoek enz.Tijdens hetverwisselen van een wiel moeten alleinzittenden de auto hebben verlaten, vooral alsde auto zwaar beladen is, en op een veiligeafstand van het verkeer wachten. Blokkeer dewielen met stenen of andere voorwerpen als deauto schuin op een helling of op een slechtwegdek staat.
BELANGRIJK
Bij een gemonteerd noodreservewielveranderen de rij-eigenschappen van de
auto.Vermijd met vol gas optrekken, bruuskremmen en hoge snelheden in de bochten. Hetnoodreservewiel heeft een levensduur vanongeveer 3000 km.Na deze afstand moet deband van het noodreservewiel vervangenworden door een nieuwe band van hetzelfdetype.Monteer nooit een normale band opde velg van het noodreservewiel. Laat hetverwisselde wiel zo snel mogelijk repareren enmonteren. Gebruik nooit twee of meernoodreservewielen. Smeer voor montage deschroefdraad van de wielbouten niet met vet: debouten kunnen loslopen.
131
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
BELANGRIJK
De krik dient uitsluitend voor hetverwisselen van een wiel van de auto
waarbij de krik geleverd is of voor auto's vanhetzelfde model. Gebruik de krik niet voor hetopkrikken van andere auto's. En beslist nooitvoor het uitvoeren van werkzaamheden onderde auto.Als de krik niet juist geplaatst wordt,kan de opgekrikte auto van de krik vallen.Op een sticker op de krik is het maximumhefvermogen aangegeven, de krik mag nooitvoor een zwaardere last worden gebruikt.
BELANGRIJK
Het noodreservewiel is niet geschiktvoor de montage van sneeuwkettingen.
Als u een lekke voorband (aangedreven wiel)hebt en er moet met sneeuwkettingen wordengereden, dan moet u een wiel van de achterasafhalen en daarvoor in de plaats hetnoodreservewiel monteren. Zo hebt u op devooras twee normale wielen waarop usneeuwkettingen kunt monteren.
BELANGRIJK
Door een verkeerde montage kan hetwieldeksel tijdens het rijden loslaten.
Maak het ventiel absoluut niet open. Plaatsgeen enkel stuk gereedschap tussen velg enband. Controleer regelmatig de spanning van debanden en van het noodreservewiel en houdtu daarbij aan de waarden die beschreven staanin het hoofdstuk "Technische gegevens".
KRIK
Het is belangrijk om te weten dat:❒ de krik 1,76 kg weegt;❒ de krik geen afstelwerkzaamheden vereist;❒ de krik bij beschadiging vervangen moet worden
door een krik van hetzelfde type;❒ behalve de slinger geen enkel ander gereedschap
op de krik gemonteerd mag worden.Ga voor het verwisselen van een wiel als volgt tewerk:❒ zet de auto stil op een plaats waar het verkeer niet
in gevaar wordt gebracht en in alle veiligheid hetwiel kan worden verwisseld. Zet de auto zomogelijk op een vlakke en stevige ondergrond;
❒ zet de motor uit en trek de handrem aan;❒ schakel de eerste versnelling of de achteruit in;❒ til de bekleding op de vloer van de bagageruimte A
fig. 96 op
132
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
❒ draai de vergrendeling B fig. 97 los❒ neem de gereedschaphouder C fig. 97 uit en zet de
houder dicht bij het te verwisselen wiel;❒ neem het noodreservewiel D fig. 97 uit;❒ verwijder het wieldeksel met behulp van de
bijgeleverde schroevendraaier, zet deschroevendraaier in de inkeping op de rand van hetwieldeksel;
❒ verwijder bij auto’s die zijn uitgerust metlichtmetalen velgen het wieldeksel met behulp vande bijgeleverde schroevendraaier;
❒ draai met de bijgeleverde sleutel E fig. 98 dewielbouten van het te verwisselen wiel ongeveereen slag los;
❒ draai de slinger van de krik zo dat de krik ietsomhoog komt fig. 99;
❒ plaats de krik dicht bij het te verwisselen wiel, bijhet teken op de chassisbalk;
❒ controleer of de groef F fig. 99 van de krik goedom de rand G fig. 99 van de chassisbalk valt;
❒ waarschuw eventuele omstanders dat de autowordt opgekrikt; zorg ervoor dat ze zich niet in denabijheid van de auto bevinden en de auto vooralniet aanraken totdat deze weer geheel op degrond staat;
fig. 96 F0S0126
C B
D
fig. 97 F0S0127
fig. 98 F0S0128
133
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
❒ plaats de slinger H fig. 99 in de krik I fig. 99 en zetde auto omhoog, totdat het wiel enige centimeterslos is van de grond. Als u de slinger draait, moetu zorgen voor voldoende werkruimte, zodat ugeen schaafwonden aan u hand oploopt doorcontact met de grond. Ook de bewegende delenvan de krik (schroefdraad en scharnieren) kunnenletsel veroorzaken: Reinig uw handen zorgvuldig alsdeze met vet in contact zijn geweest;
❒ zorg ervoor dat de boutgaten en allecontactvlakken van het noodreservewiel schoonzijn en geen onzuiverheden bevatten, omdathierdoor na verloop van tijd de wielbouten kunnenloslopen;
❒ monteer het noodreservewiel zodanig dat de penN fig. 100 in een van de gaten O fig. 100 op hetwiel valt;
❒ draai de 4 wielbouten vast;❒ draai de slinger van de krik zodat de auto zakt, en
verwijder de krik;❒ draai de wielbouten kruiselings vast, in de volgorde
die in fig. 101 is aangegeven.
G F
H
I
fig. 99 F0S0129
fig. 100 F0S0130
fig. 101 F0S0131
134
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
NORMALEWIEL MONTEREN
Volg de hiervoor beschreven procedure, krik de autoop en demonteer het noodreservewiel.
Uitvoeringen met stalen velgen
Ga als volgt te werk:❒ zorg ervoor dat de boutgaten en alle
contactvlakken van het reservewiel schoon zijn engeen onzuiverheden bevatten, omdat hierdoorna verloop van tijd de wielbouten kunnen loslopen;
❒ monteer het normale wiel door de 4 wielbouten inde gaten te plaatsen;
❒ draai met de bijgeleverde sleutel de wielboutenvast;
❒ monteer het geklemde wieldeksel, waarbij deinkeping (op het wieldeksel) moet samenvallen methet ventiel;
❒ laat de auto zakken en verwijder de krik;❒ draai met de bijgeleverde sleutel de wielbouten
kruiselings vast, in de volgorde die eerder isafgebeeld.
Uitvoeringen met lichtmetalen velgen
❒ plaats het wiel op de naaf en draai met debijgeleverde sleutel de bouten vast;
❒ laat de auto zakken en verwijder de krik;
❒ draai met de bijgeleverde sleutel de wielboutenkruiselings vast, in de afgebeelde volgorde fig. 101;
❒ monteer het geklemde wieldeksel en zorg ervoordat het referentiegat op het wiel samenvalt metde referentiepen op het wieldeksel.
BELANGRIJK Door een verkeerde montage kan hetwieldeksel tijdens het rijden loslaten.
Ter afsluiting
❒ plaats het noodreservewiel D fig. 97 op dedaarvoor bestemde plek in de bagageruimte;
❒ druk de half geopende krik stevig in de houder Com rammelen tijdens het rijden te voorkomen;
❒ berg het gebruikte gereedschap op in de houder;❒ plaats de gereedschaphouder in het reservewiel en
draai de vergrendeling B vast;❒ leg de bekleding op de juiste wijze terug op de
vloer van de bagageruimte.
BELANGRIJK In tubeless banden mogen geenbinnenbanden gebruikt worden. Controleerregelmatig de spanning van de banden en van hetnoodreservewiel.
BELANGRIJK Als u het gemonteerde velgtype wiltvervangen (lichtmetalen in plaats van stalen ofomgekeerd), moeten tevens alle wielbouten en hetreservewiel door het passende type wordenvervangen.
135
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
Het is raadzaam de vervangen wielbouten en hetvervangen reservewiel te bewaren voor als u in detoekomst het originele velgtype weer wilt monteren.
SNELLE BANDENREPARATIESETFIX&GO automaticDe snelle bandenreparatieset Fix & Go automaticbevindt zich in de bagageruimte.De set fig. 102 bevat:❒ een spuitbus A met afdichtvloeistof, die voorzien is
van:❒ een vulbuis B;❒ een sticker C met het opschrift "max. 80 km/h",
die na het repareren van de band op een voor debestuurder goed zichtbare plaats moet wordenaangebracht (op het dashboard);
❒ een informatiefolder (zie fig. 103), voor eencorrect gebruik van de snelle reparatieset.Overhandig de informatiefolder aan het personeeldat de band repareert die behandeld is met debandenreparatieset;
fig. 102 F0S0118
136
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
❒ een compressor D fig. 102met manometer enaansluitnippels, die in het vak zijn te vinden;
❒ een paar werkhandschoenen dat in het zijvak vande compressor is te vinden;
❒ adapters voor het oppompen van diversevoorwerpen.
In de houder (die zich in de bagageruimte onder debekleding bevindt) van de bandenreparatieset zijnook de schroevendraaier en het sleepoog te vinden.
BELANGRIJK
Overhandig de informatiefolder aan hetpersoneel dat de band repareert die
behandeld is met de bandenreparatieset.
Als u een lekke band krijgt, kan de bandgerepareerd worden als de diametervan het lek niet groter is dan 4 mm.
BELANGRIJK
Het is niet mogelijk lekken aan dezijkanten van de band te repareren.
Gebruik de reparatieset niet als de bandbeschadigd is geraakt door het rijden met eenlege band.
BELANGRIJK
Bij schade aan de velg (zodanigevervorming van het kanaal dat er lucht
wegloopt) kan de band niet gerepareerdworden.Verwijder de eventueel in de bandbinnengedrongen voorwerpen (schroeven ofspijkers) niet.
HET IS NOODZAKELIJKTEWETEN DAT:
De afdichtvloeistof bij buitentemperaturen tussen–20 °C en +50°C werkt.De afdichtvloeistof een houdbaarheidsdatum heeft.
BELANGRIJK
De compressor mag niet langer dan 20minuten achter elkaar worden
ingeschakeld. Gevaar voor oververhitting. Desnelle reparatieset is niet geschikt voorpermanente reparatie; de gerepareerde bandenmogen daarom slechts tijdelijk worden gebruikt.
fig. 103 F0S0119
137
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
BELANGRIJK
De spuitbus bevat ethyleenglycol. Bevatlatex: kan een allergische reactie
veroorzaken. Schadelijk bij inslikken. Irriterendvoor de ogen. Kan overgevoeligheid veroorzakenbij inademing en contact.Vermijd contact metogen, huid en kleding. Spoel bij contactonmiddellijk overvloedig met water.Vermijdbraken bij inslikken, spoel de mond uit, drinkveel water en raadpleeg onmiddellijk een arts.Houd buiten het bereik van kinderen. Hetproduct mag niet gebruikt worden doorastmatische patiënten.Adem de dampen niet intijdens het vullen en oppompen. Raadpleegonmiddellijk een arts bij allergische reacties.Bewaar de spuitbus in de daarvoor bestemderuimte, ver verwijderd van warmtebronnen. Deafdichtvloeistof heeft een houdbaarheidsdatum.
Vervang de spuitbus voordat dehoudbaarheidsdatum van deafdichtvloeistof is verstreken. Spuitbussen
en afdichtvloeistof zijn schadelijk voor het milieu.Houdt u voor het afvoeren van deze productenaan de wettelijke normen.
OPPOMPENVAN DE BAND
BELANGRIJK
Doe de handschoenen aan die bij desnelle bandenreparatieset zijn geleverd.
❒Trek de handrem aan. Draai de ventieldop vande band los, neem de vulbuis A fig. 104 en draairing B fig. 104 op het ventiel van de band;
❒ controleer of de schakelaar D fig. 105 van decompressor in stand 0 (uitgeschakeld) staat, startde motor, steek de stekker E fig. 106 in destekkerdoos en schakel de compressor in doorschakelaar D fig. 105 in stand I (ingeschakeld)te zetten. Pomp de band op tot de juistebandenspanning is bereikt (zie de paragraaf"Bandenspanning" in het hoofdstuk "Technischegegevens").
fig. 104 F0S0120
138
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
Voor een nauwkeurige aflezing moet de compressorworden uitgeschakeld. Controleer debandenspanning op de manometer F fig. 105;❒ als u er niet in slaagt binnen 5 minuten de
bandenspanning op ten minste 1,5 bar te krijgen,koppel dan de compressor los van het ventielen de contactdoos en verplaats vervolgens de auto
ongeveer 10 meter naar voren of naar achteren,zodat de afdichtvloeistof in de band verdeeldwordt; pomp de band vervolgens weer op;
❒ als u er ook dan niet in slaagt om, binnen 5minuten na inschakeling van de compressor, despanning op ten minste 1,8 bar te brengen, magniet verder worden gereden, omdat de band te ergbeschadigd is en de reparatieset de vereistewegligging niet kan garanderen; wendt u tot hetFiat Servicenetwerk;
❒ als de band op de juiste spanning is gebracht (ziede paragraaf "Bandenspanning" in het hoofdstuk"Technische gegevens"), vertrek dan onmiddellijk;
BELANGRIJK
Plaats de sticker op een voor debestuurder goed zichtbare plaats om
aan te geven dat de band behandeld is met desnelle bandenreparatieset. Rijd voorzichtigvooral in bochten. Rijd niet harder dan 80 km/h.Vermijd bruusk accelereren en remmen.
❒ stop na ongeveer 10 minuten en controleeropnieuw de bandenspanning; vergeet niet dehandrem aan te trekken;
fig. 105 F0S0121
fig. 106 F0S0122
139
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
BELANGRIJK
Als de bandenspanning onder de 1,8 baris gedaald, mag niet verder worden
gereden: de snelle reparatieset Fix & Goautomatic kan de vereiste wegligging nietgaranderen, omdat de band te erg beschadigdis.Wendt u tot het Fiat Servicenetwerk.
❒ als een spanning van ten minste 1,8 bar wordtgemeten, herstel dan de juiste spanning (metdraaiende motor en aangetrokken handrem) enrijd verder;
❒ rijd zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijndewerkplaats van het Fiat Servicenetwerk.
BELANGRIJK
U moet absoluut aangeven dat de bandis gerepareerd met de snelle
bandenreparatieset. Overhandig deinformatiefolder aan het personeel dat de bandrepareert die behandeld is met debandenreparatieset.
ALLEENVOOR HET CONTROLEREN ENHERSTELLENVAN DE SPANNING
De compressor kan ook worden gebruikt voor hetherstellen van de bandenspanning. Maak desnelkoppeling los en verbind de koppeling
rechtstreeks met het ventiel van de band fig. 107; opdeze manier wordt de spuitbus niet met decompressor verbonden en wordt de afdichtvloeistofniet in de band gespoten.
PROCEDUREVOOR HETVERVANGENVANDE SPUITBUS
Ga als volgt te werk voor het vervangen van despuitbus:❒ maak de koppeling A fig. 108los;❒ draai de te vervangen spuitbus linksom en trek de
spuitbus omhoog;❒ plaats de nieuwe spuitbus en draai de spuitbus
rechtsom;❒ sluit de koppeling A aan op de spuitbus en plaats
de doorzichtige vulbuis B fig. 108 in het daarvoorbestemde vak.
fig. 107 F0S0124
140
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
GLOEILAMP VERVANGEN
ALGEMENEAANWIJZINGEN
❒ Controleer voordat u een lampje vervangt of decontacten niet zijn geoxideerd;
❒ vervang een defect lampje door een exemplaar vanhetzelfde type en vermogen;
❒ als u een gloeilamp in de koplamp hebt vervangen,controleer dan om veiligheidsredenen altijd of deafstelling nog goed is.
❒ als een lamp niet brandt, controleer dan eerst ofde zekering niet doorgebrand is, voordat u delamp vervangt: zie voor de plaats van dezekeringen de paragraaf "Zekeringen vervangen" indit hoofdstuk.
BELANGRIJK
Wijzigingen of reparaties aan deelektrische installatie die niet correct
worden uitgevoerd en waarbij geen rekeningwordt gehouden met de technische specificatiesvan het systeem, kunnen storingen in dewerking en zelfs brand veroorzaken.
BELANGRIJK
Halogeenlampen bevatten gas onderdruk, bij breuk kunnen er glassplinters
wegschieten.
Halogeenlampen mogen uitsluitend aanhet metalen deel worden aangeraakt.Als u de bol met uw vingers aanraakt, zal
de lichtopbrengst van de lamp teruglopen en kanook de levensduur beperkt worden.Als u de bolper ongeluk hebt aangeraakt, maak de bol danschoon met een met alcohol vochtig gemaaktedoek en laat hem drogen.
Wij raden u aan defecte gloeilampen,indien mogelijk, door het FiatServicenetwerk te laten vervangen. De
juiste werking en afstelling van debuitenverlichting zijn van essentieel belang voorde rijveiligheid en bovendien wettelijk verplicht.fig. 108 F0S0125
141
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
BELANGRIJK De binnenzijde van de koplamp kanenigszins beslagen zijn: dit duidt niet op een defect,maar is een natuurlijk verschijnsel dat veroorzaaktwordt door een lage temperatuur en deluchtvochtigheidsgraad; en verdwijnt snel als dekoplampen worden ingeschakeld. De aanwezigheidvan druppels aan de binnenzijde van de koplampduidt daarentegen op het binnendringen van water,wendt u tot het Fiat Servicenetwerk.
142
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
TYPEN GLOEILAMPEN
Op de auto zijn verschillende typen lampen gemonteerd :
Glasfittinglampen: (type A) met klemfitting, om ze teverwijderen moet u ze eruit trekken.
Lampen met bajonetfitting: (type B) om ze teverwijderen op het lampenglas duwen en ze linksom draaien.
Buislampen: (type C) om ze te verwijderen het lampjelosmaken uit de contacten.
Halogeenlampen: (type D) om de lamp te verwijderen deborgveer uit de zitting losmaken.
Halogeenlampen: (type E) om de lamp te verwijderen deborgveer uit de zitting losmaken.
Gasontladingslampen (Xenon): (type F) wendt u tot hetFiat Servicenetwerk om de lamp te laten vervangen.
143
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
Lampen
Toepassing Type Vermogen Zie afbeelding
Grootlicht HI 55W D
Dimlichten H7 55W D
Dimlichten met gasontladingslampen (voorbepaalde uitvoeringen/markten) DIS 35W F
Buitenverlichting voor/dagverlichting W2I/5W 5/2IW A
Richtingaanwijzers voor WY2IW 21W B
Richtingaanwijzers voor (met gasontlad-ingslampen Xenon) PY24W 24W B
Richtingaanwijzers op flanken W5W 5W A
Richtingaanwijzers achter PY2IW 2IW B
Achterlichten RI0W I0W B
Remlichten P2IW 2IW B
Achteruitrijlichten P2IW 2IW B
Mistachterlicht P2IW 2IW B
Plafondverlichting C5W 5W C
Bagageruimteverlichting W5W 5W A
Kentekenplaatverlichting C5W 5W C
Mistlampen voor HI 55W E
Derde remlicht W5W 5W A
144
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
LAMP BUITENVERLICHTINGVERVANGENZie voor het type lamp en het bijbehorendevermogen de paragraaf "Lamp vervangen".
KOPLAMPUNITS
In de koplampunits zijn de gloeilampen voor debuitenverlichting, het dimlicht, het grootlicht en derichtingaanwijzer opgenomen.Verwijder vanuit de motorruimte de rubber dop Afig. 109 om de lampen van de richtingaanwijzerste bereiken; verwijder de rubber dop B fig. 109 omde lampen van de dimlichten te bereiken.Om de lampen van de buitenverlichting/dagverlichting en het grootlicht te bereiken, moet u,nadat de wielen uitgestuurd zijn gezet, het klepjeC fig. 110 in de wielkuipbescherming ter hoogte van
de verlichtingsunit openen en vervolgens de rubberdop D fig. 110 verwijderen.
RICHTINGAANWIJZERS
Voor
Om de gloeilamp te vervangen, gaat u als volgt tewerk:❒ verwijder de rubber dop, zoals hiervoor is
beschreven;❒ draai de lamphouder A fig. 111 linksom en
verwijder de lamphouder;❒ trek de geklemde lamp los en vervang hem;❒ monteer de lamphouder A door hem rechtsom te
draaien en controleer of hij goed vastzit;❒ zet de rubber dop weer op zijn plaats.
fig. 109 F0S0050 fig. 110 F0S0051
145
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
Flankrichtingaanwijzers
Neem alle noodzakelijkevoorzorgsmaatregelen om ervoor tezorgen dat er geen schade aan de
carrosserie ontstaat (we raden u aan eenkunststof kaartje te gebruiken dat onbuigzaamen dik genoeg is).
Om de gloeilamp te vervangen, gaat u als volgt tewerk:❒ druk op het lampenglas door eerst het voorste
deel naar het achterste deel (1 fig. 112) tebewegen;
❒ druk daarna in de andere richting op het achterstedeel (2 - fig. 112) en verwijder de unit B;
❒ draai de lamphouder linksom, verwijder degeklemde lamp en vervang hem;
❒ plaats de lamphouder in het lampenglas, monteerde lampunit B en controleer of de bevestigingsveergoed is geborgd.
DIMLICHT
Om de gloeilamp te vervangen, gaat u als volgt tewerk:❒ verwijder de rubber dop, zoals hiervoor is
beschreven;❒ druk op de vergrendeling A fig. 113 en verwijder
de lamphouder;❒ trek de geklemde lamp los en vervang hem;❒ monteer de lamphouder en controleer of hij goed
vastzit;❒ zet de rubber dop weer op zijn plaats.
fig. 111 F0S0052 fig. 112 F0S0355
146
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
Met gasontladingslampen (Xenon)(indien aanwezig)
BELANGRIJK
Door de hoge voedingsspanning mogendefecte gasontladingslampen (Xenon)
uitsluitend vervangen worden doorgespecialiseerd personeel: levensgevaar!Wendt utot het Fiat Servicenetwerk.
GROOTLICHT
Om de gloeilamp te vervangen, gaat u als volgt tewerk:❒ verwijder de rubber dop, zoals hiervoor is
beschreven;❒ maak de twee borgveren van de lamp A fig. 114
los;
❒ verwijder en vervang de lamp;❒ monteer de nieuwe lamp, hierbij moet de nok van
het metalen deel in de uitsparing op de paraboolvan de koplamp vallen, maak vervolgens deborgveren vast;
❒ zet de rubber dop weer op zijn plaats.
BUITENVERLICHTING/DAGVERLICHTING
Om de gloeilamp te vervangen, gaat u als volgt tewerk:❒ verwijder de rubber dop, zoals hiervoor is
beschreven;❒ draai de lamphouder B fig. 114 linksom en
verwijder hem;❒ trek de geklemde lamp los en vervang hem;
fig. 113 F0S0053 fig. 114 F0S0054
147
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
❒ monteer de lamphouder B door hem rechtsom tedraaien en controleer of hij goed vastzit;
❒ zet de rubber dop weer op zijn plaats.
MISTLAMPENVOOR(indien aanwezig)
BELANGRIJK Wendt u voor het vervangen van eendefecte mistlamp tot het Fiat Servicenetwerk.
ACHTERLICHTUNITS
Gloeilamp vervangen:❒ open de achterklep;❒ draai de twee bevestigingsschroeven A fig. 115 los
en trek de lichtunit recht naar achteren zonderdeze te kantelen;
❒ maak de lamphouder los uit de bevestigingslippenB fig. 115.
❒ verwijder de lampen door ze iets in te drukken enlinksom te draaien.
De lampen zijn op de volgende wijze in de lichtunitgeplaatst fig. 116:C RichtingaanwijzersD RemlichtenE BuitenverlichtingF Achteruitrijlichten (rechter lamp) / mistachterlicht(linker lamp)
DERDE REMLICHT
Gloeilamp vervangen:❒ verwijder de twee doppen en draai de twee
bevestigingsschroeven A fig. 117 los;❒ trek de unit naar buiten;
fig. 115 F0S0354 fig. 116 F0S0057
148
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
❒ maak de stekker B fig. 118 los;❒ druk op de vergrendeling C fig. 118 en open de
lamphouder;❒ verwijder de geklemde lamp en vervang de hem;❒ sluit de lamphouder en controleer of de
vergrendeling goed vastzit;❒ draai de twee bevestigingsschroeven vast en
monteer de doppen.
KENTEKENPLAATVERLICHTING
Gloeilampen vervangen:❒ verwijder het lampenglas A op het door de pijl fig.
119 aangegeven punt;
❒ maak het lampje los uit de veercontacten aan dezijkant en vervang het; plaats het nieuwe lampjeen controleer of het goed vastzit in deveercontacten;
❒ monteer het lampenglas.
fig. 117 F0S0058
fig. 118 F0S0059
fig. 119 F0S0139
149
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
GLOEILAMPINTERIEURVERLICHTINGVERVANGENZie voor het type lamp en het bijbehorendevermogen de paragraaf "Lamp vervangen".
PLAFONDLAMPJE
Om de gloeilamp te vervangen, gaat u als volgt tewerk:❒ maak met de bijgeleverde schroevendraaier het
plafondlampje A fig. 120 bij het door de pijlaangegeven punt los;
❒ open het dekseltje B fig. 121 zoals aangegeven;❒ maak het lampje C fig. 121 los uit de
veercontacten aan de zijkant en vervang het; plaatshet nieuwe lampje en controleer of het goedvastzit in de veercontacten;
❒ sluit het dekseltje en monteer het lampenglas.
BAGAGERUIMTEVERLICHTING(indien aanwezig)
Ga als volgt te werk om de gloeilamp te vervangen:❒ open de achterklep;❒ maak met de bijgeleverde schroevendraaier het
plafondlampje A fig. 122 bij het door de pijlaangegeven punt los;
❒ open de bescherming B fig. 123 en vervang hetgeklemde lampje C fig. 123;
❒ sluit de bescherming B op het lampenglas;❒ monteer de verlichtingsunit door deze eerst aan
een zijde in zijn zitting te plaatsen en vervolgensaan de andere aan te drukken, totdat devergrendeling hoorbaar vastklikt.
fig. 120 F0S0060 fig. 121 F0S0356
150
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
ZEKERINGEN VERVANGEN
ALGEMENE INFORMATIE
Het elektrische systeem wordt door zekeringenbeveiligd: de zekering brandt door bij een storing ofbij oneigenlijk gebruik van het systeem.
Als een elektrisch onderdeel niet werkt, controleerdan eerst of de zekering niet is doorgebrand: deverbindingsstrip A fig. 124 mag niet onderbroken zijn.Is dit wel het geval, dan moet u de zekeringvervangen door een exemplaar met dezelfdestroomsterkte (zelfde kleur).B fig. 124 zekering in goede staat;C fig. 124 zekering met doorgebrande strip.Gebruik het tangetje D fig. 124 voor het vervangenvan de zekeringen. Dit tangetje is vastgehaakt aan debinnenzijde van het dekseltje van hetzekeringenkastje links van het dashboard.De componenten die door de zekeringen wordenbeveiligd, staan in de tabellen op de volgende pagina'saangegeven.
fig. 122 F0S0063
fig. 123 F0S0064 fig. 124 F0S0065
151
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
BELANGRIJK
Wendt u tot het Fiat Servicenetwerk alsde zekering opnieuw doorbrandt.
BELANGRIJK
Vervang een doorgebrande zekeringnooit door metalen draden of ander
materiaal.
BELANGRIJK
Vervang de zekering nooit door eenzekering met een hogere stroomsterkte
(ampère); BRANDGEVAAR.
BELANGRIJK
Als een hoofdzekering (MEGA-FUSE,MIDI-FUSE,MAXI-FUSE) doorbrandt,
wendt u dan tot het Fiat Servicenetwerk.
BELANGRIJK
Controleer voordat u een zekeringvervangt of de contactsleutel uit het
contactslot is genomen en of allestroomverbruikers uit zijn en/of uitgeschakeld.
BELANGRIJK
Als een hoofdzekering van deveiligheidssystemen (airbagsysteem,
remsysteem), krachtbron (motor,versnellingsbak) of stuursysteem doorbrandt,wendt u dan tot het Fiat Servicenetwerk.
PLAATSVAN DE ZEKERINGEN
Zekeringen op het dashboard
De zekeringen zijn bereikbaar nadat de geklemde kapE is verwijderd.De 5A-zekering voor de verwarming van debuitenspiegels bevindt zich bij de diagnosestekker,zoals is afgebeeld in fig. 125.Aan de onderzijde naast de pedalen bevindt zich dezekeringenkast die is afgebeeld in fig. 126.
fig. 125 F0S0066
152
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
Zekeringenkast in motorruimte
Een tweede zekeringenkast bevindt zich rechts in demotorruimte, naast de accu. Om deze te bereikenmoet u op het mechaniek I fig. 127drukken, de lipjesM losmaken en het deksel L verwijderen.
De nummers die de elektrische componentenaangeven die door de betreffende zekering wordenbeveiligd zijn vermeld op de binnenzijde van hetdeksel fig. 128.
Als de motorruimte moet wordenuitgespoten, zorg dan dat de waterstraalniet direct op de zekeringenkast in de
motorruimte wordt gericht.
fig. 126 F0S0172
L
fig. 127 F0S0068 fig. 128 F0S0069
153
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
ZEKERINGENTABEL
Dashboardzekeringenkast fig. 126 ZEKERING AMPÈRE
Voeding dimlicht rechts F12 7,5
Voeding dimlicht links en regeleenheid koplampverstel-ling F13 7,5
Plafondverlichting voor en achter, bagageruimteverlicht-ing F32 7,5
Diagnosestekker, autoradio, klimaatregeling, EOBD F36 10
Remlichtschakelaar, instrumentenpaneel F37 5
Centrale portiervergrendeling F38 15
Ruitensproeierpomp voor/achter F43 15
Ruitbediening bestuurderszijde F47 20
Ruitbediening passagierszijde F48 20
Parkeersensor, achtergrondverlichting bedieningsknop-pen, elektrisch verstelbare speigels F49 5
Schakelaar autoradio, Blue&Me, airconditioning, remli-chten, koppeling F51 7,5
Knooppunt instrumentenpaneel F53 5
154
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
Zekeringenkast in motorruimte - fig. 128 ZEKERING AMPÈRE
Aanjager F08 30
Aanhanger F09 15
Claxons F10 15
Koplampunits grootlicht F14 15
Motor elektrisch bedienbaar dak F15 20
Achterruitverwarming, verwarming buitenspiegels F20 30
Mistlampen F30 15
Stekkerdoos voor (met of zonder aansteker) F85 15
155
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
ACCU OPLADENBELANGRIJK De beschrijving voor het opladen vande accu dient slechts ter informatie. Wendt u bijvoorkeur tot het Fiat Servicenetwerk om dezewerkzaamheden uit te laten voeren.
We raden u aan de accu langzaam en met een lagestroomsterkte (ampèrage) gedurende ongeveer24 uur op te laden. Als u de accu langer oplaadt, kande accu worden beschadigd.Ga voor het opladen als volgt te werk:❒ maak de stekker A fig. 129 los (door knop B in te
drukken) van de controlesensor C van deladingstoestand van de accu, geïnstalleerd op deminpool D van de accu;
❒ sluit de positieve kabel van de acculader aan op depluspool van de accu E fig. 130 en de negatievekabel op de klem van de sensor D;
❒ schakel de acculader in. Schakel na het opladen deacculader uit;
❒ nadat de acculader is afgekoppeld, moet de stekkerA weer aan de sensor C worden bevestigd, zoalsafgebeeld in fig. 129.
BELANGRIJK Se la vettura è equipaggiata conl'impianto di allarme, occorre disinserirlo mediante iltelecomando (vedere il paragrafo "Allarme" nelcapitolo "Conoscenza della vettura").
BELANGRIJK
De vloeistof in de accu is giftig encorrosief.Vermijd het contact met de
huid en de ogen. Het opladen van de accu moetworden uitgevoerd in een goed geventileerderuimte, ver verwijderd van open vuur envonkvormende apparaten: brand- enontploffingsgevaar.
fig. 129 F0S0372 fig. 130 F0S0373
156
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
BELANGRIJK
Probeer een bevroren accu niet op teladen: eerst moet de accu ontdooid
worden, anders loopt u het risico dat de accuontploft.Als de accu bevroren is geweest, moetdoor deskundig personeel worden gecontroleerdof de cellen niet beschadigd zijn en of de bakgeen scheuren vertoont, waardoor de giftige encorrosieve vloeistof kan weglekken.
OPKRIKKEN VAN DE AUTOAls de auto opgekrikt moet worden, wendt u dan toteen werkplaats van het Fiat Servicenetwerk. Dezebeschikt over een garagekrik of hefbrug.
157
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
SLEPEN VAN DE AUTOBij de auto is een sleepoog geleverd. Het sleepoogbevindt zich in de gereedschaphouder onder debekleding in de bagageruimte.
SLEEPOOG BEVESTIGEN
Ga als volgt te werk:
Voor
❒ verwijder de dop A fig. 131❒ neem het sleepoog B fig. 132 uit de
gereedschaphouder;❒ draai het sleepoog volledig op de schroefdraadpen.
Achter
❒ verwijder de dop A fig. 131
❒ neem het sleepoog B fig. 132 uit degereedschaphouder;
❒ draai het sleepoog volledig op de schroefdraadpen.
BELANGRIJK
Draai voor het slepen de sleutel in standMAR en vervolgens in STOP zonder de
contactsleutel uit het slot te verwijderen.Als decontactsleutel uit het contactslot wordtgenomen, schakelt automatisch het stuurslot inwaardoor het onmogelijk wordt de auto tebesturen.
fig. 131 F0S0107 fig. 132 F0S0108
158
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
BELANGRIJK
Houd er rekening mee dat derembekrachtiging en de elektrische
stuurbekrachtiging niet werken zolang de motorniet is aangeslagen, waardoor meer krachtnodig is voor de bediening van het rempedaalen het stuur. Gebruik voor het slepen geenelastische kabels en rijd zo gelijkmatig mogelijk.Controleer tijdens het slepen of de sleepkabelgeen carrosseriedelen kan beschadigen. Houdt ubij het slepen van een auto aan de wettelijkevoorschriften. Dit geldt zowel voor het slepenzelf als voor het gedrag naar andereweggebruikers. Start de motor niet als de autowordt gesleept.
159
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
ONDERHOUD EN ZORG
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDDoelmatig onderhoud is een beslissende factor vooreen lange levensduur, de beste prestaties en een zozuinig mogelijk gebruik van de auto.Om dit te realiseren heeft Fiat een reeks controle-en onderhoudsbeurten samengesteld die iedere30.000 km moeten worden uitgevoerd.Het Geprogrammeerd Onderhoud is niet volledigtoereikend om de auto in optimale staat te houden:zowel in de beginperiode voor de servicebeurt bij30.000 km als daarna, tussen twee servicebeurten in,moet regelmatig wat aandacht aan de auto wordengeschonken. Controleer bijvoorbeeld regelmatigde vloeistofniveaus, de bandenspanning enz. enherstel deze zonodig.
BELANGRIJK De onderhoudsbeurten van hetGeprogrammeerd Onderhoud zijn door de Fabrikantvoorgeschreven. Het niet uitvoeren van dezeservicebeurten kan het vervallen van de garantie totgevolg hebben.
De werkzaamheden van het GeprogrammeerdOnderhoud kunnen door alle vestigingen van het FiatServicenetwerk tegen vaste tarieftijden wordenuitgevoerd.Eventuele reparaties die nodig blijken tijdens hetuitvoeren van de diverse inspecties en controles vanhet geprogrammeerd onderhoud, worden uitsluitendna toestemming van de klant uitgevoerd.
BELANGRIJK Het verdient aanbeveling eventuelekleine defecten onmiddellijk door het FiatServicenetwerk te laten verhelpen en daarmee niette wachten tot de volgende servicebeurt.Als de auto vaak gebruikt wordt voor het trekkenvan aanhangers, dan moet een korter interval tussende onderhoudsbeurten worden aangehouden.
160
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDSSCHEMADe onderhoudsbeurten moeten iedere 30.000 km worden uitgevoerd.Km x 1000 30 60 90 120 150 180
Banden op conditie en slijtage controleren en bandenspanning eventueel herstel-len ● ● ● ● ● ●
Werking verlichting (koplamp- en achterlichtunits, richtingaanwijzers, waarschu-wingsknipperlichten, bagageruimte- en interieurverlichting, lampjes op instru-mentenpaneel enz.) controleren
● ● ● ● ● ●
Werking van ruitenwissers/-sproeiers controleren, sproeiers afstellen ● ● ● ● ● ●
Stand/slijtage wisserbladen van ruitenwissers voor en achter controleren. ● ● ● ● ● ●
Remblokken voor (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren ● ● ● ● ● ●
Remschoenen achter (trommelremmen) op conditie en slijtage controleren ● ● ●
Visueel de conditie controleren van buitenzijde van de carrosserie en bodemp-laatbescherming, uitlaat, brandstof- en remleidingen, rubber delen (hoezen -moffen - bussen enz.)
● ● ● ● ● ●
Slot van motorkap en achterklep op vervuiling controleren, reinigen en mecha-nismen smeren ● ● ● ● ● ●
Controle spanning en eventuele afstelling aandrijfriem(en) hulporganen (of omde 24 maanden) (exclusief motoren uitgerust met automatische spanners) ● ●
Conditie van aandrijfriemen voor hulporganen visueel controleren ● ●
Aandrijfriemen voor hulporganen vervangen ●
Klepspeling controleren, afstellen (1.2 8V-uitvoeringen) ● ● ●
Handrem controleren/afstellen ● ● ● ● ● ●
Remblokken achter (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren ● ● ●
161
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
Km x 1000 30 60 90 120 150 180
Remblokken van schijfremmen achter op conditie en slijtage controleren (1.416V-uitvoeringen) ● ● ● ● ● ●
Vervanging luchtfilterelement (elke 30.000 km voor uitvoeringen 0.9 TwinAir85pk en 1.3 Multijet) ● ● ●
Vloeistofniveaus bijvullen (motorkoelsysteem, remsysteem, ruitensproeiers, accuenz.) ● ● ● ● ● ●
Conditie van getande distributieriem controleren (behalve uitvoeringen 1.3 Mul-tijet en 0.9 TwinAir 85pk) ● ●
Distributieriem vervangen (1) (behalve uitvoeringen 1.3 Multijet en 0.9TwinAir 85pk) ●
Bougies vervangen (benzine-uitvoeringen) ● ● ● ● ● ●
Inspuiting/ontsteking controleren (m.b.v. diagnosestekker) ● ● ● ● ● ●
Oliepeil in versnellingsbak controleren ● ●
Vervanging motorolie en motoroliefilter (benzine-uitvoeringen) (2) ● ● ● ● ● ●
Motorolie en oliefilter vervangen (Multijet-uitvoering met DPF) (3)
Remvloeistof vervangen (of elke 2 jaar) ● ● ●
(1) Om de 4 jaar bij intensief gebruik (koude klimaten, gebruik in stadsverkeer met langdurig stationair lopende motor) of in elk gevalom de 5 jaar, onafhankelijk van het aaantal afgelegde kilometers.
(2) Als de auto vooral in stadsverkeer wordt gebruikt en in elk geval als de auto jaarlijks minder dan 10.000 km rijdt, dan moeten demotorolie en het motoroliefilter om de 12 maanden vervangen worden.
(3) De motorolie en het motoroliefilter moeten vervangen worden als het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden (ziehoofdstuk “Lampjes en berichten”) of in elk geval elke 2 jaar. Als de auto vooral in stadsverkeer wordt gebruikt, moeten demotorolie en het motoroliefilter elke 12 maanden worden vervangen.
162
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
Km x 1000 30 60 90 120 150 180
Pollenfilter vervangen (of in ieder geval elk jaar) ● ● ● ● ● ●
Uitlaatgasemissie controleren (benzine-uitvoeringen) ● ● ● ● ● ●
Uitlaatgasemissie/roetuitstoot controleren (1.3 Multijet uitvoeringen) ● ● ● ● ● ●
Brandstoffilter vervangen (Multijet 1.3 uitvoeringen) ● ● ●
Acculading controleren en eventueel accu opladen ● ● ● ● ● ●
163
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
PERIODIEKE CONTROLESIedere 1.000 km of voor een lange reis controlerenen zonodig bijvullen/herstellen:❒ niveau van de motorkoelvloeistof;❒ niveau van de remvloeistof;❒ niveau van de ruitensproeiervloeistof;❒ conditie en spanning van de banden;❒ werking van verlichting (koplampen en
achterlichten, richtingaanwijzers,waarschuwingsknipperlichten, enz.);
❒ werking van ruitenwissers/-sproeiers voor/achteren stand/slijtage van wisserbladen voor en achter.
Iedere 3.000 km controleren en zonodigbijvullen/herstellen: motorolieniveau.Gebruik bij voorkeur producten van PETRONASLUBRICANTS, omdat die speciaal zijn afgestemd opde Fiat-modellen (zie "Vullingstabel" in het hoofdstuk"Technische gegevens").
ZWAAR GEBRUIK VAN DE AUTOAls de auto overwegend onder zwarebedrijfsomstandigheden rijdt, zoals:❒ trekken van caravans of aanhangers;❒ stoffige wegen;❒ veel korte ritten (minder dan 7 à 8 km) en bij
buitentemperaturen onder nul;❒ langdurig stationair draaiende motor of lange
ritten bij lage snelheden (bijv. huis-aan-huis-bezorging) of als de auto langdurig niet wordtgebruikt;
❒ stadsverkeer;is het noodzakelijk de volgende controles vaker uit tevoeren, dan in het Onderhoudsschema staataangegeven:❒ remblokken van schijfremmen voor op conditie en
slijtage controleren;❒ slot van motorkap en achterklep op vervuiling
controleren, reinigen en mechanismen smeren;❒ visuele controle van de conditie van: motor,
versnellingsbak, aandrijving, leidingen/pijpen/slangen (uitlaat, brandstof- en remsysteem) enrubber delen (hoezen, moffen, bussen enz.)
❒ ladingstoestand en elektrolytniveau van accucontroleren (zie ook de paragraaf "Accu" in dithoofdstuk);
❒ visuele controle van aandrijfriemen voorhulporganen;
164
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
❒ pollenfilter controleren en eventueel vervangen;vervang het pollenfilter in ieder geval als eenverminderde luchtopbrengst naar het interieurwordt waargenomen.
❒ luchtfilter controleren en eventueel vervangen.
NIVEAUS CONTROLEREN
BELANGRIJK
Rook nooit tijdens werkzaamheden inde motorruimte: er kunnen ontvlambare
dampen of gas aanwezig zijn waardoor erbrandgevaar bestaat.
a
Let op, tijdens het bijvullen mogen devloeistoffen met verschillende specificatiesniet gemengd worden: als de specificaties
van de vloeistoffen verschillen, kan de autoernstig beschadigd worden.
165
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
Uitvoeringen 0.9TwinAir 85 pk
A. Dop / Motorolievulopening B. Motoroliepeilstok C. Motorkoelvloeistof D. Ruitensproeiervloeistof E. RemvloeistofF. Accu
fig. 133 F0S0359
166
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
Uitvoeringen 1.2 8v
A. Dop / Motorolievulopening B. Motoroliepeilstok C. Motorkoelvloeistof D. Ruitensproeiervloeistof E. RemvloeistofF. Accu
fig. 134 F0S0070
167
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
Uitvoeringen 1.4 16v
A. Dop / Motorolievulopening B. Motoroliepeilstok C. Motorkoelvloeistof D. Ruitensproeiervloeistof E. RemvloeistofF. Accu
fig. 135 F0S0071
168
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
Uitvoeringen 1.3 Multijet 75pk
A. Dop / Motorolievulopening B. Motoroliepeilstok C. Motorkoelvloeistof D. Ruitensproeiervloeistof E. RemvloeistofF. Accu
fig. 136 F0S0072
169
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
Uitvoeringen 1.3 Multijet 95pk
A. Dop / Motorolievulopening B. Motoroliepeilstok C. Motorkoelvloeistof D. Ruitensproeiervloeistof E. RemvloeistofF. Accu
fig. 137 F0S0335
170
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
MOTOROLIE
Controleer het oliepeil als de auto op een vlakkeondergrond staat en enige minuten (circa 5) na hetuitzetten van de motor.
Voor alle uitvoeringen behalve 0.9TwinAir 85pk
Verwijder de oliepeilstok B, maak hem schoon meteen doek die geen pluizen achterlaat, en zet depeilstok weer terug. Trek de peilstok weer naarbuiten en controleer of het oliepeil tussen dereferentietekens MIN en MAX op de peilstok zelfstaat.Het verschil tussen het MIN- en MAX-merktekenkomt overeen met ongeveer 1 liter olie.Als het oliepeil dicht bij of zelfs onder hetMIN-merkteken staat, moet via de olievulopening Amotorolie worden bijgevuld tot aan het MAX-merkteken.Het oliepeil mag het MAX-merkteken nooitoverschrijden.
Voor uitvoeringen 0.9TwinAir 85 pk
De motoroliepeilstok B zit vast aan de dop A.Draai de dop los, maak de peilstok schoon met eendoek die geen pluizen achterlaat, zet de peilstokterug en draai de dop weer vast.Draai de dop weer los en controleer of het oliepeiltussen de referentietekens MIN en MAX op depeilstok zelf staat.
Het verschil tussen het MIN- en MAX-merktekenkomt overeen met ongeveer 1 liter olie.Als het oliepeil dicht bij of zelfs onder hetMIN-merkteken staat, moet via de olievulopening Amotorolie worden bijgevuld tot aan het MAX-merkteken.Het oliepeil mag het MAX-merkteken nooitoverschrijden.
Motorolieverbruik
Als richtlijn geldt een maximaal motorolieverbruikvan ongeveer 400 gram per 1000 km.De motor van een nieuwe auto moet nog wordeningereden. Dit betekent dat het motorolieverbruikpas na de eerste 5000 ÷ 6000 km stabiliseert.
BELANGRIJK Het motorolieverbruik hangt af van derijstijl en de gebruiksomstandigheden van de auto.
BELANGRIJK Na het bijvullen of het verversen vande olie, moet u de motor enige seconden latendraaien, vervolgens de motor uitzetten en na enigeminuten het oliepeil controleren.
171
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
BELANGRIJK
Wees bij het uitvoeren vanwerkzaamheden in de motorruimte
extra voorzichtig als de motor nog warm is:gevaar voor verbranding. Bij een warme motorkan de elektroventilateur onverwachtinschakelen: kans op verwonding. Pas op als usjaals, dassen of loszittende kledingstukkendraagt: deze kunnen door de bewegendeonderdelen worden gegrepen.
Vul nooit olie bij met andere specificatiesdan de olie waarmee de motor is gevuld.
Afgewerkte motorolie en gebruikteoliefilters bevatten stoffen die schadelijkzijn voor het milieu. Het is raadzaam
om het verversen van de olie en het vervangenvan het oliefilter door het Fiat Servicenetwerk telaten uitvoeren. De Fiat Servicenetwerk beschiktover de uitrusting voor het op milieuvriendelijkewijze en conform de wettelijke bepalingenverwerken van afgewerkte olie en oliefilters.
KOELVLOEISTOFVAN HETMOTORKOELSYSTEEM
Het niveau van de koelvloeistof moet gecontroleerdworden bij een koude motor en moet tussen hetMIN- en MAX-merkteken op het expansiereservoirstaan.
Se il livello è insufficiente, versare lentamente,attraverso il bocchettone C (vedere le pagineprecedenti) della vaschetta, una miscela al 50% diacqua demineralizzata e di liquido PARAFLU UP dellaPETRONAS LUBRICANTS, fino a quando il livelloè vicino a MAX.Het mengsel van PARAFLU UP en gedemineraliseerdwater met een concentratie van 50% beschermttegen vorst tot een temperatuur van –35°C.Onder extreem koude klimatologischeomstandigheden raden wij een mengsel aan van 60%PARAFLU UP en 40% gedemineraliseerd water.
Het motorkoelsysteem gebruikt PARAFLUUP koelvloeistof. Gebruik voor heteventueel bijvullen vloeistof met dezelfde
specificaties als waarmee het motorkoelsysteemis gevuld. PARAFLU UP-koelvloeistof kan nietworden gemengd met welke andere koelvloeistofdan ook.Als dit toch gebeurt, mag de motorabsoluut niet worden gestart en moet u zich tothet Fiat Servicenetwerk wenden.
BELANGRIJK
Het koelsysteem staat onder druk.Vervang de dop zonodig alleen door een
exemplaar van hetzelfde type, anders kan dewerking van het systeem in gevaar wordengebracht. Draai bij een warme motor de dopvan het reservoir nooit los: gevaar vanbrandwonden.
172
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
RUITENSPROEIERVLOEISTOF
Verwijder voor het bijvullen van de vloeistof de dopD (zie vorige pagina's), m.b.v. het lipje.Gebruik een mengsel van water en TUTELAPROFESSIONAL SC 35, in de volgendemengverhouding:30% TUTELA PROFESSIONAL SC 35 en 70% waterin de zomer.50% TUTELA PROFESSIONAL SC35 en 50% waterin de winter.Bij temperaturen onder - 20°C TUTELAPROFESSIONAL SC35 onverdund gebruiken.Controleer het niveau van de vloeistof in hetreservoir op het oog.Sluit de dop D door op het midden van de dop tedrukken.
BELANGRIJK
Rijd niet met een leegruitensproeierreservoir: de
ruitensproeiers zijn van fundamenteel belangvoor een optimaal zicht. Enkele in de handelverkrijgbare ruitensproeiervloeistoffen zijnontvlambaar. In de motorruimte bevinden zichwarme onderdelen die bij contact de vloeistofkunnen doen ontbranden.
REMVLOEISTOF
Draai de dop E los (zie vorige pagina's): controleer ofhet remvloeistofniveau op het maximumniveau staat.Het niveau in het reservoir mag nooit hetMAX-merkteken overschrijden.Als vloeistof moet worden bijgevuld, dan raden wij uaan de remvloeistof te gebruiken die vermeld staatin de tabel "Vloeistoffen en smeermiddelen" (ziehoofdstuk "Technische gegevens")
Opmerking Maak de dop van het reservoir E enhet omringende oppervlak zorgvuldig schoon.Wees bij het openen van de dop bijzondervoorzichtig zodat er geen vuil in het reservoir komt.Gebruik voor het bijvullen altijd een trechter meteen ingebouwde filterzeef van maximaal 0,12 mm.
BELANGRIJK De remvloeistof is hygroscopisch(trekt water aan). Als de auto overwegend wordtgebruikt in gebieden met een hoge luchtvochtigheid,dan moet de vloeistof vaker worden vervangendan in het "Onderhoudsschema" staat aangegeven.
Voorkom contact tussen de zeer corrosieveremvloeistof en de lak.Als remvloeistofwordt gemorst, moet de lak onmiddellijk
met water worden afgespoeld.
173
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
BELANGRIJK
De remvloeistof is giftig en zeercorrosief.Als per ongeluk remvloeistof
wordt gemorst, moeten de betreffende delenonmiddellijk worden gewassen met water enneutrale zeep en daarna met veel water wordenafgespoeld. Bij inslikken dient onmiddellijk eenarts te worden geraadpleegd.
BELANGRIJK
Het symbool op het reservoir, geeftaan dat het om een synthetische
remvloeistof gaat (en geen mineraleremvloeistof). Het gebruik van mineralevloeistoffen moet absoluut worden vermeden,omdat de rubbers in het remsysteem door dezevloeistoffen worden beschadigd.
LUCHTFILTER/POLLENFILTERLaat het luchtfilter of het pollenfilter vervangen doorhet Fiat Servicenetwerk.
174
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
DIESELFILTER
CONDENSAFTAPPEN(Multijet-uitvoeringen)
Door water in het brandstofcircuit kan hetinspuitsysteem ernstig worden beschadigden de motor onregelmatig gaan draaien.
Als het lampje op het instrumentenpaneel gaatbranden, wendt u dan zo snel mogelijk tot hetFiat Servicenetwerk om het systeem te latenaftappen.Als het lampje direct na het tankengaat branden, bestaat de mogelijkheid dat ertijdens het tanken water in de brandstoftank isgekomen: zet in dat geval onmiddellijk de motoruit en wendt u tot het Fiat Servicenetwerk.
ACCUDe accu van de auto is "onderhoudsarm": ondernormale gebruiksomstandigheden is het niet nodiggedestilleerd water bij te vullen.
ACCULADING EN ELEKTROLYTNIVEAUCONTROLEREN
De controlewerkzaamheden mogen uitsluitend doorgekwalificeerd personeel worden uitgevoerd bij dekilometerstanden en op de wijze die beschrevenstaan in dit instructieboekje. Het eventueel bijvullenmag uitsluitend worden uitgevoerd doorgespecialiseerd personeel van het FiatServicenetwerk.
BELANGRIJK
De vloeistof in de accu is giftig encorrosief.Vermijd contact met de huid en
de ogen. Houd open vuur en vonkvormendeapparaten verwijderd van de accu: brand- enontploffingsgevaar.
BELANGRIJK
Als de accu werkt met een zeer laagvloeistofniveau, ontstaat onherstelbare
schade aan de accu en kan de accuopenbarsten.
175
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
ACCUVERVANGEN
Als de accu vervangen wordt, moet een origineleaccu met dezelfde specificaties worden geïnstalleerd.Als de accu vervangen wordt door een accu metandere specificaties, vervallen deonderhoudsintervallen die in het “GeprogrammeerdOnderhoudsschema” staan aangegeven.Voor het onderhoud van de accu dient u zich striktte houden aan de aanwijzingen van de fabrikantvan de accu.
Onoordeelkundige montage vanelektrische en elektronische apparatuurkan ernstige schade toebrengen aan
de auto.Als u na aanschaf van uw autoaccessoires wilt monteren (diefstalalarm,mobieletelefoon enz.), wendt u dan tot het FiatServicenetwerk, dat kan u de meest geschikteinstallaties aanraden en controleren of hetnoodzakelijk is een accu met een groterecapaciteit te monteren.
Accu's bevatten zeer schadelijke stoffenvoor het milieu. Het verdient aanbevelingom de accu te laten vervangen door het
Fiat Servicenetwerk; deze beschikt over deuitrusting om de oude accu milieuvriendelijk envolgens de wettelijke bepalingen als afval teverwerken.
BELANGRIJK
Als u de auto langere tijd stalt inextreem koude omstandigheden moet,
om bevriezing te voorkomen, de accu wordenverwijderd en op een warme plaats wordenbewaard.
BELANGRIJK
Bij werkzaamheden aan de accu of in debuurt van de accu,moet u uw ogen
altijd beschermen met een speciale bril.
PRAKTISCHETIPS OM DE LEVENSDUURVAN DEACCUTEVERLENGEN
Om het snel ontladen van de accu te voorkomen ende levensduur te verlengen, dient u de volgendeaanwijzingen nauwkeurig op te volgen:❒ wanneer u de auto parkeert, controleer dan of de
portieren, de motorkap en de achterklep goedgesloten zijn. Hiermee wordt voorkomen dat deinterieurverlichting blijft branden;
❒ schakel de interieurverlichting uit: de auto is inieder geval uitgerust met een systeem voorautomatische uitschakeling van deinterieurverlichting;
❒ voorkom zoveel mogelijk het gebruik vanstroomverbruikers als de motor uitstaat(autoradio, waarschuwingsknipperlichten enz.);
176
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
❒ maak voordat werkzaamheden aan de elektrischeinstallatie van de auto worden uitgevoerd eerst dekabel van de minpool van de accu los;
❒ de klemmen moeten altijd goed zijn bevestigd.
BELANGRIJK Een accu die gedurende langere tijdminder dan 50% geladen is, raakt door sulfateringbeschadigd. Hierdoor loopt de capaciteit en hetstartvermogen terug.Ook is de accu dan gevoeliger voor bevriezing (reedsbij temperaturen van circa –10°C). Als u de autolangere tijd niet gebruikt, zie dan "Auto langere tijdstallen" in het hoofdstuk "Starten en rijden".Als u na aanschaf van uw auto accessoires wiltmonteren die constante voeding nodig hebben(diefstalalarm enz.), of accessoires die de elektrischeinstallatie zwaar belasten, raden wij u aan contactop te nemen met het Fiat Servicenetwerk. Dat kan ude meest geschikte installaties uit het FiatLineaccessori-programma aanraden en controleren ofde elektrische installatie van de auto geschikt isvoor het extra stroomverbruik of dat hetnoodzakelijk is een accu met een grotere capaciteitte monteren.Enkele van deze stroomverbruikers blijven continustroom verbruiken ook bij een uitgezette motor,waardoor de accu geleidelijk ontlaadt.
WIELEN EN BANDENDe spanning van de banden, inclusief hetnoodreservewiel, moet regelmatig, om de tweeweken en voor een lange rit, worden gecontroleerd:de bandenspanning moet bij koude banden wordengecontroleerd.Tijdens het rijden neemt de bandenspanning toe; zievoor de juiste waarde van de bandenspanning deparagraaf "Wielen" in het hoofdstuk "Technischegegevens".Een onjuiste bandenspanning veroorzaakt eenonregelmatige slijtage van de banden fig. 138:A juiste spanning: gelijkmatige slijtage van het
loopvlak;B te lage spanning: te grote slijtage aan de zijkanten
van het loopvlak;C te hoge spanning: te grote slijtage in het midden
van het loopvlak.
fig. 138 F0S0094
177
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
Banden moeten worden vervangen als deprofieldiepte van het loopvlak minder is dan 1,6 mm.Houdt u echter altijd aan de bepalingen van hetland waarin u rijdt.BELANGRIJKEAANWIJZINGEN
❒ Voorkom bruusk remmen, met spinnende wielenoptrekken, harde contacten tussen banden enstoepranden, kuilen en andere obstakels. Hetlangdurig rijden op een slecht wegdek kan debanden beschadigen;
❒ controleer de banden regelmatig op scheuren in dewangen en bulten of slijtplekken op het loopvlak.Als u deze gebreken constateert, wendt u dantot het Fiat Servicenetwerk;
❒ rijd nooit met een te zwaar beladen auto: hierdoorkunnen de banden en de velgen ernstig beschadigdworden;
❒ stop zo snel mogelijk bij een lekke band enverwissel het wiel om verdere beschadiging van deband, de velg, de wielophanging en destuurinrichting te voorkomen;
❒ banden verouderen, ook als ze weinig wordengebruikt. Scheurtjes in het loopvlak en op dewangen geven aan dat de band verouderd is.Banden die langer dan zes jaar onder een autogemonteerd zijn, moeten dan ook door eenspecialist worden gecontroleerd. Dit geldt in hetbijzonder voor het noodreservewiel;
❒ monteer nooit gebruikte banden of banden,waarvan de herkomst onbekend is;
❒ bij de montage van een nieuwe band moet ook hetventiel vernieuwd worden;
❒ om een gelijke slijtage van de banden op de voorasen de achteras te verkrijgen, is het raadzaam debanden om de 10.000 / 15.000 km van as teverwisselen. Hierbij moeten de banden aandezelfde zijde van de auto gemonteerd blijven,zodat een omkering van de draairichting wordtvoorkomen.
BELANGRIJK
Bedenk dat ook de wegliggingafhankelijk is van een juiste
bandenspanning.
BELANGRIJK
Door een te lage bandenspanning wordtde band te heet, waardoor er
onherstelbare schade aan de band kanontstaan.
BELANGRIJK
Verwissel de banden niet kruiselings,waarbij de banden van de rechterzijde
aan de linkerzijde en omgekeerd wordengemonteerd.
178
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
BELANGRIJK
Voer bij lichtmetalen velgen geenspuitwerkzaamheden uit die een
temperatuur vereisen boven 150°C. Demechanische eigenschappen van de wielenkunnen hierdoor in gevaar worden gebracht.
RUBBER SLANGENHoud voor de rubber slangen van het rem- enbrandstofsysteem zeer nauwkeurig de voorschriftenvan het "Onderhoudsschema" in dit hoofdstuk aan.Ozon, hoge temperaturen en het gedurende langeretijd ontbreken van vloeistof in een systeem zorgenervoor dat de slangen uitdrogen en scheuren,waardoor het betreffende systeem kan gaan lekken.Daarom is zorgvuldige controle noodzakelijk.
179
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
RUITENWISSERS/ACHTERRUITWISSER
WISSERBLADEN
Maak de wisserbladen regelmatig schoon met eenschoonmaakmiddel; wij raden TUTELAPROFESSIONAL SC 35 aan.Vervang de wisserbladen als het rubber vervormd ofversleten is. Het verdient aanbeveling ten minsteéén maal per jaar de wisserbladen te vervangen.Met enkele simpele voorzorgsmaatregelen is hetmogelijk beschadigingen van het rubber tevoorkomen:❒ wanneer de temperatuur onder 0°C is gedaald,
moet gecontroleerd worden of er geen ijs tussenwisserblad en ruit zit. Maak de wissers zo nodigvrij met een anti-vriesmiddel;
❒ verwijder eventueel opgehoopte sneeuw van deruit: om de wisserbladen te beschermen enoververhitting van de ruitenwissermotorte voorkomen;
❒ schakel de ruitenwissers/achterruitwisser niet opeen droge ruit in.
BELANGRIJK
Rijden met versleten ruitenwisserbladenis zeer gevaarlijk, omdat ze het zicht
onder slechte weersomstandigheden aanzienlijkbeperken.
WISSERBLADENVOORVERVANGEN
Ga als volgt te werk:❒ til de wisserwerm A fig. 139 van de voorruit en
plaats het wisserblad onder een hoek van 90°ten opzichte van de arm;
❒ druk op de knop A en verwijder uit de arm B fig.139 het wisserblad C fig. 139;
❒ monteer het nieuwe wisserblad en controleer ofhet goed vergrendeld is.
WISSERBLADACHTERVERVANGEN
Ga als volgt te werk:❒ kantel het dopje A fig. 140 omhoog, draai de moer
B fig. 140 los waarmee de wisserarm aan de as isbevestigd, en neem de arm van de as;
fig. 139 F0S0137
180
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
❒ plaats de nieuwe wisserarm in de juiste stand endraai de moer zorgvuldig vast;
❒ plaats het dopje terug.
RUITENSPROEIERSVOORRUIT(RUITENSPROEIER)
Als de ruitensproeiers niet werken, controleer daneerst het niveau in het ruitensproeiertankje (ziede paragraaf "Niveaus controleren" in dit hoofdstuk).Controleer vervolgens of de ruitensproeiermondenniet verstopt zijn. Deze kunnen zo nodig met eenspeld worden doorgeprikt.De stralen van de ruitensproeiers kunt u richtendoor de sproeiermonden af te stellen.De stralen moeten op ongeveer 1/3 van debovenkant van de ruit worden gericht fig. 141.
BELANGRIJK Zorg bij de uitvoeringen met opendak, dat het dak gesloten is zorg dat het dak geslotenis, voordat u de ruitensproeiers voor inschakelt.
RUITENSPROEIERACHTERRUIT(ACHTERRUITSPROEIER)
De sproeiermonden van de achterruitsproeierkunnen niet worden afgesteld.De sproeier is ingebouwd boven de achterruit fig.142.
fig. 140 F0S0109 fig. 141 F0S0110
181
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
CARROSSERIE
BESCHERMINGTEGENATMOSFERISCHEINVLOEDEN
De belangrijkste oorzaken van roest zijn:❒ luchtverontreiniging;❒ het zoutgehalte in de lucht en de luchtvochtigheid
(gebieden aan zee of een warm en vochtigklimaat);
❒ omgevings-/seizoensinvloeden.Ook de invloed van schurende elementen, zoalsstoffige omgeving, opwaaiend zand, modder ensteenslag op de lak en de onderzijde moetniet worden onderschat.Fiat heeft voor uw auto de beste technologischeoplossingen toegepast om de carrosserie efficiënttegen roest te beschermen.De belangrijkste zijn:
❒ de toepassing van aangepaste spuittechnieken enlakproducten die de auto de benodigde weerstandtegen roest en schurende elementen verlenen;
❒ het gebruik van verzinkte (of voorbehandelde)plaatdelen met een hoge corrosiebestendigheid;
❒ het aanbrengen van een gespoten beschermendewaslaag op de onderzijde, in de wielkuipen, in demotorruimte en verschillende holle ruimtes,met een hoog beschermend vermogen;
❒ het aanbrengen van een beschermende kunststoflaag op kwetsbare onderdelen: onderzijde van deportieren, binnenzijde van de spatborden, randen,enz.;
❒ toepassing van “open” holle ruimtes omcondensvorming te voorkomen en binnendringendwater af te voeren, waardoor roest van binnenuitwordt voorkomen.
CARROSSERIEGARANTIE
Bij de auto is de carrosserie tegen doorroesten vanalle originele componenten van de carrosserie en vanalle dragende delen gegarandeerd.Voor de specifieke voorwaarden van deze garantiewordt verwezen naar de Service- engarantiehandleiding.
TIPSVOOR HET BEHOUDVAN DECARROSSERIE
Lak
fig. 142 F0S0111
182
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
De lak heeft behalve een esthetische functie ook eenbeschermende functie.Daarom moeten beschadigingen van de laklaag, zoalskrassen, onmiddellijk worden bijgewerkt omroestvorming te voorkomen. Het bijwerken dientmet de originele lak te worden uitgevoerd (zie“Plaatje met informatie over de carrosserielak” in hethoofdstuk “Technische gegevens”).Het normale onderhoud van de auto beperkt zichtot wassen, waarbij de frequentie afhankelijk isvan het gebruik van de auto en van de omgeving. Hetis raadzaam de auto vaker te wassen bij sterkeluchtverontreiniging of bij het rijden over wegen metstrooizout.Ga voor een juiste reiniging als volgt te werk:❒ verwijder de antenne van het dak als u de auto in
een wastunnel wast, om te voorkomen dat dezebeschadigt;
❒ als voor het reinigen van de auto eenstoomreiniger of hogedrukreiniger wordt gebruikt,houd de spuitlans dan op een afstand vantenminste 40 cm van de carrosserie ombeschadigingen of vervormingen te voorkomen.Gedurende langere tijd achtergeblevenwaterresten kunnen de auto beschadigen;
❒ spoel de auto eerst met een waterstraal onderlage druk af;
❒ was de auto met een zachte spons met eenoplossing van neutrale zeep; spoel daarbij de sponsregelmatig uit;
❒ spoel de auto af met schoon water en droog deauto met lucht of een zeem.
De minder zichtbare delen zoals de randen van deportieren, achterklep, motorkap en dekoplampranden moeten tijdens het drogen nietvergeten worden, omdat daar water kan blijvenstaan. Het verdient aanbeveling de auto na hetwassen niet onmiddellijk binnen te zetten, maar deauto nog even buiten te laten staan, zodatwaterresten buiten kunnen verdampen.Was de auto nooit als hij lang in de zon heeft gestaanof als de motorkap nog warm is: de glans van de lakkan afnemen.De kunststof carrosseriedelen kunnen op dezelfdewijze worden gewassen als de gespotencarrosseriedelen.Parkeer de auto niet onder bomen, aangezienharsdruppels bij langere inwerking de lak kunnenbeschadigen, waardoor de kans op roestvormingwordt vergroot.
BELANGRIJK Vogeluitwerpselen dienen zo snel enzo goed mogelijk van de lak verwijderd te worden,omdat door de agressieve bestanddelen de lakkan beschadigen.
183
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
Schoonmaakmiddelen verontreinigen hetwater. Daarom moet de auto bij voorkeurworden gewassen op een plaats waar
het afvalwater direct wordt opgevangen engezuiverd.
Uitvoeringen BLACKJACK
Uw FIAT BLACKJACK is voorzien van eenexclusieve matte lak die, om intact te blijven,bijzondere aandacht nodig heeft. Hieronder vindt ude aanwijzingen om de lak in goede staat te houden.
Laat uw auto in wastunnels niet wassenmet rollen en/of borstels.Was uw autouitsluitend met de hand en gebruik
reinigingsmiddelen met een neutrale PH; droog deauto af met een vochtige zeem.Gebruik geen schurende en/of polijstendeproducten voor het reinigen van de auto.Vogeluitwerpselen dienen zo snel en zo goedmogelijk van de lak verwijderd te worden, omdatdoor de agressieve bestanddelen de lak kanbeschadigen.Parkeer de auto (als het enigszins mogelijk is) nietonder bomen, verwijder harsdruppels vannatuurlijke aard onmiddellijk, omdat deze,eenmaal opgedroogd, alleen verwijderd kunnenworden met schurende en/of polijstendeproducten, die juist dringend worden afgeradenomdat ze een nadelige invloed hebben op dekarakteristieke matheid van de lak.Gebruik voor de reiniging van de voor- enachterruit geen pure ruitensproeiervloeistof: dezemoet altijd verdund worden met minstens 50%water.
Ruiten
Gebruik voor het schoonmaken van de ruiten eendaarvoor geschikt schoonmaakmiddel.Gebruik een schone, zachte doek om krassen enbeschadigingen te voorkomen.
184
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
BELANGRIJK Let er bij het schoonmaken van debinnenzijde van de achterruit op dat de elektrischeweerstandsdraden van de achterruitverwarming nietworden beschadigd. Veeg voorzichtig in de richtingvan de draden.Motorruimte
Het verdient aanbeveling de motorruimte na hetwinterseizoen zorgvuldig te laten uitspuiten. Hierbijmag de waterstraal niet direct op de elektronischeregeleenheden en de zekeringen- en relaiskast links inde motorruimte (gezien in de rijrichting) wordengericht. Laat deze werkzaamheden uitvoeren dooreen gespecialiseerd bedrijf.
BELANGRIJK Voor het uitspuiten van demotorruimte moet de contactsleutel in stand STOPstaan en de motor koud zijn. Controleer na hetreinigen of de verschillende beschermingen (rubberkappen, deksels enz.) nog op hun plaats zitten en nietbeschadigd zijn.Koplampen
BELANGRIJK Gebruik voor het reinigen van hetkunststof lampenglas van de koplampen geenaromatische producten (bijv. benzine) of ketonen(bijv. aceton).
INTERIEURControleer af en toe of er onder de vloerbedekkinggeen water is blijven staan (dooiwater vansneeuwresten aan schoenen, lekkende paraplu's enz.),waardoor roestvorming op de bodem veroorzaaktzou kunnen worden.
BELANGRIJK
Gebruik nooit ontvlambare productenzoals petroleum of wasbenzine voor het
reinigen van de interieurdelen van de auto. Deelektrostatische lading die tijdens het reinigendoor het wrijven ontstaat, kan brandveroorzaken.
BELANGRIJK
Bewaar geen spuitbussen in de auto:ontploffingsgevaar. Spuitbussen mogen
niet worden blootgesteld aan temperaturenboven 50°C. In de zomer kan de temperatuur inhet interieur ver boven deze waarde oplopen.
185
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
STOELEN EN STOFFEN BEKLEDING
Verwijder stof met een zachte borstel of eenstofzuiger. Voor een nog betere reiniging van destoffen bekleding raden wij u aan de borstel vochtigte maken.Reinig de zittingen met een vochtige spons en eenoplossing van water en neutrale zeep.
KUNSTSTOF INTERIEURDELEN
Wij raden u aan om de kunststof interieurdelen opde normale manier te reinigen met een doekbevochtigd met water en een neutrale zeep zonder
schuurmiddel. Voor het verwijderen van vet- ofhardnekkige vlekken moeten specialeschoonmaakmiddelen zonder oplosmiddelen wordengebruikt, die geschikt zijn voor het reinigen vankunststof en die het visuele effect en de kleur van decomponenten niet wijzigen.
BELANGRIJK Gebruik nooit alcohol of benzine omhet glas van het instrumentenpaneel schoon temaken.
186
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
TECHNISCHE GEGEVENS
IDENTIFICATIEGEGEVENSWij raden u aan om kennis te nemen van deidentificatiegegevens. De identificatiegegevens zijn opde volgende typeplaatjes ingeslagen:❒ Typeplaatje met identificatiegegevens.❒ Chassisnummer❒ Plaatje met informatie over de carrosserielak.❒ Motorcode.
TYPEPLAATJE METIDENTIFICATIEGEGEVENS
Het typeplaatje is links op de bodemplaat in debagageruimte aangebracht en bevat de volgendeinformatie 143:
B Nummer typegoedkeuringC Identificatiecode van het autotype.D Chassisnummer.E Max. toelaatbaar totaalgewicht van de auto.F Max. toelaatbaar totaalgewicht van de auto met
aanhanger.G Max. toelaatbare voorasbelasting.H Max. toelaatbare achterasbelasting.I Motortype.L Code carosserie-uitvoering.M Nummer voor de onderdelen.N Correctiewaarde voor de uitlaatrookgasmeting (bij
dieselmotoren)
PLAATJE MET INFORMATIE OVER DECARROSSERIELAK
Het plaatje is op de buitenstijl (linkerzijde) van deachterklep aangebracht en bevat de volgendeinformatie fig. 144:A Fabrikant van de lak.B Kleurbenaming.C Kleurcode.D Kleurcode voor bijwerken en overspuiten.
fig. 143 F0S0112
187
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
CHASSISNUMMER
Het typeplaatje is rechts op de bodemplaat in debagageruimte aangebracht en bevat de volgendeinformatie fig. 145:❒ type van de auto;❒ chassisnummer.
MOTORCODE
De motorcode is in het cilinderblok ingeslagen enbestaat uit het motortype en een oplopendproductienummer.
fig. 144 F0S0113
fig. 145 F0S0114
188
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
MOTORCODE -CARROSSERIE-UITVOERINGEN
Uitvoeringen Typecode motor Code carosserie-uitvoering.
0.9TwinAir 85 pk 312A2000 312AG1A 08
1.2 8V 69pk 169A4000
312AXA1A 00C (*)
312AXA1A 00D
312AXA1A 00E (*) (**)
312AXA1A 00F (**)
1.4 16v 100 pk 169A3000312AXC1B 02F (*)
312AXC1B 02G (*) (**)
1.3 16v Multijet 75 pk 169A1000 312AXB1A 01C (*)
1.3 16V Multijet 95pk 199B1000 312AXE1A 06 (*) (**)
(*) Uitvoeringen uitgerust met elektrische stuurbekrachtiging(**) Uitvoeringen uitgerust met Start&Stop-systeem
189
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
MOTOR
Uitvoeringen0.9TwinAir
85pk1.2 8V 69pk
1.4 16V100pk
1.3 16vMultijet75pk
1.3 16VMultijet95pk
Typecode 312A2000 169A4000 169A3000 169A1000 199B1000
Cyclus Otto Otto Otto Diesel Diesel
Aantal en opstelling cilinders 2 in lijn 4 in lijn 4 in lijn 4 in lijn 4 in lijn
Boring en slag van zuigers (mm) 80,5 x 86,0 70,8 x 78,86 72 x 84 69,6 x 82 69,6 x 82
Totale cilinderinhoud (cm3) 875 1242 1368 1248 1248
Compressieverhouding 10±02 : 1 11,1:1 10,8:1 17,6:1 16,8:1
Maximum vermogen (EU) (kW) 62,5 51 73,5 55 70
Maximum vermogen (EU) (pk) 85 69 100 75 95
bijbehorend toerental (/min) 5500 5500 6000 4000 4000
Maximum koppel (EU) (Nm) 145 102 131 145 200
Maximum koppel (EU) (kgm) 14,8 10,4 13,4 14,8 20,4
bijbehorend toerental (toeren/min) 1900 3000 4250 1500 1500
Bougies NGKNGK NGK
DCPR7E-N-10
- -
Brandstof
Loodvrijebenzine 95
RON (specifi-catie EN228)
Loodvrijebenzine 95
RON (specifi-catie EN228)
Loodvrijebenzine 95
RON (specifi-catie EN228)
Diesel voormotorvoer-
tuigen (speci-ficatie
EN590)
Diesel voormotorvoer-
tuigen (speci-ficatie
EN590)
190
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
PLKR9CI-8ZKR7A-10ChampionRA8MCX4
BRANDSTOFSYSTEEMUitvoeringen Brandstofsysteem
0.9TwinAir 85 pkElektronisch geregelde, gefaseerde sequentiële Multipoint-inspuiting, met pingelregeling
en variabele activering van de inlaatkleppen
1.2 8V 69pkElektronisch geregelde gefaseerde sequentiële multipointinspuiting; returnless-systeem
1.4 16v 100 pk
1.3 16v Multijet 75 pkMultijet elektronische Common Rail directe inspuiting met turbo en intercooler
1.3 16V Multijet 95pk
BELANGRIJK
Modificaties of reparaties aan het brandstofsysteem die niet correct worden uitgevoerd enwaarbij geen rekening wordt gehouden met de technische specificaties van het systeem,
kunnen storingen in de werking en zelfs brand veroorzaken.
191
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
TRANSMISSIEUitvoeringen Versnellingsbak Koppeling Aandrijving
0.9TwinAir 85pk
Vijf/zes gesynchroniseerde ver-snellingen vooruit en een ver-
snelling achteruit
Zelfstellend met koppelings-pedaal zonder vrije slag Voor
1.2 8V 69pk
1.4 16v 100pk
1.3 16v Multijet 75pk
1.3 16V Multijet 95pk
REMMENUitvoeringen Voetrem voor Voetrem achter Handrem
0.9TwinAir 85 pk Schijfrem
Trommelremmen met zelf-centrerende remschoenen
en één remcilinder perwiel
Bediend met handremhef-boom, werkend op de
achterwielen
1.2 8V 69pk Schijfrem
Trommelremmen met zelf-centrerende remschoenen
en één remcilinder perwiel
1.4 16v 100pkGeventileerde schijfrem-
men Schijfrem
1.3 16v Multijet 75pkGeventileerde schijfrem-
men
Trommelremmen met zelf-centrerende remschoenen
en één remcilinder perwiel1.3 16V Multijet 95pk
BELANGRIJK Water, ijs en strooizout op de wegen kunnen zich afzetten op de remschijven waardoor degewenste remvertraging iets later wordt bereikt.
192
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
WIELOPHANGINGUitvoeringen Voor Achter
0.9TwinAir 85pkOnafhankelijke wielophanging, type
McPherson; bestaande uit een mechanis-che traverse, schokdempers, schroefveren
en bij de uitvoeringen met elektrischestuurbekrachtiging met een stabilisator-
stang
Semi-onafhankelijke ophanging, bestaandeuit een torsie-as en twee buisvormige
draagarmen met schokdempers enschroefveren en stabilisatorstang (*)
1.2 8V 69pk
1.4 16v 100 pk
1.3 16V Multijet 75pk
1.3 16V Multijet 95pk
(*) (indien aanwezig)
STUURINRICHTINGUitvoeringen Draaicirkel tussen stoepranden (m) Type
0.9TwinAir 85pk 9,3
Tandheugelstuurhuis met elektrische stu-urbekrachtiging (*)
1.2 8V 69pk 9,3
1.4 16V 100pk 10,8
1.3 16v Multijet 75pk 9,3
1.3 16V Multijet 95pk 10,8(*) (indien aanwezig)
193
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
WIELEN
VELGEN EN BANDEN
Geperst stalen of lichtmetalen velgen. Tubelessradiaalbanden. Op de typegoedkeuring zijn bovendienalle goedgekeurde banden aangegeven.
BELANGRIJK Als de gegevens in het instructieboekjeafwijken van de typegoedkeuring, dient u zich altijdaan de gegevens van de typegoedkeuring te houden.Voor de rijveiligheid is het noodzakelijk dat allewielen zijn voorzien van banden van hetzelfde merken hetzelfde type.
BELANGRIJK In tubeless banden mogen geenbinnenbanden gebruikt worden.
NOODRESERVEWIEL
Geperst stalen velg. Tubeless band.
WIELUITLIJNING
Toespoor van de voorwielen gemeten tussen develgen: 0,5 ± 1 mmDe waarden hebben betrekking op een onbelasteauto in rijklare staat.
VERKLARINGVAN DE CODERING OP DEBANDEN
Voorbeeld fig. 146: 175/65 R 14 82H
175 Nominale breedte (S, afstand in mm tussen deflanken)
65 Hoogte/breedte-verhouding (H/S) (percentage)R Radiaalband14 Diameter van de velg (in inches) (Ø)82 Beladingsindex (draagvermogen)H Snelheidsindex
Snelheidsindex
Q max. 160 km/hR max. 170 km/hS max. 180 km/hT max. 190 km/h
fig. 146 F0S0095
194
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
U max. 200 km/hH max. 210 km/hV max. 240 km/h.
Snelheidsindex bij winterbanden
QM + S max. 160 km/hTM + S max. 190 km/hHM + S max. 210 km/h
Beladingsindex (draagvermogen)
70 = 335 kg 81 = 462 kg
71 = 345 kg 82 = 475 kg
72 = 355 kg 83 = 487 kg
73 = 365 kg 84 = 500 kg
74 = 375 kg 85 = 515 kg
75 = 387 kg 86 = 530 kg
76 = 400 kg 87 = 545 kg
77 = 412 kg 88 = 560 kg
Beladingsindex (draagvermogen)
78 = 425 kg 89 = 580 kg
79 = 437 kg 90 = 600 kg
80 = 450 kg 91 = 615 kg
VERKLARINGVAN DE CODERING OP DEVELGEN
Voorbeeld: 5,00 B x 14 H2 fig. 1465,00 breedte van de velg in inch 1.B profiel van de velgrand (deel aan de zijkanten
waarop de band steunt) 2.14 montagediameter in inch (komt overeen met die
van de band die gemonteerd moet worden) 3= Ø.
H2 vorm en aantal "humps" (vorm van de velgranddie de wang van de tubeless band op zijn plaatshoudt).
195
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
BIJGELEVERDEVELGEN EN BANDEN
Uitvoe-ringen
Velgen Banden WinterbandenNoodreservewiel (*)
Velg
Band
0.9TwinAir85pk
5½Jx14H2-ET35 175/65 R14 82T 175/65 R14 82Q (M+S) 4.00Bx14 ET43135x80 R14 84P4.00Bx14 ET43135x80 B14 84M4.00Bx14 ET43135x80 B14 80P
6Jx15H2-ET35 (**) 185/55 R15 82T (***) 185/55 R15 82Q (M+S)
6½Jx16H2-ET35 (**) 195/45 R16 84T (***) 195/45 R16 82 Q (M+S)
1.2 8V69pk
5½Jx14H2-ET35 (****) 165/65 R14 79T (****)165/65 R14 79Q (M+S)
(****)4.00Bx14 ET43135x80 R14 84P4.00Bx14 ET43135x80 B14 84M4.00Bx14 ET43135x80 B14 80P
5½Jx14H2-ET35 175/65 R14 82T 175/65 R14 82Q (M+S)
6Jx15H2-ET35 (**) 185/55 R15 82T (***) 185/55 R15 82Q (M+S)
6½Jx16H2-ET35 (**) 195/45 R16 84T (***) 195/45 R16 84Q (M+S)
(*) Indien aanwezig(**) Lichtmetalen velg(***) Ongeschikt voor sneeuwkettingen(****) Alleen beschikbaar voor uitvoeringen zonder elektrische stuurbekrachtiging
196
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
Uitvoe-ringen
Velgen Banden WinterbandenNoodreservewiel (*)
Velg
Band
1.4 16V100pk
5½Jx14H2-ET35 175/65 R14 82H 175/65 R14 82Q (M+S) 4.00Bx14 ET43135x80 R14 84P4.00Bx14 ET43135x80 B14 84M4.00Bx14 ET43135x80 B14 80P
6Jx15H2-ET35 (**) 185/55 R15 82T (***) 185/55 R15 82Q (M+S)
6Jx15H2-ET40 185/55 R15 82T (***) 185/55 R15 82Q (M+S)
6½Jx16H2-ET35 (**) 195/45 R16 84H (***) 195/45 R16 84Q (M+S)
1.3 16VMultijet75pk
5½Jx14H2-ET35 175/65 R14 82T 175/65 R14 82Q (M+S) 4.00Bx14 ET43135x80 R14 84P4.00Bx14 ET43135x80 B14 84M4.00Bx14 ET43135x80 B14 80P
6Jx15H2-ET35 (**) 185/55 R15 82T (***) 185/55 R15 82Q (M+S)
6½Jx16H2-ET35 (**) 195/45 R16 84T (***) 195/45 R16 84Q (M+S)
1.3 16VMultijet95pk
5½Jx14H2-ET35 175/65 R14 82T 175/65 R14 82Q (M+S) 4.00Bx14 ET43135x80 R14 84P4.00Bx14 ET43135x80 B14 84M4.00Bx14 ET43135x80 B14 80P
6Jx15H2-ET35 (**) 185/55 R15 82T (***) 185/55 R15 82Q (M+S)
6½Jx16H2-ET35 (**) 195/45 R16 84T (***) 195/45 R16 84Q (M+S)
(*) Indien aanwezig(**) Lichtmetalen velg(***) Ongeschikt voor sneeuwkettingen
197
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
BANDENSPANNING IN KOUDETOESTAND (bar)
Bij warme banden moet de bandenspanning 0,3 bar hoger zijn dan de voorgeschreven waarde.
Controleer de bandenspanning nogmaals als de banden koud zijn.
BandenBij gemiddelde belading Bij volle belading Noodreservewiel
(*)Voor Achter Voor Achter
165/65 R14 79T 2,0 2,0 2,2 2,2
2,8
175/65 R14 82T 2,0 (**) / 2,2 (***) 2,0 2,2 (**) / 2,3 (***) 2,2
175/65 R14 82T 2,2 2,0 2,3 2,2
185/55 R15 82T 2,2 2,1 2,3 2,3
185/55 R15 82H 2,2 2,1 2,3 2,3
195/45 R16 84T 2,2 2,1 2,4 2,3
195/45 R16 84H 2,2 2,1 2,4 2,3(*) Indien aanwezig(**) Voor uitvoeringen 1.2 8V(***) Voor uitvoeringen 0.9 TwinAir 85pk en 1.3 Multijet
198
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
RIM PROTECTOR BANDEN
BELANGRIJK
Als integrale wieldeksels die (met eenveer) op de plaatstalen velg zijn
bevestigd en niet-af-fabriek of aftersalesbanden die voorzien zijn van een "RimProtector" fig. 147 worden gebruikt, mogen dewieldeksels NIET gemonteerd worden. Hetgebruik van ongeschikte banden en wieldekselskan leiden tot onverwachtse afname van debandenspanning.
PRESTATIESMaximumsnelheid in km/h na inrijperiode van deauto.Uitvoeringen km/h
0.9TwinAir 85pk 173
1.2 8V 69pk 160
1.4 16v 100 pk 182
1.3 16v Multijet 75 pk 165
1.3 16V Multijet 95pk 180
fig. 147 F0S0351
199
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
AFMETINGENDe afmetingen zijn aangegeven in mm. fig. 148 en hebben betrekking op een auto die is uitgerust metstandaardbanden. De hoogte heeft betrekking op een onbelaste auto.Inhoud bagageruimte: capaciteit (V.D.A.-norm)= 185 liter
Uitvoeringen A B C D E F G I
0.9TwinAir 85 pk 3546 703 2300 543 1488(*)1413 /
1414(**)1627 1407 /
1048(**)
1.2 8V 69pk 3546 703 2300 543 1488(*) 1413 1627 1407
1.4 16v 100pk 3546 703 2300 543 1488(*)1413 /
1414(**)1627 1408
1.3 Multijet 75pk-95pk
3546 703 2300 543 1488(*) 1413 1627 1407
(*) Afhankelijk van de velgmaat kunnen er kleine verschillen zijn in de maten.(**) Met bandenmaat 195/45 R16
fig. 148 F0S0088
200
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
GEWICHTEN EN BELADING
Uitvoeringen0.9TwinAir
85pk1.2 8V 69pk
1.4 16V100pk
1.3 16vMultijet75pk
1.3 16VMultijet95pk
Rijklaargewicht (met alle vloeistoffen,90% gevulde brandstoftank en zonderoptionals)
930 865 930 980 980
Nuttig laadvermogen inclusief debestuurder: (*)
440 440 440 440 440
Max. toelaatbaar gewicht (kg) (**)
830 770 830 830 830– vooras:
– achteras: 640 640 640 640 640
– totaalgewicht: 1370 1305 1370 1420 1420
Trekgewichten (kg)
800 800 800 800 800– geremde aanhanger:
– ongeremde aanhanger: 400 400 400 400 400
Max. gewicht op de trekhaak (ger-emde aanhanger) (kg): 60 60 60 60 60
(*) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (opendak, trekhaak enz.), dan stijgt het rijklaargewicht, waardoor het totalelaadvermogen met hetzelfde gewicht daalt, ten opzichte van de maximaal toegestane belasting.
(**) Maximumwaarden die niet overschreden mogen worden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de bagageruimteen/of het laadvlak zodanig wordt beladen dat deze limieten niet worden overschreden.
201
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
VULLINGSTABEL
Benzine-uitvoeringen0.9TwinAir
85pk1.2 8V 69pk 1.4 16v 100pk
Voorgeschrevenbrandstof en
originele smeer-middelen
Brandstoftank (liter): 35 35 35Loodvrije benzinemet octaangetalvan ten minste 95RON (specificatieEN228)
incl. een reserve van (liter): 5 5 5
Motorkoelsysteem (liter): 5,3 4,85 4,4
Mengsel vangedestilleerdwater en 50%PARAFLU UP (*)
Carter (liter): 2,8 2,5 2,75SELENIA K P.E.
Carter en filter (liter): 3,2 2,8 2,90
Versnellingsbak/differentieel (liter) 1,65 1,65 1,65 TUTELA CARTECHNYX
Hydraulisch remcircuit (kg): 0,55 0,55 0,55 TUTELA TOP 4
Reservoir voor ruitensproeiersvoor/achter (liter): 2,55 2,5 2,5
Mengsel van wateren TUTELA PRO-FESSIONAL SC 35
(*) Geadviseerd wordt, voor gebruik onder extreem koude klimatologische omstandigheden een mengsel van 60% PARAFLU UP en40% gedestilleerd water.
202
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
Dieseluitvoeringen1.3 16v Multijet 75
pk1.3 16V Multijet
95pk
Voorgeschreven brand-stof en originele smeer-
middelen
Brandstoftank (liter): 35 35 Diesel voor motorvoertuigen(specificatie EN590)incl. een reserve van (liter): 5 5
Motorkoelsysteem (liter): 6,3 6,3Mengsel van gedestilleerdwater en PARAFLU UP 50%(*)
Carter (liter): 2,8 2,8SELENIA WR P.E.
Carter en filter (liter): 3,0 3,0
Versnellingsbak/differentieel (liter) 1,65 1,65 TUTELA CAR TECHNYX
Hydraulisch remcircuit (kg): 0,55 0,55 TUTELA TOP 4
Reservoir voor ruitensproeiersvoor/achter (liter): 2,5 2,5
Mengsel van water enTUTELA PROFESSIONALSC 35
(*) Geadviseerd wordt, voor gebruik onder extreem koude klimatologische omstandigheden een mengsel van 60% PARAFLU UP en40% gedestilleerd water.
203
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
VLOEISTOFFEN EN SMEERMIDDELEN
SPECIFICATIES ENAANBEVOLEN PRODUCTEN
ToepassingSpecificaties en hoeveelheden van devloeistoffen en smeermiddelen vooreen correcte werking van de auto
Originelevloeistoffen ensmeermiddelen
Vervangingsinterval
Smeermiddelenvoor benzine-motoren
Volledig synthetische smeermiddelen SAE5W-40 ACEA C3. Kwalificatie FIAT 9.55535-S2.
SELENIA K P.E.Contractual TechnicalReference N° F603.C07
Volgens het Geprogram-meerde Onderhoudss-chema
Smeermiddelenvoor dieselmo-toren
Volledig synthetische motorolie SAE 5W-30.Kwalificatie FIAT 9.55535-S1.
SELENIAWR P.E.Contractual TechnicalReference N° F510.D07
Volgens het Geprogram-meerde Onderhoudss-chema
Als voor dieselmotoren in geval van nood geen originele producten beschikbaar zijn, mogen smeermiddelendie minimaal voldoen aan de specificaties ACEA C2 gebruikt worden. In dat geval worden de optimaleprestaties van de motor niet gegarandeerd en is het raadzaam de smeermiddelen zo snel mogelijk bij het FiatServicenetwerk te laten vervangen door de aanbevolen smeermiddelen.Het gebruik van producten die niet voldoen aan de specificaties ACEA C3 en ACEA C2 kan beschadigingenaan de motor veroorzaken die niet door de garantie gedekt worden.Bij de uitvoeringen 0.9 TwinAir 85pk kan het gebruik van producten die niet voldoen aan de specificatiesACEA C3 en die anders zijn dan SAE 5W-40 beschadigingen aan de motor veroorzaken die niet door degarantie gedekt worden.Vraag bij gebruik onder extreem koude klimatologische omstandigheden het Fiat Servicenetwerk om hetjuiste product van PETRONAS LUBRICANTS.
204
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
ToepassingSpecificaties en hoeveelheden van devloeistoffen en smeermiddelen vooreen correcte werking van de auto
Originelevloeistoffen ensmeermiddelen
Toepassing
Olie en vettenvoor krach-toverbrengin-gen
Synthetisch smeermiddel SAE 75W- 85.Kwalificatie FIAT 9.55550-MX3.
TUTELA CARTECHNYXContractual TechnicalReference N° F010.B05
Mechanische versnellings-bak en differentieel
Vet met molybdeendisulfide voor hoge bedri-jfstemperaturen. Kwalificatie FIAT 9.55580.Indringingsgetal NL.G.I. 1-2
TUTELAALL STARContractual TechnicalReference N° F702.G07
Homokinetische koppelin-gen wielzijde
Speciaal vet voor homokinetische koppelin-gen met een lage wrijvingscoëfficiënt. Kwalifi-catie FIAT 9.55580. Indringingsgetal NL.G.I.0-1.
TUTELA STAR 700Contractual TechnicalReference N° F701.C07
Homokinestische koppelin-gen differentieelzijde(behalve uitvoeringen 1.4)
Synthetisch vet op basis van polyureum voorhoge temperaturen. Kwalificatie FIAT9.55580. Indringingsgetal NL.GI. 2
TUTELA STAR 325Contractual TechnicalReference N° F301.D03
Homokinestische koppelin-gen differentieelzijde(uitvoeringen 1.4)
RemvloeistofSynthetische remvloeistof F.M.V.S.S. nr. 116DOT 4, ISO 4925 SAE J1704, CUNA NC956- 01. Kwalificatie FIAT 9.55597.
TUTELATOP 4Contractual TechnicalReference N° F001.A93
Hydraulisch remsysteem enkoppelingbediening
205
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
ToepassingSpecificaties en hoeveelheden van devloeistoffen en smeermiddelen vooreen correcte werking van de auto
Originelevloeistoffen ensmeermiddelen
Toepassing
Antivries voorradiateur
Roodgekleurd beschermingsmiddel metantivries op basis van monoethyleen-glycolmet organische formule. Overtreft de specifi-caties CUNA NC 956-16, ASTM D 3306.Kwalificatie FIAT 9.55523.
PARAFLUUP (*)Contractual TechnicalReference N° F101.M01
Koelcircuits mengverhoud-ing: 50% gedemineraliseerdwater 50% PARAFLUUP
(**)
Toevoegingvoordieselbrandstof
Vorstbeschermingsmiddel voor dieselbrand-stof met beschermende werking voordieselmotoren
TUTELA DIESELARTContractual TechnicalReference N° F601.L06
Vermengen met diesel (25cc per 10 liter)
Vloeistof voorruitensproeiersvoor/achter
Mengsel van alcoholen, water enoppervlakte-actieve stoffen CUNA NC 956-IIKwalificatie FIAT 9.55522.
TUTELA PROFES-SIONAL SC35Contractual TechnicalReference N° F201.D02
Voor verdund of onver-dund gebruik voorruitensproeiers
(*) BELANGRIJK Nooit bijvullen of mengen met vloeistoffen waarvan de specificaties afwijken van hetgeen is voorgeschreven.(**) Onder extreem koude klimatologische omstandigheden raden wij een mengsel aan van 60% PARAFLUUP en 40%
gedemineraliseerd water.
206
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
BRANDSTOFVERBRUIKHet brandstofverbruik dat in de volgende tabellen is opgenomen, is gemeten volgens een vastgesteldetestmethode die in EU-normen is vastgelegd.Voor het meten van het brandstofverbruik worden de volgende procedures uitgevoerd:❒ een stadsrit: opgebouwd uit een koude start gevolgd door een gesimuleerde, normale testrit in
stadsverkeer;❒ een rit buiten de stad: waarbij veelvuldig wordt geaccelereerd in alle versnellingen waarmee een normaal
gebruik van de auto buiten de stad wordt gesimuleerd; de snelheid varieert tussen de 0 en 120 km/h;❒ gecombineerd verbruik: hierbij telt de waarde van de stadsrit mee voor 37% en de waarde van de testrit
buiten de stad 63%.
BELANGRIJK Het soort wegdek, verkeerssituatie, atmosferische omstandigheden, rijstijl, algemene conditievan de auto, uitrustingsniveau, gebruik van de airconditioning, lading van de auto, imperiaal op het dak enandere situaties die de aerodynamica kunnen beïnvloeden, leveren een ander brandstofverbruik op dan hiervermeld.
BRANDSTOFVERBRUIKVOLGENS DE GELDENDE EU-RICHTLIJN (liter/100 km)
Uitvoeringen Stadsverkeer Buitenweg Gecombineerd
0.9TwinAir 85 pk 4,7 3,6 4,0
1.2 8V 69pk 6,4 4,3 5,1
1.2 8V 69pk Start&Stop 5,7 4,3 4,8
1.4 16v 100 pk 7,7 5,1 6,1
1.4 16V 100pk Start&Stop 7,2 5,0 5,8
1.3 16v Multijet 75 pk 5,3 3,6 4,2
1.3 16V Multijet 95pk Start&Stop 5,0 3,3 3,9
207
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
CO2-EMISSIEDe CO2-emissie, vermeld in de volgende tabel, is gemeten op een gecombineerd traject.Uitvoeringen CO2-emissie volgens de geldende Europese richtlijn (g/km)
0.9TwinAir 85 pk 92
1.2 8V 69pk 119
1.2 8V 69pk Start&Stop 113
1.4 16v 100 pk 140
1.4 16V 100pk Start&Stop 135
1.3 16v Multijet 75 pk 110
1.3 16V Multijet 95pk Start&Stop
208
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
97
BEPALINGEN VOOR HET VERWERKEN VAN DE AUTO AAN HET EINDEVAN ZIJN LEVENSDUURReeds jarenlang heeft Fiat de algemene verplichting op zich genomen het milieu te beschermen en terespecteren door de productieprocessen en de realisering van de producten steeds "milieuvriendelijker" temaken. Om de cliënten de best mogelijke service te garanderen in overeenstemming met de milieunormen enconform de verplichtingen die voortvloeien uit de 2000/53/EU-richtlijn voor auto's die aan het einde vanhun levensduur zijn, biedt Fiat aan haar cliënten de mogelijkheid de eigen auto* aan het einde van zijnlevensduur in te leveren zonder extra kosten.De Europese Richtlijn voorziet er in feite in dat "het voertuig kan worden afgegeven zonder kosten voor delaatste houder en/of eigenaar vanwege het feit dat het voertuig geen of een negatieve marktwaarde heeft". Invrijwel alle landen van de EU konden tot 1 januari 2007 alleen auto's zonder kosten worden teruggegevendie vanaf 1 juli 2002 op kenteken waren gezet; vanaf 2007 is het zonder kosten teruggeven van de auto nietmeer afhankelijk van het jaar waarin de auto op kenteken is gezet, "indien het betrokken voertuig voorzien isvan de essentiële voertuigonderdelen, met name motor en carrosserie, en geen afval bevat dat aan hetafgedankte voertuig is toegevoegd".Voor de afgifte van uw auto aan het einde van zijn levensduur kunt u zich zonder aanvullende verplichtingentot het Fiat Servicenetwerk wenden of tot een van de inzamelings- en verwerkingsbedrijven die door Fiat zijngoedgekeurd. Deze ondernemingen zijn zorgvuldig geselecteerd en werken met hoge kwaliteitsnormen voorhet milieuvriendelijk inzamelen, verwerken en recyclen van de afgedankte voertuigen.Voor informatie over de inzamelings- en verwerkingsbedrijven kunt u terecht bij het Fiat Servicenetwerk enFiat Bedrijfsvoertuigen of bel het gratis nummer 00800 3428 0000 of raadpleeg de Fiat internetsite.* Auto met maximaal 9 zitplaatsen voor personenvervoer en een maximaal toelaatbaar gewicht van 3,5 t.
209
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
®
®
NOTITIES
ALFABETISCHREGISTER
Aansteker .................................... 47ABS ................................................ 64ABS (systeem) ............................. 64Accu.............................................. 175– acculading controleren........ 175– tips om de levensduur te
verlengen................................ 176– vervangen............................... 176
Accu (opladen) ........................... 156Achterruitsproeier– vloeistofniveau
achterruitsproeier ................ 173Achterruitverwarming(inschakeling) ............................. 35
Achterruitwisser ......................... 42– inschakelen.............................. 42– niveau contro-
leren....... 166-167-168-169-170– wisserbladen.................. 180-181
Achteruitrijlichten– lamp vervangen..................... 148
Afmetingen van de auto ........... 200Airbag ............................................ 99– headbag................................... 102
– sidebag .................................... 102– Uitschakelen frontairbag
en sidebag aanpassagierszijde....................... 101
ASR-systeem................................ 68ASR (systeem) ............................. 68Auto langere tijd stallen ........... 116Automatischeklimaatregeling........................... 36– bedieningsorganen ................ 36– onderhoud .............................. 38
Autoradio(inbouwvoorbereiding)............ 79
Autoradio................................. 79-80Auto stallen(Start&Stop-systeem) .............. 77Bagageruimte .............................. 55– bagageruimte vergroten....... 57– openen..................................... 55– sluiten ...................................... 56
Bagageruimteverlichting– inschakelen.............................. 44– lampen vervangen ................ 150
Banden– bandenspanning .................... 198– Fix&Go automatic (kit)....... 136– Rim protector banden ........ 199
– standaardbanden .................. 195– verklaring van de
codering op de banden ....... 194– winterbanden ........................ 195
Banden - onderhoud ................. 177Bedieningsknoppen..................... 13Bedieningsorganen...................... 44Beker-/blikjeshouder .................. 49Bescherming van het milieu...... 84Binnenspiegel ............................... 30Bougies (type)............................. 190Brandstofbesparing.................... 111Brandstof– brandstofbesparing .............. 111– brandstofnoodschakeling..... 83
Brandstofmeter ........................... 12Brandstofnoodschakeling(systeem) .................................... 83
Brandstofreserve........................ 202Buitenspiegels .............................. 30Buitenverlichting ......................... 39Buitenverlichting– lampen vervangen ................ 147
Carrosserie– bescherming tegen
atmosferische invloeden..... 182
214
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
– carrosseriecodes .................. 189– garantie................................... 182– onderhoud ............................. 182
Carrosserie-uitvoeringen ......... 189Climatizzazione– Diffusori aria abitacolo ........ 32
CO2-emissie................................ 208CODE-card.................................. 5Comfort climatico ...................... 32
Dag-dimlicht (D.R.L.)– functie menu........................... 22– inschakeling............................. 39
Dak met vast ruitpaneel............ 50Dashboardkastje ......................... 47Dashboard .................................... 3Derde remlicht– lampen vervangen ................ 148
Dieselfilter ................................... 175Dimlichten– lamp vervangen..................... 146
Dimlicht– inschakelen.............................. 40
Dimlicht (verlichting)– inschakelen.............................. 40– lampen vervangen ................ 146
Display
–DPF (Diesel ParticulateFilter) ........................................... 85
DPF-filter ...................................... 85D.R.L. (dag-dimlicht) .................. 39Dualdrive (elektrischestuurbekrachtiging).............. 44-70
EBD (systeem)............................ 65Elektrische ruitbediening .......... 54Elektrischestuurbekrachtiging(Dualdrive) ................................. 44
ElektrischestuurbekrachtigingDualdrive .................................... 70
Elektrisch verstelbarebuitenspiegels ............................ 30
EOBD-systeem............................ 69EOBD (systeem)......................... 69ESP ................................................. 66ESP (systeem) .............................. 66
Fiat CODE .................................. 4Fiat CODE (systeem) ................ 4Fix&Go automatic (systeem) .. 136Follow me home (systeem)...... 41
Front– airbags...................................... 99
Gebruik van deversnellingsbak ......................... 109
Geprogrammeerdonderhoudsschema ................. 161
Gewichten en belading ............. 201Gordelspanners........................... 87Grootlicht– inschakelen.............................. 40– lamp vervangen..................... 147
Grootlicht (verlichting)– inschakelen.............................. 40– lampen vervangen ................ 147
GSI (Gear Shift Indication) ....... 13GSI-systeem ................................. 13
Handbediendeklimaatregeling .......................... 34– bedieningsorganen ................ 34– onderhoud .............................. 35
Handbediendruitmechanisme......................... 55
Headbag ....................................... 102Hill Holder (systeem) ................ 67Hill Holder-systeem ................... 67Hoofdsteunen.............................. 28
215
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
– multifunctioneel display ....... 13setup-menu ............................. 14
Hydraulische BrakeAssistance................................... 66
Identificatiegegevens– chassisnummer...................... 188– motorcode............................. 188– plaatje carrosserielak........... 187– typeplaatje met
identificatiegegevens ............ 187Imperiaal/skidrager ..................... 61Inbouwvoorbereidingautoradio .................................... 79
Instrumenten– brandstofmeter...................... 12– Instrumenten.......................... 10– koelvloeistof-
temperatuurmeter ................ 12– multifunctioneel display... 10-11– snelheidsmeter....................... 12– toerenteller ............................ 12
Instrumentenpaneel ................... 10Interieur (reinigen) .................... 185Interieuruitrusting....................... 47Isofix Universeel(kinderzitje)................................ 96
Kentekenverlichting– lampen vervangen ................ 149
Kinderen veilig vervoeren......... 91Kinderen (veilig vervoeren)– Kinderen (veilig
vervoeren) .............................. 91Kinderen veilig vervoeren– kinderzitje ............................... 97
Kinderen (veilig vervoeren)– montagevoorbereiding
voor "Isofix Universeel"kinderzitje ............................... 96
Knop TRIP.................................... 24Koelvloeistof-temperatuurmeter.................... 12
Koplampen ................................... 62– koplampafstelling in het
buitenland ............................... 63– koplampen afstellen .............. 62– koplampverstelling ................ 62– lampen vervangen ................ 145– verstelling van de hoek ........ 62
Koplampen - mistlampenvoor afstellen ............................. 63
Koplampverstelling ..................... 62Koppeling ..................................... 192Krik ............................................... 132
Lak (uitvoeringenBLACKJACK) ........................... 184
Lampen– algemene aanwijzingen ........ 141– lampen (vervangen).............. 141– type van de lampen.............. 143
Lampen vervangen– buitenverlichting ................... 145– interieurverlichting............... 150
Lampjes opinstrumentenpaneel................. 117– Bagageruimte (inhoud)........ 200
Luchtfilter ................................... 174
Maximumsnelheid..................... 199Mechanische Brake Assist......... 64Menufuncties................................ 16Menupunten ................................. 16Milieu (bescherming) ................. 84
Mistachterlichten– inschakelen.............................. 46– lamp vervangen..................... 148– mistachterlicht ....................... 46
Mistlampen– inschakelen.............................. 46– lamp vervangen..................... 148– mistlampen voor ................... 46
216
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
Montage "Universeel"kinderzitje.............................. 92-97
Montagevoorbereidingdraagbaar navigatiesysteem .... 49
Montagevoorbereiding voor"Isofix" kinderzitje .................... 96
Motorcodes................................. 189Motorkap...................................... 59
Motor– code......................................... 188– identificatiecodes.................. 189– niveau
motorkoelvloeistof .............. 172– technische gegevens ............ 190
Motorolie– niveau controleren............... 171– specificaties............................ 204– verbruik .................................. 171
Motorruimte– niveaus controleren ............. 165– openen..................................... 59– sluiten ...................................... 60– uitspuiten ............................... 185
Motor starten............................. 106MSR................................................ 68MSR (systeem)............................. 68
Niveaus contro-leren .......... 166-167-168-169-170
Noodgevallen.............................. 129Noodstart(Start&Stop-systeem) .............. 78Onderhoud en zorg ................. 160– carrosserie ............................. 182– geprogrammeerd
onderhoud ............................. 160– Geprogrammeerd
Onderhoudsschema ............ 161– interieur auto ........................ 185– koplampen ............................. 185– kunststof interieurdelen ..... 186– motorruimte ......................... 185– periodieke controles ........... 164– ruiten....................................... 184– stoelen .................................... 186– zwaar gebruik van de
auto ......................................... 164Opbergvak inmiddenconsole .......................... 48
Opbergvak onder stoel ............. 48Open dak...................................... 50Opkrikken van de auto............. 157Parkeersensoren ........................ 72Parkeren....................................... 109
Plafondlampje voor– inschakelen.............................. 43
Plafondverlichting– bagageruimteverlichting ....... 44– lamp vervangen..................... 150– plafondlampje voor ............... 43
Pollenfilter ................................... 174Portieren....................................... 52– centrale
portiervergrendeling............. 53– ontgrendelen/
vergrendelen portieren........ 52– openen/sluiten met de
sleutel....................................... 52Prestaties(maximumsnelheid) ................. 199
Remlichten– lamp vervangen..................... 148
Remmen– handrem ................................. 108– niveau remvloeistof.............. 173– specificaties............................ 192
Richtingaanwijzers– inschakelen.............................. 40– lampen vervangen ................ 145
Rim protector............................. 199
217
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
Rubber slangen ........................... 179Ruiten reinigen ............................ 42Ruiten (reinigen) ........................ 184Ruiten reinigen– Ruiten....................................... 42
Ruitensproeiers– niveau
ruitensproeiervloeistof ....... 173Ruitenwissers............................... 42– inschakelen.............................. 42– niveau contro-
leren....... 166-167-168-169-170– wisserbladen.................. 180-181
SBR-systeem ............................... 87
Sensoren– parkeer .................................... 72
Setup-menu .................................. 14Sidebag ......................................... 102Slepen van de auto .................... 158
Sleutel metafstandsbediening (batterijvervangen) .................................. 7
Sleutels– batterij van sleutel met
afstandsbedieningvervangen................................ 7
– extraafstandsbedieningenbestellen .................................. 7
– frontje afstandsbedieningvervangen................................ 8
– mechanische sleutel.............. 5– sleutel met
afstandsbediening .................. 6Sneeuwkettingen........................ 115Snelheidsmeter ....................... 11-12Snelle bandenreparatieset"Fix&Go automatic" ................ 136
Specificaties smeermiddelen.... 204Start-/contactslot ....................... 8Starten en rijden ........................ 106Start&Stopsysteem..................... 74Start&Stop (systeem)................. 74Stekkerdoos ................................. 49Stuurinrichting ............................ 193Stuurslot ....................................... 8Stuurwielhendels– hendel links............................. 39– hendel rechts.......................... 42
Stuurwiel (verstellen)................. 29Symbolen ...................................... 4Tankdop....................................... 82Technische gegevens ................. 187
Toerenteller ................................. 12Transmissie.................................. 192Trekken van aanhangers ........... 113Trekkrachtbegrenzers................ 88Tripcomputer– gegevens Tripcomputer ....... 23– Knop TRIP .............................. 24– Trip computer........................ 23Universele kinderzitjes(geschiktheid) ............................ 94Veiligheid ..................................... 86– "Isofix"-kinderzitje
(montage) ............................... 96– kinderen veilig vervoeren .... 91– veiligheidsgordels................... 86
Veiligheidsgordels– gebruik van de
veiligheidsgordels................... 86– gordelspanners....................... 87– onderhoud .............................. 90– SBR-systeem........................... 87– trekkrachtbegrenzers ........... 88
Velgen– afmetingen ............................. 195– rim protector ........................ 199– velgen en banden.................. 194
218
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
– wielen en banden ................. 177Verlichtingsunits– achterlichtunits (lamp
vervangen).............................. 148– koplampunits (lamp
vervangen).............................. 145Versnellingsbak (gebruik) ......... 109Verwarming en ventilatie .......... 33Vloeistoffen ensmeermiddelen(specificaties) ............................ 204
Voeding......................................... 191Vullingstabel– tankdop ................................... 82– vullingstabel ........................... 202
Waarschuwingsknipper-lichten.......................................... 46
Wassen (uitvoeringenBLACKJACK)............................ 184
Wegwijs in uw auto.................... 3Wielen en banden– Bandenspanning .................... 198– Fix&Go automatic (kit)....... 136– reservewiel ............................ 194– Wielen en banden................ 177
– wiel verwisselen ................... 130Wielophanging............................ 193Wiel verwisselen........................ 130
Zekeringenkast (opstelling) .... 152Zekeringen– overzicht zekeringen ........... 154– zekeringenkast .............. 152-153– zekeringen vervangen.......... 151
Zekeringen vervangen .............. 151Zij-– airbags..................................... 102
Zitplaatsen achter....................... 27Zitplaatsen voor.......................... 25– Afstellingen ............................. 25
Zonnekleppen.............................. 47
21
WEGWIJS IN UWAUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
LAMPJES ENBERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD ENZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCHREGISTER
9
– verklaring van decodering op de velgen......... 195
Fiat Group Automobiles S.p.A. - Parts& Services - Technical Services - Service EngineeringLargo Senatore G. Agnelli, 3- 10040 Volvera - Torino (Italia)
Drukwerk nr. 603.99.046NL - 09/2011- 1e editie
De gegevens in deze publicatie zijn uitsluitend indicatief bedoeld. Fiat behoudt zich het recht voor op elk moment de in deze publicatie beschreven modellen om technische of commerciële redenen te wijzigen.
Wendt u voor nadere informatie tot het Fiat Servicenetwerk. Gedrukt op milieuvriendelijk chloorvrij papier.
NEDERLANDS
G E B R U I K E N O N D E R H O U D
F I A T 5 0 0
500 UM NL SISTEMA:500 UM ITA 2-07-2010 12:42 Pagina 1