20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor...

93
1/93 Masterthesis Master of Crisis and Public Order Management Sociale interventies bij incidenten Dennis Overgaauw Studentnummer: 315799 ● 30 januari 2013

Transcript of 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor...

Page 1: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

1/93

Masterthesis Master of Crisis and Public Order Management

Sociale interventies bij incidenten

Dennis Overgaauw

Studentnummer: 315799 ● 30 januari 2013

Page 2: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

2/93

Page 3: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

3/93

Naam

Dennis Overgaauw

Adres Javastraat 8

1782 DD Den Helder

Telefoon 0223 720 455 / 06 51 900 960

E-mail [email protected]

Studentnummer

315799

Examendatum 5 maart 2013

Thesisbegeleider

Dr. M.J. van Duin

Lector Crisisbeheersing

Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid / Politieacademie

Kernopgaven

5200510: Risico-assessment en voorbereiding binnen gevaar- en crisisbeheersing

5200511: Functioneren binnen gevaar- en crisisbeheersing

Masterthesis Master of Crisis and Public Order Management

Sociale interventies bij incidenten

Dennis Overgaauw

Studentnummer: 315799 ● 30 januari 2013

Page 4: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

4/93

Page 5: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

5/93

Voorwoord

In de periode van september 2012 tot en met januari 2013 heb ik ter afronding van mijn Master of

Crisis and Public Order Management (MCPM) voorliggende masterthesis opgesteld. Voor de

totstandkoming van de thesis ben ik dank verschuldigd aan mijn collega’s van de Veiligheidsregio

Noord-Holland Noord en de GGD Hollands Noorden die met kritische belangstelling en gezonde

argwaan mijn vorderingen gevolgd hebben.

Specifieke dank ben ik verschuldigd aan de collega’s die mij in de gelegenheid hebben gesteld om ‘in

de keuken te komen kijken’, aan mijn thesisbegeleider Menno van Duin, aan Martin Smeekes die mij

in staat stelde om de MCPM te volgen, aan Nico Plug voor het initiële spoor van de thesis en

natuurlijk aan mijn stabiele thuisfront dat mij altijd in staat stelt om te relativeren en te ontspannen.

Den Helder, januari 2013

Page 6: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

6/93

Page 7: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

7/93

Samenvatting

Aanleiding

De domeinen van zorg en veiligheid worden in toenemende mate aan elkaar gekoppeld. Enerzijds

vanuit een wettelijke perspectief door de introductie van de Directeur Publieke Gezondheid en

anderzijds door incidenten die leiden tot de koppeling van beide domeinen. Deze incidenten spelen

zich af in het sociale veiligheidsdomein en veroorzaken (ernstige) overlast en hebben een beperking

van de leefbaarheid in wijken en buurten tot gevolg. In een aantal gevallen is er bij deze incidenten

sprake van extreme uitingen van geweld door mensen met een psychiatrische stoornis (verwarden).

In de afgelopen jaren is het schietincident in Alphen aan De Rijn hier het meest prominente

voorbeeld van. Alphen is qua aard en gevolg uitzonderlijk, maar incidenten waarbij ernstige overlast

veroorzaakt wordt door verwarden komen vaker voor. De Nationaal Coördinator Terrorisme-

bestrijding (NCTb1) spreekt in een publicatie uit 2010 dan ook grote zorgen uit over deze groep.

Het voorbeeld van Alphen roept echter de vraag op of de domeinen van veiligheid en zorg wel

gekoppeld zijn. De uiteindelijke koppeling lijkt immers pas tot stand te komen als er sprake is van een

concreet incident. Daarnaast kan de vraag gesteld worden of de organisaties die actief zijn in de

domeinen van zorg en veiligheid in staat zijn om incidenten te voorkomen. Deze vraag is het

vertrekpunt voor de centrale onderzoeksvraag in voorliggende masterthesis:

‘Hoe kunnen sociale interventies bijdragen aan het voorkomen

van incidenten in het veiligheidsdomein?’

Om antwoord op deze vraag te geven, is een onderzoek uitgevoerd dat grofweg uit twee delen

bestaat: een theoretische verkenning naar sociale interventies dat uitmondt in een theoretisch

model en een aantal gesprekken met inhoudsdeskundigen om deze theoretische verkenning en het

theoretisch model te toetsen.

Theoretisch verkenning

Sociale interventies laten zich omschrijven als de planmatige en doelgerichte aanpak om gedrag van

burgers te veranderen en hun omstandigheden te beïnvloeden en hebben tot doel de kwaliteit van

leven of het samenleven te vergroten. Vanuit het perspectief van sociale veiligheid en leefbaarheid is

een verbinding te maken tussen deze interventies en de regierol van de gemeente in het creëren van

een veilige woon- en leefomgeving. Interventies worden ingezet vanuit een breed netwerk en op

basis van een analyse van het probleem. De effectiviteit van sociale interventies wordt mede bepaald

door de ervaring van de professional die de interventie uitvoert. Een standaard interventie is niet te

geven, omdat het doel en de context van de interventie bepalend zijn.

Vanuit een theoretisch perspectief kunnen interventies als barrières worden gezien om incidenten te

voorkomen. Deze barrières richten zich onder meer op de aanpak van gedrag en risico’s. In relatie tot

verwarden betekent dit dat interventies zich richten op de inzet van beschermende factoren (zoals

een vast woonadres en inkomen) en inzet op persoonskenmerken (zoals onaangepast gedrag en/of

psychiatrische stoornis).

1 Per 1 juli 2011 de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV)

Page 8: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

8/93

Zelfzorg

(lekeninterventie)

Lokaal casus overleg

vitaliteit

norm

risico

sanctie

Veiligheidshuis

Driehoek + DPG

Praktische toetsing

Toetsing van bovenstaand theoretisch perspectief levert onderstaand praktisch model op.

Het model in de vorm van een piramide gaat uit van een gelaagde inzet. Het doorbreken van een

bepaalde barrière betekent dat de hoger gelegen barrière en daarbij passende interventie wordt

ingezet. Op basis van het model is sprake van vier lagen: vitaliteit, norm, risico en sanctie. De basis

van de piramide wordt gevormd door de barrière vitaliteit. Interventies in deze barrière worden

ingezet door burgers (lekeninterventie) en richten zich op het versterken van het sociaal kapitaal. De

barrière norm richt zich op enkelvoudige interventies die normoverschrijdend gedrag moeten

tegengaan. In de uitvoering worden hiervoor lokale netwerken ingezet die creatief en flexibel

opereren en bestaan uit professionals van GGZ, GGD en politie. De barrière risico richt zich op de

aanpak van risico’s c.q. risicoburgers door het veiligheidshuis. Deze meervoudige interventies

worden meer projectmatig ingezet door een specifiek netwerk van actoren dat past bij deze

specifieke en complexe situaties. Hoog in de piramide is er sprake van interventies gericht op

sancties en wordt ingezet door de driehoek aangevuld met de Directeur Publieke Gezondheid.

Resultaat

Door de toepassing van het model en het gelaagd inzetten van sociale interventies kunnen vele

incidenten voorkomen worden. Hierbij is een belangrijke rol weggelegd voor de lokale netwerken die

zich richten op normoverschrijdend c.q. onaangepast gedrag. Professionals als de wijkagent, leden

van het Vangnet & adviesteam van de GGD of medewerkers van de GGZ die actief zijn op het

grensvlak van psychiatrie en maatschappelijk werk vormen in deze netwerken een essentiële rol.

Voor zowel de interventies door het lokale netwerk als interventies door het veiligheidshuis geldt dat

de regievoerder (gemeente) moet bepalen ‘wat’ er moet gebeuren. Het is aan te bevelen om dit in

termen van visie en ambitie vast te leggen in een integraal veiligheidsplan. De professionals bepalen

vervolgens ‘hoe’ dit wordt uitgevoerd. Dit vergt vertrouwen in de professional en controle door de

regievoerder. Gezien de aard van de problematiek en concrete vraag naar snelle interventies is het

tevens aan te bevelen om een 24/7 bereik- en beschikbaarheid te organiseren en professionals het

mandaat mee te geven om de noodzakelijke interventies daadwerkelijk door te kunnen zetten.

Page 9: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

9/93

Inhoudsopgave

Voorwoord .............................................................................................................................................. 5

Samenvatting........................................................................................................................................... 7

Inhoudsopgave ........................................................................................................................................ 9

1. Inleiding....................................................................................................................................... 13

2. Theoretisch kader ....................................................................................................................... 19

3. Onderzoeksopzet ........................................................................................................................ 39

4. Resultaten ................................................................................................................................... 43

5. Analyse en discussie.................................................................................................................... 55

6. Conclusies en aanbevelingen ...................................................................................................... 67

7. Reflectie ...................................................................................................................................... 75

Literatuurlijst ......................................................................................................................................... 79

Bijlage I Onderzoeksopzet............................................................................................................... 85

Bijlage II Dwangmaatregelen Bopz .................................................................................................. 92

Bijlage III Topiclijst interviews........................................................................................................... 93

Page 10: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

10/93

Page 11: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

11/93

1. Inleiding

Page 12: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

12/93

Page 13: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

13/93

1. Inleiding

1.1 Aanleiding

Zorg en veiligheid. In toenemende mate wordt binnen de muren van de veiligheidsregio over

deze koppeling gesproken. Niet alleen vanwege het feit dat er vanaf 1 januari 2012 een

wettelijke verbinding is gemaakt tussen deze twee domeinen in de vorm van de Directeur

Publieke Gezondheid, maar zeker ook vanwege incidenten die beide domeinen koppelen. Een

illustratie aan de hand van twee voorbeelden:

1. Op 9 april 2011 vindt een schietpartij plaats in winkelcentrum De Ridderhof in Alphen aan

de Rijn. De schutter is een man van 24 jaar oud. Zeven mensen waaronder de schutter

vinden de dood. In totaal raken 17 mensen gewond. De schutter heeft een psychiatrisch

verleden. Hij is schizofreen en suïcidaal. Voor de schietpartij is hij tweemaal (in 2006 en

2008) opgenomen geweest in een (psychiatrisch) ziekenhuis. De schutter had geen werk.

Volgens het politieonderzoek had de schutter een fascinatie voor vuurwapens. Getuigen

meldden dat de schutter een vriendelijke en rustige jongen was die weinig vrienden had. Hij

was veel op zichzelf.

2. Op 11 november 2011 staat een verwarde man van 61 jaar oud uit het Drentse Peize met

een bijl in zijn hand op de N381 bij Beilen. Agenten die ter plaatse gaan, spreken de man

aan waarop de man begint te slaan. Eén van de agenten raakt gewond aan zijn hoofd. Op

het bureau vertelt de man dat hij in zijn woning de gaskranen open heeft gezet. Daarop zet

de politie de omgeving van de woning af en ontruimt negen woningen. Brandweerlieden

slaan de ruiten van de woning in om te ventileren, enkele aangestoken kaarsen te doven en

de gaskranen dicht te draaien. In de woning werden geen personen aangetroffen. De man

is onder behandeling van de GGZ. Volgens buurtbewoners zorgt de man al jaren voor

overlast. Zij willen dan ook dat de man niet meer terugkeert.

Deze incidenten lijken niet op zichzelf te staan. In de lectorale rede van Van Duin (2011) wordt

een soortgelijke casus2 geschetst en de zoekterm ‘verwarde+incident’ levert via Google

942.000 hits op. Wat de casus Alphen aan de Rijn en Peize op het eerste gezicht gemeen

hebben, is dat er sprake is van een (ernstige) verstoring van de openbare orde door een

‘verward’ persoon. Beide incidenten hebben daarnaast gemeen dat zij zorg en veiligheid

koppelen. De daad van de verwarde met een gediagnosticeerd zorgprobleem veroorzaakt

immers een veiligheidsprobleem dat door de hulpdiensten en de gemeente gecoördineerd

bestreden wordt.

In beide incidenten komt de daadwerkelijke koppeling tussen zorg en veiligheid ‘pas’ tot stand

bij een daadwerkelijke escalatie. Deze escalatie vraagt een bepaald en passend repressief

optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en

nabestaanden.

2 Op het NS station van Den Bosch geeft een 43 jaar oude man, met islamitische uiterlijke kenmerken, aan

dat hij een bom in zijn bezit heeft. Later verklaart hij dat hij de bom in de trein heeft gelegd. Deze melding

leidt tot opschaling van de hulpdiensten, persverklaringen van onder meer ProRail, de inzet van de

explosieve opruimingsdienst en bestuurlijke aandacht. Na een aantal uur blijkt er geen sprake te zijn van

een bom. De man is verward en een bekende van de politie.

Page 14: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

14/93

1.2 Probleemstelling en onderzoeksvraag

Op basis van de twee casussen kan de vraag gesteld worden of de domeinen van zorg en

veiligheid voldoende verbonden zijn. De GGD is namens het openbaar bestuur

verantwoordelijk voor publieke gezondheid, maar is in algemene zin (nog) niet herkenbaar als

veiligheidspartner. Ondanks de ingezette beweging richting het veiligheidsdomein en de

introductie van de Directeur Publieke Gezondheid (DPG3) is het beeld van de GGD het beeld

van een organisatie die zich richt op gezondheid tijdens kantooruren. De GGD is echter ook de

organisatie van infectieziektebestrijding, openbare geestelijke gezondheidszorg en medische

milieukunde. Dit zijn activiteiten die 24/7 beschikbaar zijn en die zich manifesteren in een

uitgebreid netwerk binnen de zorg.

Ondanks dit netwerk en de expertise van het zorgdomein lijkt er geen of een beperkte

koppeling tussen zorg en veiligheid. De GHOR opereert wel op dit snijvlak, maar is de

organisatie in de regio die zich richt op de coördinatie, regie en aansturing van geneeskundige

hulpverlening (bij rampen en crises). Bij incidenten waarbij verwarden problemen veroorzaken

in het domein van de openbare orde en veiligheid vervult de GHOR geen formele rol.

Instellingen voor geestelijke gezondheidszorg (GGZ) leveren op indicatie acute crisisopvang.

Interventie wordt echter geïnitieerd bij duidelijke signalen binnen een strikt kader. Op de

meeste plaatsen in het land is de praktijkervaring echter dat de GGZ door onder meer

kortingen op budgetten beperkte (acute) opvangcapaciteit heeft en dat een bepaalde

interventie een repressieve maatregel is. Bij daadwerkelijke interventies zijn er situaties

waarbij een verward persoon te ‘licht’ is voor de GGZ en de basis voor een vervolg op het

repressief optreden van de politie, in relatie tot openbare orde en veiligheid, te smal. Als

gevolg hiervan komt de verwarde persoon in kwestie weer op straat en is hij of zij in de

gelegenheid zijn ongewenst en onaangepast gedrag te herhalen.

Landelijke en regionale initiatieven zijn gestart die vorm en inhoud aan bovenstaande geven.

Veelal zijn dit oplossingen in structuur in de vorm van bijvoorbeeld convenanten of richtlijnen.

Vraag is of de oplossing niet meer vraagt dan structuur. In hoeverre is er sprake van een

cultuur van samenwerken in plaats van samen werken (Scholtens, 2009). Is de basis voor de

koppeling van zorg en veiligheid niet veel meer een kwestie van een interventie door de inzet

van een specifiek netwerk dat past bij een bepaalde situatie? Of is de koppeling meer

gebaseerd op informatiemanagement: de juiste informatie op het juiste moment op de juiste

plek? Deze vragen leiden tot de centrale vraag of incidenten vanuit de samenwerking, het

delen van informatie of het inzetten van een passende interventie voorkomen kunnen worden.

Deze vraag is interessant in retrospectief op de eerder genoemde voorbeelden: had een

vroegtijdige interventie de incidenten in Peize en Alphen aan de Rijn kunnen voorkomen?

3 De DPG is een door het lokaal bestuur aangestelde functionaris die verantwoordelijk is voor de aansturing van

de GGD en de GHOR. De DPG is lid van de directie van de veiligheidsregio (GGD Nederland, 2012).

Page 15: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

15/93

Om antwoord op deze probleemstelling te kunnen geven is de volgende onderzoeksvraag

geformuleerd:

‘Hoe kunnen sociale interventies bijdragen aan het voorkomen

van incidenten in het veiligheidsdomein?’

Om deze onderzoeksvraag te beantwoorden zijn, de volgende deelvragen geformuleerd:

• Wat zijn sociale interventies?

• Wat zijn in dit kader incidenten in het veiligheidsdomein?

• Welke informatie is als product van een uitgevoerde risicotaxatie noodzakelijk om tot

sociale interventies over te gaan?

• Welke actoren zijn bij sociale interventies betrokken?

• Wat is de bestuurlijke context van sociale interventies?

• Wat is de toegevoegde waarde van de inzet van sociale interventies ten opzichte van de

huidige aanpak?

1.3 Onderzoeksopzet

Om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden is een kwalitatief en explorerend onderzoek

uitgevoerd (Baarda, De Goede & Teunissen, 2009). Hierbij is de casus Peize als onderwerp voor

een kwalitatieve casestudy gebruikt. Op basis van een theoretisch kader is een theoretisch

model opgesteld. Aan de hand van de casus Peize is vervolgens in een aantal interviews met

inhoudsdeskundigen het theoretische model getoetst. Dit heeft uiteindelijk geleid tot het

beantwoorden van de onderzoeksvraag (conclusies) en het formuleren van aanbevelingen. De

onderzoeksopzet is in Hoofdstuk 3 nader uitgewerkt.

1.4 Leeswijzer

Na de inleiding en formulering van de onderzoeksvraag in hoofdstuk 1 is in hoofdstuk 2 het

theoretisch kader van het onderzoek uitgewerkt en is een theoretisch model opgesteld. In

hoofdstuk 3 is de opzet van het onderzoek uitgewerkt en de wijze waarop de

onderzoeksgegevens verzameld zijn. Een uitwerking van de onderzoeksgegevens (resultaat) is

in hoofdstuk 4 opgenomen. Hoofdstuk 5 koppelt de resultaten van het onderzoek aan het

theoretisch kader en wordt afgesloten met een discussie over de resultaten en de praktische

toepasbaarheid van het theoretisch model. Conclusies en aanbevelingen zijn opgenomen in

hoofdstuk 6. Een reflectie op het onderzoek is in hoofdstuk 7 opgenomen. In de bijlage is

onder meer de initiële en geaccordeerde onderzoeksopzet opgenomen

Voor elk hoofdstuk is op een schutblad een word cloud als ‘samenvatting’ van het hoofdstuk

opgenomen.

Page 16: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

16/93

Page 17: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

17/93

2. Theoretisch kader

Page 18: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

18/93

Page 19: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

19/93

2. Theoretisch kader

2.1 Inleiding

In 2010 heeft de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTb4) een fenomeenanalyse

en een beleidsverkenning laten uitvoeren naar ‘Individuele bedreigers van publieke personen

in Nederland’. Deze analyse is opgesplitst in drie afzonderlijke delen die door respectievelijk

het COT Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement, het Verwey-Jonker Instituut en Zorg

Consult Nederland opgesteld zijn. In de publicatie wordt grote zorg uitgesproken over de groep

die aangemerkt wordt als ‘verwarden’. Deze groep bestaat uit personen, die als gevolg van een

psychisch probleem of psychische stoornis gewelddadig kunnen worden.

De publicatie van de NCTb bevat een aantal aanknopingspunten in relatie tot ‘sociale

interventies bij incidenten’ die in dit hoofdstuk nader zijn uitgewerkt. Het betreft hierbij

enerzijds aspecten die betrekking hebben op (vroegtijdige) interventies, zorg en veiligheid en

anderzijds op de inzet van netwerken en het inschatten van risico’s.

2.2 Sociale interventies

Algemeen

De sociale sector heeft zich tot doel gesteld om ‘een positieve bijdrage te leveren aan de

maatschappij’ (Lub, De Groot & Schaafsma, 2011). Het resultaat van deze bijdrage is dat het

maatschappelijk functioneren van mensen wordt bevorderd en dat belemmeringen die deze

bevordering in de weg staan zo veel als mogelijk worden beperkt (Thesaurus Zorg & Welzijn,

z.d.).

Om bovenstaande doelen te bereiken worden door professionals in de sociale sector

interventies gepleegd (Rensen, 2012). Deze interventies hebben in algemene zin tot doel om

‘problemen te voorkomen of op te lossen om op deze wijze een bijdrage te leveren aan het

bevorderen of in stand houden van gezondheid en welzijn’ (Thesaurus Zorg & Welzijn, z.d.).

Sociale interventies vormen als het ware een verbijzondering van algemene interventies en

kunnen gedefinieerd worden als ‘elke planmatige en doelgerichte aanpak om het gedrag van

burgers te veranderen en hun omstandigheden te beïnvloeden, met als doel de kwaliteit van

het leven of het samenleven te vergroten’ (Thesaurus Zorg & Welzijn, z.d.). Voorbeelden van

sociale interventies zijn onder meer: voorlichting, arbeidstoeleiding, overlastbestrijding en

geestelijk raadswerk (Baart & Van der Laan, 2002).

Het inzetten van een (sociale) interventies gebeurt in Nederland op zeer grote schaal. Door

allerlei ontwikkelingen (specialisering, juridisering en accountability) in de sociale sector wordt

in toenemende mate de vraag gesteld in welke context de interventies worden ingezet (Baart

& Van der Laan, 2002) en in hoeverre de interventies effectief zijn (Rensen, Van der Kooij,

Booijink, Van der Zwet & Verduin, 2009; Scholte & Sprinkhuizen, 2012).

4 Per 1 juli 2011 de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV)

Page 20: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

20/93

Succesvolle sociale interventies

Baart en Van der Laan (2002) signaleren een aantal ontwikkelingen binnen de sociale sector

die op gespannen voet staan met het succesvol kunnen uitvoeren van sociale interventies.

Succesvolle sociale interventies worden gekenmerkt door permanent bijsturen en niet zo zeer

door gericht sturen. Het gaat hierbij meer om handelen dan om maken. Maakbaarheid is

echter een ontwikkeling in de sociale sector die meer en meer als dominant wordt gezien.

Enerzijds door de roep van de media om snel te reageren bij incidenten en anderzijds door de

differentiatie van vraag en aanbod binnen de sector. Door de nadruk te leggen op beheersing,

controle en standaardisatie wordt de ruimte om sociaal te reageren (hartelijk, beschaafd,

empathisch, geïnteresseerd, welwillend en meelevend) op afstand gezet.

Door Baart en Van der Laan (2002) worden een achttal aspecten5 van sociale interventies

genoemd die bijdragen aan het succesvol inzetten van de interventie. In onderstaande tabel

zijn de aspecten en de omschrijving van deze aspecten opgenomen.

Aspect Omschrijving

1. Vraagstuk Aan een sociale interventie ligt een welomschreven maatschappelijk

vraagstuk ten grondslag.

2. Programma Interventies bestaan uit programma’s die in tijd en plaats

afgebakend zijn.

3. Methodisch Kenmerk van een interventie is dat deze een methodisch zorgvuldig

en objectadequaat handelen vergt.

4. Sturing Sociale interventies verlangen naar hun aard specifieke vormen van

(circulaire of wederkerige) sturing.

5. Domein Interventie vindt plaats binnen een bepaald domein (o.a. zorg,

welzijn of educatie).

6. Waardeoriëntatie Belangrijk is dat door de interventie een bepaalde waarde wordt

gerealiseerd. Hoe is deze maatschappelijk verankerd? Hoe is het

gestemd met de legitimiteit van de interventie?

7. Theorieën Interventies worden ondersteund door bepaalde

(wetenschappelijke) theorieën.

8. Empirische kennis Interventies zijn gebaseerd op empirische kennis die bij voorkeur

zijn ontleend aan geëvalueerde best practises en/of ‘mislukkingen’.

5 Baart en Van der Laan noemen tien aspecten; aspect negen (methodologie) en tien (historische dimensie)

hebben echter primair betrekking op de toepassing van theorieën en de empirische (historische) kennis van

sociale interventies.

Page 21: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

21/93

Naast bovengenoemde aspecten noemen Baart en Van der Laan (2002, p. 11) een aantal

elementen in de breedte van sociale interventies. Deze elementen bepalen onder meer dat:

• Sociale interventies plaats vinden op drie handelings- of programmaniveaus:

- uitvoering;

- management;

- beleid.

• Sociale interventies plaats vinden op drie sociale niveaus:

- het individuele bestaan;

- sociale verbanden op mesoniveau (o.a. groep, categorie, straat, buurt of wijk);

- de lokale samenleving.

• Sociale interventies vindt men in drie breedtes:

- element (een afzonderlijke methodiek zoals bijvoorbeeld casework);

- voorziening (lokaal organisatorisch verband);

- programma (specifiek terrein of sector).

Effectiviteit sociale interventies

In het verlengde van bovengenoemde context is door MOVISIE6 in 2008 een start gemaakt met

een programma naar de effectiviteit van sociale interventies (Rensen, 2012). Dit programma is

onderdeel van het VWS-programma Beter in meedoen waar naast MOVISIE ook het Centraal

en Cultureel Planbureau en het Verwey-Jonker Instituut in participeren. Vanuit het perspectief

dat de sociale sector voor grote uitdagingen staat (bezuinigingen, wetswijzigingen,

decentralisatie, effectuering van de Wet maatschappelijke ondersteuning) is het essentieel dat

sociale interventies worden geëvalueerd en aan het werkveld ter beschikking worden gesteld.

In de periode 2009-2011 zijn tien onderzoeken uitgevoerd (Rensen, 2012). Deze onderzoeken

laten effectieve interventies zien, maar vanwege de specifieke context van de interventie

(bijvoorbeeld naar een methode om probleemgezinnen te ondersteunen door middel van

integrale schuldhulpverlening) zijn de interventies beperkt inzetbaar in andere

omstandigheden (Scholte & Sprinkhuizen, 2012). Zij onderbouwen dit door te stellen dat een

bepaalde gelaagdheid in kennis en de diversiteit aan spelers de effectiviteit van een sociale

interventie beïnvloeden.

Met betrekking tot sociale interventies worden vier spelers onderscheiden (Scholte &

Sprinkhuizen, 2012, p. 22):

1. Bestuurlijk en sturend:

- gemeenten en andere actoren die als financier optreden;

- gemeenten en actoren die als beleidsvormers optreden.

2. Organisaties:

- allerlei (boven)lokale initiatiefnemers en organisaties;

- keten- en netwerkpartners die niet in een hiërarchische verhouding staan.

3. Professionals:

- Beroepskrachten;

- Vrijwilligers.

4. Cliënten:

- cliënten, klanten, verwanten en naasten;

- Bewoners, afnemers van diensten (burgers).

6 MOVISIE is een landelijke kennisinstituut en adviesbureau voor maatschappelijke ontwikkeling en biedt

toepasbare kennis, adviezen en oplossingen bij de aanpak van sociale vraagstukken op het terrein van welzijn,

participatie, zorg en sociale veiligheid (Rensen, 2012).

Page 22: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

22/93

De verschillende spelers zijn vanuit hun eigen rol geïnteresseerd in de effectiviteit van

interventies: cliënten willen ervaren dat het werkt, professionals willen weten hoe het werkt,

organisaties zijn geïnteresseerd in wat er werkt en bestuurders willen weten waartoe het

werkt. In het verlengde hiervan constateren Scholte en Sprinkhuizen ten aanzien van

effectiviteit dat:

Kennis uit onderzoek is van belang, maar verdient een gelijkwaardige plek naast de ervaring

van de professional, de voorkeuren van de cliënt en de context waarin interventies worden

toegepast. Van goede professionals kan worden verwacht dat zij reflecteren op hun werk.

Goede organisaties en financiers bieden hen hiertoe voldoende ruimte (Scholte &

Sprinkhuizen, 2012, p. 8).

Een onderzoek van Rensen et al. (2009) onderschrijft bovenstaande. Zij concluderen dat niet

alleen de methode, maar ook de context en de praktijkervaring van zowel de professional als

de cliënt bepaalt of een interventie effectief is. Een standaard interventie is dus niet te geven.

Enerzijds omdat doel en context bepalend zijn; anderzijds omdat de sociale sector als geheel

vele invalshoeken kent waarbij interventies zowel op methoden als op bijvoorbeeld

voorzieningen betrekking hebben.

2.3 Veiligheid, leefbaarheid en regie

Veiligheid en leefbaarheid

Veiligheid betekent dat ‘mensen effectief zijn beschermd tegen persoonlijk leed: tegen de

aantasting van hun lichamelijke en geestelijke integriteit’ (Stol, 2011, p. 43). Veiligheids-

problemen kunnen een fysieke of sociale aanleiding hebben. Fysieke veiligheid is ‘de mate

waarin mensen beschermd zijn en zich beschermd voelen tegen persoonlijk leed door

ongevallen… van niet menselijke oorsprong’ (Stol, 2011, p. 49). Sociale veiligheid verwijst naar

‘de mate waarin mensen beschermd zijn en zich beschermd voelen tegen persoonlijk leed door

misdrijven (criminaliteit), overtredingen en overlast door anderen’ (Stol, 2011, p. 48). Sociale

veiligheidsproblemen kunnen zich afspelen tussen individuen en tussen groepen en hebben

een relatie met leefbaarheid. Leefbaarheid wordt immers in hoge mate beïnvloed door

overlast en criminaliteit.

Veiligheid en leefbaarheid worden in het Kernbeleid Veiligheid (Vereniging Nederlandse

Gemeenten [VNG], 2010) vertaald naar één van de in totaal vijf centrale veiligheidvelden:

veilige woon- en leefomgeving7. Dit veiligheidsveld is exclusief verbonden aan sociale

veiligheid. Binnen het veiligheidsveld is een viertal indicatoren te noemen die in een

onderlinge wisselwerking invloed uitoefenen op een veilige woon- en werkomgeving. In figuur

2.1 zijn deze indicatoren gegeven; tevens zijn zes aspecten gegeven bepalend zijn voor de

aanpak van het gehele veiligheidsveld.

7 De overige veiligheidsvelden zijn: bedrijvigheid en veiligheid, jeugd en veiligheid, fysieke veiligheid en

integriteit en veiligheid.

Page 23: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

23/93

Infrastructuur

Sociale

kwaliteit

Fysieke

kwaliteit

Objectieve

veiligheid

Subjectieve

veiligheid

Investeren in fysieke kwaliteit

Investeren in sociale kwaliteit

Betrekken bewoners

Toezicht en handhaving

Aanpak specifieke criminaliteit

Figuur 2.1 Kernindicatoren en aanpak veiligheidsveld

‘veilige woon- en leefomgeving’ (VNG, 2010, p. 51)

Vanuit de definitie van sociale interventies (zie 2.2) zijn de zes aspecten interessant, omdat zij

direct of indirect ingrijpen op het gedrag van mensen en de beïnvloeding van

(leef)omstandigheden. Daarnaast is het betrekken van bewoners één van de elementen die

door Scholte en Sprinkhuizen (2012) genoemd worden als essentieel ingrediënt voor de

effectiviteit van sociale interventies.

Regie

In de uitwerking van het aspect ‘investeren in sociale kwaliteit’ stelt de VNG dat de gemeente

de volgende rol vervult:

De gemeente heeft vanuit haar algemene taakstelling ten aanzien van de kwaliteit van de

lokale gemeenschap een regie- en trekkersol ten aanzien van de sociale kwaliteit van wijken

en buurten. Dit betekent dat de gemeente de maatschappelijke ontwikkelingen bewaakt,

beleid vaststelt en de uitvoering faciliteert (VNG, 2010, p. 57).

Belangrijke beleids- en uitvoeringspartners voor de gemeente zijn in deze de politie, GGD,

coöperaties, welzijnorganisaties en bewonersplatforms/-organisaties.

De regierol van de gemeente wordt door Van Buuren en Eigeman (2011) onderschreven. In

situaties waarin maatschappelijke spanningen en incidenten dreigen of reeds zijn geëscaleerd,

is het van belang dat de gemeente de regie neemt om te zorgen dat de sociale stabiliteit

hersteld wordt. Ten aanzien van de regietaak van de gemeente zien Van Buren en Eigeman

(2011) een vijftal rollen weggelegd: stimuleren, signaleren, steun creëren, structureren en

sturen. Daarnaast zijn er twee factoren die bepalen welke type regie de gemeente inzet:

• Is er sprake van doorzettingsmacht (kan de gemeente betrokken partijen haar wil

opleggen)?

• Voert de gemeente haar eigen beleidskader of dat van een ander uit?

Page 24: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

24/93

Afhankelijk van het antwoord en de rol die de gemeente kiest is er sprake van vier typen

regierollen die in onderstaande tabel zijn uitgewerkt (Van Buren & Eigeman, 2011, p. 16-17).

Regisseursrol Omschrijving

Beheergerichte

regisseur

Stelt eigen beleidskader op en heeft doorzettingsmacht richting

betrokkenen (ketenpartners).

Uitvoeringsgerichte

regisseur

Kan druk uitoefen op ketenpartners, maar voert programma van een

andere partij (bijvoorbeeld rijksoverheid) uit.

Visionaire regisseur Stelt eigen beleidskader op, maar heeft geen doorzettingsmacht naar

ketenpartners.

Faciliterende

regisseur

Heeft geen eigen beleidskader of doorzettingsmacht, maar faciliteert

de uitvoering (van de interventie).

Ten aanzien van het ontstaan van maatschappelijke spanningen onderscheiden Van Buren en

Eigeman (2011) twee elementen: een voedingsbodem en incidenten. Een incident

(ongewenste gebeurtenis zoals bijvoorbeeld een gewelddadige confrontatie tussen groepen,

inbraken of rellen) kan leiden tot maatschappelijke spanningen als er ook sprake is van een

voedingsbodem (bijvoorbeeld ongenoegen over leefomgeving). Deze voedingsbodem kan zich

individueel of op het niveau van een groep manifesteren. Concreet kunnen deze incidenten en

maatschappelijke spanningen leiden tot een verstoring van de openbare orde. Hiermee komt

de burgemeester in beeld die conform artikel 172, lid 1 van de Gemeentewet en artikel 4 Wet

veiligheidsregio’s ‘als eenhoofdig bestuursorgaan belast is met de handhaving van de openbare

orde en veiligheid’ (Van Bennekom & Jong, 2010, p. 10). De burgemeester heeft

bestuursrechterlijke bevoegdheden gericht op het voorkomen van de verstoring of het

herstellen van de openbare orde. De burgemeester kan dus (laten) interveniëren door gebruik

te maken van algemene, nood- of specifieke bevoegdheden. Een interventie op basis van

specifieke bevoegdheden geschiedt in samenspraak met het Openbaar Ministerie (OM). In het

(justitieel) driehoeksoverleg tussen burgemeester, (hoofd) officier van justitie (OM) en politie

vindt deze afstemming plaats waarbij tevens de inzet van de politie in dit kader wordt

besproken.

2.4 Zorg als het kan, straf als het moet

Profiel

In 2010 heeft het Verwey-Jonker instituut twee publicaties uitgegeven over plegers van geweld

in het publieke domein (Bakker, Drost & Roeleveld, 2010; De Groot, Drost en Boutellier, 2010).

In beide publicaties wordt de ‘verwarde’ als één van de typen bedreigers c.q. plegers van

geweld beschreven. Volgens Bakker et al. (2010) is een psychiatrische stoornis kenmerkend

voor de verwarde pleger waarbij het geweld dat gebruikt wordt onvoorspelbaar is. De Groot et

al. (2010) stellen dat er vaak sprake is van ernstige psychiatrische problematiek, zoals een

waan of een psychose. Geweld zal eerder impulsief dan gepland plaatsvinden waardoor

verwarden een risico vormen voor hun directe omgeving.

Page 25: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

25/93

Het profiel van een verwarde is als volgt te schetsen:

Het betreft vooral mannen van middelbare leeftijd, meestal alleenstaand, die problemen

hebben met hun werksituatie (ontslag en/of faillissement), als gevolg daarvan schulden

hebben en gefrustreerd zijn over wat de maatschappij, overheidsinstanties hen persoonlijk

aandoet. Ze beschikken over een gering sociaal netwerk (Hamer, Borgesius & Verschure,

2010, p. 95).

In onderstaande tabel is de ‘profielschets’ gegeven zoals Bakker et al. (2010, p. 62) die voor de

‘verwarde’ opgesteld hebben.

Persoonskenmerken Sociale context Situationele/incidentkenmerken

• Vaker man

• > 25 jaar

• Psychiatrische stoornis

• Onaangepaste levensstijl

• Lage frustratiedrempel

• Vaak werkeloos

• Leeft van uitkering

• Aanleiding ontbreekt

• Verbaal en fysiek geweld

• Individuele pleger

Ten aanzien van interventies stellen Bakker et al. (2010, p. 100) dat deze met name gericht

moeten zijn op persoonskenmerken van de verwarde; voor de effectiviteit van de interventie

is het belangrijk dat deze gericht is op gedrag en op het inzicht in dit gedrag.

In het verlengde van bovenstaande kan gesteld worden dat de door De Groot et al. (2010,

p. 36, p. 47) genoemde situationele factoren, die enerzijds als risicofactoren en anderzijds als

beschermende factoren gezien worden, van belang zijn voor een eventuele interventie. De

factoren zijn als volgt:

Risicofactoren Beschermende factoren

• Gewelddadig gedrag in het verleden

• Traumatische levensgebeurtenissen

• Wapenbezit

• Een sociale omgeving die gewelddadig

gedrag ondersteunt

• Lidmaatschap van een groep met

extreme overtuigingen

• Een vast woonadres

• Stabiele (familie)relaties

• Een vaste baan

• Een vast inkomen

• Zelfvertrouwen

• Religieuze of sterk morele overtuigingen

Zorg en straf

Verwarden zitten klem in twee systemen c.q. domeinen: het domein van de straf en het

domein van de zorg (Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling [RMO], 2007). Bij de aanpak

(interventie) van verwarden is er echter sprake van één perspectief (Muller, Bron, Hoog & Van

der Vorst, 2010). Maatregelen richten zich op het wegnemen van de dreiging van de

rechtsorde of op het bevorderen van de geestelijke gesteldheid van de verwarde. In feite is er

dus sprake van een juridische of een zorginterventie. Beide interventies (vanuit het perspectief

van straffen en van hulpverlening) hebben hun eigen filosofie. Een straf is op te vatten als een

vergelding van schuld en dient onder meer het doel van preventie (anderen afschrikken en

recidive voorkomen) of incapacitatie (door vrijheidsberoving voorkomen van strafbare feiten).

Indirect kan straf tot doel hebben het ‘wegnemen van maatschappelijke onrust of

genoegdoening’ (Boutellier & Lünneman, 2006, p. 91). Het ondergaan van straf is niet vrijwillig.

Page 26: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

26/93

Hulpverlening (zorg) gebeurt daarentegen wel op vrijwillige basis en is erop gericht om de

levenskwaliteit van de patiënt of cliënt te verbeteren. Er is sprake van een recht op

‘behandeling alleen met toestemming van de patiënt’. Dit recht is verankerd in de Wet

geneeskundige behandelingsovereenkomst (Wgbo). Er kunnen echter omstandigheden zijn

waarbij goede zorg een inbreuk vraagt op deze vrijwilligheid en er dus sprake is van dwang.

Deze dwang (recht) wordt alleen ingezet ‘als andere middelen falen en het leven van de patiënt

of van anderen in gevaar komen’ (Boutellier & Lünneman, 2006, p. 92).

De Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Bopz) vormt het kader voor

een aantal dwangmaatregelen die gedwongen opname en behandeling regelt. In het

rechterlijk oplegging van dwang moet er een causaal verband zijn tussen de geestesstoornis en

het gevaar dat patiënt voor zich zelf en/of voor zijn omgeving vormt. Dit wordt het

gevaarscriterium genoemd (Hamers et al., 2010). In bijlage II zijn de vier dwangmaatregelen

uit de Bopz opgenomen.

Naast de dwangmaatregelen uit de Bopz die civiel- en bestuursrechterlijke van aard zijn, kan

ook vanuit het strafrecht een juridische interventie worden gepleegd. Indien er sprake is van

een strafbaar feit of als patiënten al eerder in contact met justitie zijn geweest kunnen

maatregelen als voorwaardelijke sanctie of voorlopige hechtenis worden opgelegd. In dat

geval komt niet de reguliere, maar de forensische psychiatrie in beeld. Een forensisch

psychiater is naast behandeling ook nadrukkelijk gericht op het verminderen van recidive en

kan ‘zwaardere’ middelen inzetten (Hamers et al., 2010). Vanuit de rechterlijke sfeer is een

duidelijke ontwikkeling te zien waarbij gekeken wordt naar de mogelijkheid om eerst zorg toe

passen en daarna straf op te leggen. Dit wordt getypeerd als ‘zorg als het kan, straf als het

moet’.

Zorginterventies

Het is niet makkelijk om verwarden of mensen met complexe en meervoudige

zorgproblematiek in behandeling te krijgen. Vaak hebben zij geen enkel ziekte-inzicht en zijn

daardoor niet gemotiveerd voor behandeling (Hamers et al., 2010). Het vroegtijdig signaleren

en interveniëren vergt dus een bepaalde werkwijze die moet zorgen dat mensen in de zorg

komen terwijl zij zelf daar niet de noodzaak toe zien. Deze zorg wordt bemoeizorg genoemd.

Bemoeizorg is het bieden van (ongevraagde) hulp aan zorgwekkende zorgmijders met vaak

complexe problematiek, waarbij verbeteringen van de kwaliteit van leven en reductie van

overlast als uitgangspunten dienen. De ‘zorg op maat’ hulpverlening maakt gebruik van

verschillende op elkaar afgestemde methodieken en strategieën. De hulpverlening heeft

een actief, outreachend en laagdrempelig karakter. De samenwerking tussen verschillende

disciplines en organisaties is van wezenlijk belang om deze groep cliënten met de

hulpverlening in contact te brengen (Hamers et al., 2010, p. 114-115).

Er is een aantal uitvoeringsvormen van bemoeizorg (Hamers et al., 2010). Het zogenaamde

Vangnet & adviesteam is één van de uitvoeringsvormen en bestaat uit een team van

hulpverleners dat actief contact zoekt met cliënten. Signalering van cliënten kan via een

bepaald meldpunt zijn (dat regionaal door bijvoorbeeld de GGD wordt ingericht) of de

uitkomst van zogenaamde zorg- en signaleringsoverleggen.

Page 27: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

27/93

Door Roeg, Voogt, Van Assen en Garretsen (2012) zijn de effecten van bemoeizorg onderzocht.

Over een periode van drie jaar zijn van drie verschillende bemoeizorgteams alle cliënten

(N=523) ‘gevolgd’ en is in de tijd gekeken naar de verbetering van onder meer de kwaliteit van

leven, ernst van de problematiek, binding tussen cliënt en hulpverlener en de mate van

doorverwijzing naar reguliere voorzieningen. Roeg et al. hebben vastgesteld dat met name de

kwaliteit van leven sterk toe nam en dat dit effect stand houdt tot zes maanden na afsluiting

van een bemoeizorgtraject. Daarnaast is duidelijke afname in de problematiek waargenomen.

Een andere zorginterventie is de methodiek die Functie Assertive Community Treatment

(FACT) genoemd wordt (Hamers et al., 2010). De doelgroep van FACT bestaat uit mensen met

een ernstige psychiatrische aandoening (EPA8) die daarnaast bijvoorbeeld ook verslavings- of

meer sociaal/financiële problemen kennen. Anders dan bemoeizorg richt FACT zich op

daadwerkelijke zorg en niet ‘slechts’ op doorverwijzing naar zorg. Een FACT-traject is dus

langer van tijdsduur dan een bemoeizorg traject. De werkwijze van een FACT-team is actief,

assertief en bemoeizuchtig. Het zorgaanbod bestaat uit behandeling, herstelfuncties en

intensieve zorg bij (individuele) crisis (Raad voor de Volksgezondheid & Zorg [RVZ], 2012). De

zorg is continu, individueel en in de nabijheid van de patiënt. Behandeling is in de eigen

omgeving. Een FACT-team is volledig verantwoordelijk voor de patiënt en richt zich naast zorg

ook op wonen, werk en inkomen.

Ten aanzien van interventies, passend bij bovenstaande principes, is onderscheid te maken

tussen het tegengaan van ontregeling, behandeling en herstel (RVZ, 2012, bron: GGZ Noord-

Holland Noord). De interventies vallen (deels) samen en volgen elkaar niet chronologisch op.

Een belangrijk element van FACT is ‘zoeken, vinden en binden’. Signalen vanuit onder meer

politie, gemeenten, woningcorporaties en het Vangnet & adviesteam (GGD) zijn van grote

waarde om daadwerkelijke patiënten met een ernstige psychiatrische aandoening te bezoeken

en te ‘verleiden’ tot contact. Een FACT-team richt zich op een bepaalde wijk of regio met

ongeveer 50.000 inwoners waarbinnen tussen de 160 en 200 mensen met een EPA wonen.

FACT teams kunnen taken uitvoeren in het kader van de Openbare Geestelijke

Gezondheidszorg (OGGz) of signalen vanuit de OGGz kunnen een FACT-team behulpzaam zijn.

De OGGz wordt in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) omschreven als:

Het signaleren en bestrijden van risicofactoren op het gebied van de openbare geestelijke

gezondheidszorg, het bereiken en begeleiden van kwetsbare personen en risicogroepen,

het functioneren als meldpunt voor signalen van crisis of dreiging van crisis bij kwetsbare

personen en risicogroepen en het tot stand brengen van afspraken tussen betrokken

organisaties over de uitvoering van de openbare geestelijke gezondheidszorg.

8 EPA worden volgens een Amerikaanse systematiek: de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders

(DSM) gediagnosticeerd. Er is enerzijds sprake van klinische- en anderzijds van persoonlijkheidsstoornissen.

Klinische stoornissen (de zogenaamde as I stoornissen) zijn bijvoorbeeld schizofrenie (wanen, hallucinaties,

chaotisch gedrag) en bipolaire stoornis (manisch-depressieve stoornis). Deze twee stoornissen rekent met tot

de psychotische stoornissen en sluiten aan op het profiel van de ‘verwarde’ (Hamers et al., 2010, p. 130). De

omvang van groep met een EPA wordt in Nederland op 160.000 tot 180.000 patiënten geschat (RVZ, 2012).

Page 28: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

28/93

OGGz is op basis van de Wmo een gemeentelijke taak die uitgevoerd wordt door de GGD.

Doelgroep van de OGGz is breder dan de groep met een ernstige psychiatrische aandoening.

De OGGZ richt zich in algemene zin op kwetsbare personen die onvoldoende zelfredzaam zijn

door bijvoorbeeld een verslaving of psychosociale problemen. Kern van de activiteiten is

signaleren en beïnvloeden van risicofactoren met het oog op het voorkomen en verminderen

van uitsluiting en dakloosheid. OGGZ dient in feite het doel om de kwaliteit van leven voor

kwetsbare groepen op een aanvaarbaar niveau te krijgen (Hamers et al., 2010).

Bemoeizorg, FACT en OGGz zijn vanuit het zorgperspectief van belang omdat er een duidelijke

relatie ligt tussen de interventie (specifieke actie of beïnvloeden omstandigheden) en de

kwaliteit van leven. Enerzijds voor de groep met een psychiatrische stoornis en anderzijds voor

de groep kwetsbare die met meer psychosociale problemen kampen. Essentieel is dat de

‘verwarde’ toegang tot de zorg krijgt (Hamers et al., 2010). Indien er sprake is van een situatie

in het ‘grijze gebied’ (verwarde voldoet niet aan de Bopz criteria en een strafrechtelijk traject

leidt niet tot resultaat) dan zijn met name signalen vanuit het netwerk van organisaties (politie,

GGD, GGZ, maatschappelijk werk, woningcorporaties, etc.) van belang om aanknopingspunten

te vinden voor een interventie.

Ontwikkelingen

In 2013 worden twee nieuwe wetten van kracht: de Wet verplichte geestelijke gezondheidzorg

(WvGGZ) en de Wet forensische zorg (Wfz) (RVZ, 2012). De WvGGZ vervangt de Bopz en

‘maakt verplichte geestelijke gezondheidszorg mogelijk, die niet alleen tijdens een opname

gegeven kan worden, maar ook ambulant’ (RVZ, 2012, p. 7). Het adagium zal op basis van

beide wetten zijn: ‘GGZ, tenzij…’. Hiermee wordt zorg dus de primaire interventie.

De Raad voor de Volksgezondheid & Zorg (RVZ) schat in dat de implementatie van de WvGGZ

en de Wfz met name voor de GGZ grote veranderingen gaat brengen. Enerzijds vanwege het

aanbod van zorg aan ‘zware’ patiënten (meer delictplegers die verplichte geestelijke

gezondheidszorg opgelegd krijgen in plaats van detentie; meer zorgwekkende zorgmijders met

psychische problemen, etc.). Anderzijds vanwege de daadwerkelijke organisatie van zorg op

een moment dat er grote bezuinigingen binnen de GGZ spelen. Eén van de oplossings-

richtingen die de RVZ bepleit is een forse uitbreiding van het aantal FACT teams: van de 180

medio 2012 naar 400 tot 500 in de toekomst.

Daarnaast vraagt de RVZ meer aandacht voor preventie, vroegsignalering en continuïteit van

zorg in de (totale) keten van zorg en justitie. De RVZ noemt het element van preventie en

vroegsignalering ‘voorzorg’ (RVZ, 2012, p. 41). Vroegtijdige signalering, diagnostiek en

interventies moeten het fundament gaan vormen van de zorgketen en vraagt uitvoering door

zowel de GGZ als de GGD. De taak van de GGD vanuit het perspectief van de Openbare

Geestelijke Gezondheidszorg is in deze verankerd in de Wet maatschappelijke ondersteuning

(Wmo) en de Wet publieke gezondheid (Wpg).

Ten aanzien van de uitvoering van (sociale) interventies is op basis van bovenstaande de

breedte van de interventies en de spelers van belang (zie 2.2). In termen van uitvoering is het

onderscheid tussen beleid, management en uitvoering van belang . Ten aanzien van de spelers

kan gesteld worden dat het gaat om de (bestuurlijke) sturing vanuit beleid op organisaties die

professionals in staat moet stellen zorg te bieden voor cliënten. De RVZ positioneert hiermee,

mede op basis van de Wpg en de Wmo de Directeur Publieke Gezondheid (DPG) als bestuurlijk

aanspreekpunt voor gemeentebestuurders, organisaties binnen de zorg, voor politie en

Page 29: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

29/93

justitie. Vanuit de taakstelling van de DPG is zijn positie op het grensvlak van zorg en (sociale)

veiligheid namens het Openbaar Bestuur bij uitstek geschikt om regie te voeren over

‘voorzorg’. Vanuit de uitvoering is de positie van de zogenaamde veiligheidshuizen van belang

aangezien daar op integrale wijze uitvoering wordt gegeven aan de samenwerking tussen

instanties op het vlak van ‘opsporing, vervolging, hulverlening en berechting met als doel

overlast, huiselijk geweld en criminaliteit terug te dringen’ (RVZ, 2012, p. 26). In de

veiligheidshuizen werken gemeenten, politie, openbaar ministerie, reclassering en

welzijnsorganisatie samen. Op basis van de geschetste ontwikkelingen en het herziene

wettelijk kader is verbreding van de samenwerking met onder meer de GGZ en de GGD

noodzakelijk.

2.5 Netwerken

Ontstaan en definiëring

Vanuit de organisatietheorie is in de jaren ’60 en ’70 het perspectief van de

netwerkorganisatie ontstaan (Helsloot, Groenendaal & Warners, 2012 naar Stacey et al.,

2000). Vanuit het besef dat organisaties voor hun functioneren in hoge mate afhankelijk zijn

van hun omgeving werd de contingentietheorie geboren. Deze theorie stelt dat ‘organisaties

alleen kunnen overleven wanneer ze zich (kunnen) aanpassen aan de omgeving waarin ze

opereren’ (Helsloot et al., 2012, p. 30 naar Lawrence & Lorsch, 1967).

De doorontwikkeling van de contingentietheorie leidde eind ‘70 tot de interorganisatietheorie.

Deze theorie richt zich op de relaties tussen organisaties en de wijze waarop organisatie

afhankelijk zijn van elkaar (Helsloot et al., 2012 naar Pfeiffer & Salancik, 1978). De theorie

heeft een aantal modellen opgeleverd waar het resource dependency-model het bekendste

van is: geen enkele organisatie beschikt over voldoende middelen om haar doelen te

verwezenlijken. Organisaties zijn afhankelijk van elkaar, moeten interacteren en vormen

daardoor een netwerkachtig verband.

In lijn met deze theorie definiëren De Bruijn en Ten Heuvelhof (2007, p. 1) een netwerk als ‘een

aantal actoren met verschillende belangen die voor de realisering van hun doelstellingen van

elkaar afhankelijk zijn’. Het denken in netwerken is volgens De Bruijn en Ten Heuvelhof (2007)

het gevolg van een aantal maatschappelijke ontwikkelingen waaronder de toenemende

professionalisering en de invloed van informatietechnologie. Het laatste aspect past goed in

het huidige tijdsbeeld van bloeiende sociale netwerken als Facebook en Twitter.

Organisaties in het veiligheidsdomein zijn bij uitstek netwerkorganisaties. Netwerkorganisaties

zijn volgens de contingentietheorie flexibele en gedecentraliseerde organisatievormen die

geschikt zijn om in een turbulente en complexe omgeving te opereren (Helsloot et al., 2012).

Bureaucratische (traditionele) organisaties daarentegen passen meer in stabiele en

voorspelbare omgevingen. Boin, ‘t Hart, Stern en Sundelius (2005, p. 43) stellen in dit verband

dat ‘successful crisis management depends not so much on critical decision making but on.…

coordination throughout the response network’. Succesvol crisismanagement wordt dus in

hoge mate bepaald door de wijze waarop het (veiligheids)netwerk wordt gecoördineerd.

Page 30: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

30/93

Structuur, principes, rollen en besluitvorming

Ten aanzien van de structuur van netwerken zijn volgens De Bruijn en Ten Heuvelhof (2007)

vier kenmerken van belang: pluriformiteit, interdependentie (wederzijdse afhankelijkheden),

geslotenheid en dynamiek. Pluriformiteit en afhankelijkheid zit besloten in de eerder gegeven

definitie van netwerken. Het element van geslotenheid heeft met sturing te maken:

‘netwerken laten zich niet of nauwelijks sturen door actoren buiten het netwerk’ (Helsloot et

al., 2012, p. 32). Het element van dynamiek is evident vanuit de optiek dat netwerken

opereren in complexe en turbulente omgevingen. Dynamiek betekent echter ook dat de

samenstelling qua actoren niet altijd hetzelfde is. Actoren kunnen het netwerk verlaten en

andere kunnen toetreden. Deze kenmerken staat haaks op die van hiërarchische organisaties

die zich kenmerken door uniformiteit, eenzijdige afhankelijkheden, openheid/ontvankelijkheid

voor hiërarchische signalen en stabiliteit.

Bij het samenwerken in netwerken is er sprake van drie principes die de effectiviteit van het

netwerk bepalen (Helsloot et al., 2012):

• actoren moeten er (in principe) beter van worden;

• participeren in een netwerk is ‘geven en nemen’;

• participeren in een netwerk vraagt om een zekere beslissingsbevoegdheid binnen de eigen

organisatie.

Het aspect van beslissingsbevoegdheid wordt ook door Boutellier en De Groot (2010, p. 18) als

belangrijke factor gezien. Daarnaast stellen zij dat de volgende factoren een grote invloed

hebben op het functioneren van netwerken:

• het initiatief voor het netwerk komt bij voorkeur van onderop;

• er dient een partij te zijn die het initiatief wil trekken;

• de deelnemende partijen moeten een besef van urgentie delen;

• de aanpak moet steunen op een zorgvuldige analyse van het ‘probleem’.

Ten aanzien van samenwerking is het element van onderling vertrouwen en persoonlijke

contacten belangrijk. Een sterke informele samenwerking bevordert volgens Boutellier en De

Groot (2010) de daadkracht en doelgerichtheid van netwerken.

‘Besluitvorming in een netwerk is het gevolg van ontelbaar veel interacties’ (De Bruijn & Ten

Heuvelhof, 2007, p.42). De Bruijn en Ten Heuvelhof stellen dat besluitvorming in een netwerk

het resultaat is van een proces waarin actoren onderhandelen. Een besluit is dan in feite niets

meer dan wat al in tijdens het proces besloten is. Er is dan sprake van consensus, commitment

of tolerantie (De Bruijn, Ten Heuvelhof & In ’t Veld, 2008). Het tolereren van een besluit is ‘the

best alternative to no agreement’. Gezien het relationele aspect van netwerken geeft tolereren

rust in het netwerk en betekent compensatie: op een ander moment wordt een actor voor het

tolereren beloond.

Page 31: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

31/93

De Bruijn en Ten Heuvelhof (2007) benaderen besluitvorming in netwerk als een proces en

besluitvorming in hiërarchische organisatie als een project. In ondertaande tabel is deze

vergelijking uitgewerkt.

Hiërarchie Netwerk

Regelmatig en volgtijdelijk Onregelmatig en geen duidelijke opvolging

van activiteiten

Fasen Ronden

Actoren zijn stabiel Actoren treden in en uit

Eén arena; duidelijk begin- en eindpunt Meer arena’s; geen geïsoleerd begin- en

eindpunt

Inhoud probleem stabiel Inhoud probleem verschuift

Prikkel om problematiek als gestructureerd

te beschouwen

Prikkel om problematiek als

ongestructureerd te beschouwen

Consistentie en voorspelbaarheid Meebewegen en onvoorspelbaarheid.

In het verlengde hiervan omschrijven De Bruijn en Ten Heuvelhof (2007) een projectmatig

besluit als Decide, Announce, Defend (DAD) en procesmatige besluiten als Dialogue, Decide,

Deliver (DDD).

Interventies

Volgens de Bruijn en Ten Heuvelhof (2007) zijn er acht strategieën mogelijk om interventies te

plegen die de besluitvorming in een netwerk beïnvloedt. Een interventie is een interventie op

het proces. Hierbij kan sprake zijn dat de interventie bevorderlijk is voor het proces

(versnelling) of dat de interventie bedoeld is ter afronding van een (onderdeel van het) proces.

Daarnaast bieden interventies de mogelijkheid om actoren te betrekken (mede afhankelijk van

de rol die een actor speelt) of juist om ruimte te geven.

Boutellier en De Groot (2010) plaatsen interventies vanuit veiligheidsnetwerken in een ander

kader. Zij vragen zich niet alleen af welk overlegvorm of samenwerkingsverband leidt tot

daadwerkelijke interventies, maar ook wie van de actoren handelt als het er (echt) op

aankomt? Zij stellen dat ‘netwerken zich vormen rond concrete problemen en dat de zwaarte

van het probleem bepalend is voor de interventie’ (Boutellier & De Groot, 2010, p. 21). Ten

aanzien van de interventie wordt de vergelijking met een voetbalelftal gemaakt (Boutellier,

Rijkschroeff & Steketee, 2004). Interventies worden gevormd door linies (voorhoede,

middenveld en verdediging) en een doelman.

In onderstaande tabel zijn de verschillende elementen van dit model, het liniemodel,

opgenomen.

Linie Speler(s) Aard interventie Interventie

Voorhoede Burgers Versterking sociaal kapitaal Vitaliteit

Middenveld Normatieve

organisaties

Tegengaan norm-

overschrijdend gedrag

Norm

Verdediging Risicogerichte

organisaties

Aanpak van risico’s Risico

Doelman Justitie Sanctionering Straf

Page 32: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

32/93

In een veilige en leefbare omgeving zijn meer partijen betrokken dan politie en justitie

(Boutellier, 2007). Andere partijen hebben hier nadrukkelijk ook een rol in. Aan de ene kant zijn

dit partijen die een rol spelen in de aanpak van normoverschrijdend gedrag (repressieve en

preventieve instituties en maatschappelijke organisaties). Aan de andere kant wordt de rol van

de burger in het veiligheidsdomein steeds belangrijker en wordt in toenemende mate een

bijdrage gevraagd in het verhogen van veiligheid en leefbaarheid. Deze betrokkenheid is onder

meer door projecten rondom burgerparticipatie en zelfredzaamheid te zien.

Boutellier et al. (2004) pleit voor een sterke beweging naar voren waardoor de verdediging en

doelman ontlast worden door een verbreding van het speelveld en betrekken van alle spelers

op het veld. Door sterke sociale banden tussen burgers (vitaliteit, energie, dynamiek) ontstaat

een eerste barrière die veiligheidproblemen moet tegengaan. Er dient sprake te zijn van

veerkracht zoals Van Duin (2011) dat naar Wildavsky verwoordt in de zin dat veerkracht kan

worden omschreven als de capaciteit om met onverwachte gevaren om te gaan als deze zich

manifesteren. Veerkracht als het vermogen om te herstellen van een onverwachte gebeurtenis

(incident) om vervolgens als samenleving meer weerstand te kunnen bieden tegen dergelijke

incidenten.

2.6 Risico-inschatting

Risico en gevaar

Om daadwerkelijk tot interventies over te gaan is het niet alleen belangrijk om signalen te

ontvangen, maar ook om signalen te vertalen naar (potentiële) dreigingen. Er is dus een

inschatting van het risico noodzakelijk. Een risico wordt gedefinieerd als het ‘product van de

kans van het optreden van een noodlottige gebeurtenis maal de gevolgen daarvan’

(Vanderveen, Pleysier & Rodenhuis, 2011, p. 101). In deze definitie is een risico meet- en

voorspelbaar en ligt met name in het verlengde van fysieke veiligheid.

Door Ale wordt risico gedefinieerd als ‘een functie van scenario, kans en gevolg’ (2009, p. 329

naar Kaplan en Garrick, 1981). Met andere woorden: er wordt ruimte gelaten voor andere

aspecten dan kans en gevolg alleen. Hiermee wordt echter een element geïntroduceerd dat

niet c.q. beperkt meetbaar is en dat vergelijking van risico’s lastig maakt. Deze elementen

hebben bijvoorbeeld de sociale context waarbinnen een risico zich manifesteert. Risico is niet

hetzelfde als gevaar. Gevaar is de ‘intrinsieke eigenschap van een stof, een ding, een dier, een

mens of een situatie waardoor we eventueel geschaad kunnen worden’ (Ale, 2009, p. 330). Een

manier om een gevaar te beheersen is om een afscherming (barrière) aan te brengen tussen

het gevaar en het ‘doelwit’. Een barrière bepaalt dus het risico en niet het gevaar.

Risicoanalyse

Om te bepalen welke barrières opgebouwd moeten worden is een analyse van het risico van

belang. Hierbij wordt een vast patroon gevolgd waarbij eerst wordt geïdentificeerd om welke

risico’s het gaat (Ale, 2009). Daarna wordt bepaald volgens welk scenario het risico zich kan

manifesteren; hierbij wordt kwantitatief bepaald wat oorzaak en gevolg is en vindt een

kwalitatieve karakterisering van het risico plaats. In onderstaand figuur zijn de stappen in de

analyse schematisch weergegeven.

Page 33: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

33/93

Figuur 2.2 De stappen in een risicoanalyse (Ale, 2009, p. 334)

De identificatie van een risico is een essentiële stap aangezien dit de basis vormt voor de

verdere analyse. Om de identificatie mogelijk te maken kan het zogenaamde vlinderdasmodel

toepast worden. Dit model zet een ‘incident’ als ongewenste gebeurtenis centraal en vormt de

basis voor een analyse. Het incident heeft een oorzaak en een gevolg. Ook dit wordt in het

model zichtbaar. Onderstaand is het vlinderdasmodel schematisch weergegeven.

Figuur 2.3 Het vlinderdasmodel (Ale, 2009, p. 335; Vanderveen et al., 2011, p. 100)

Links van het incident staan alle factoren (fouten) en combinaties van factoren die naar een

incident toe leiden. Rechts staan alle gevolgen van het incident. Het opwerpen van barrières

(in figuur 2.3 aangegeven met de rode lijnen) leidt tot het elimineren van (een deel van de)

oorzaken en dus op de kans dat een incident zich voordoet. Qua oorzaken wordt in het

vlinderdasmodel, dat zich met name richt op fysieke risico’s, gesproken over aspecten als

constructiefouten, menselijke fouten of opzet. Groeneweg (2002) spreekt in dit verband van

tien basisrisicofactoren die leiden tot incidenten. Deze factoren zijn branchespecifiek

(ontwerp, hardware, onderhoud, huishouding en foutbevorderende condities) of generiek

(procedures, training, communicatie, strijdige doelstellingen of organisatie). In feite geldt dat

voor alle factoren barrières en dus in feite interventies denkbaar zijn.

Het toepassen van het vlinderdasmodel is één van de methoden die in de zorg gebruikt wordt

om risico’s binnen zorgprocessen te identificeren en een inschatting voor de veiligheid van

patiënten te maken. Naast het vlinderdasmodel als prospectieve risico inventarisatie wordt

ook de Healthcare Failure Mode and Effect Analysis (HFMEA) toegepast (Boelhouwers,

Heemskerk, Kroeze, Lageman & Witteveen, 2012). In Nederland wordt deze methode de

SAFER-methodiek genoemd waarbij SAFER staat voor Scenario Analyse van Faalwijzen Effecten

en Risico’s (UMC Utrecht, z.d.). Deze methode richt zich met name op faalwijzen (failure

Ba

siso

orz

ake

n

Incident

Ge

vo

lge

n

Gebeurtenissenboom Foutenboom

Identificatie

Kwantificeren

Kans / gevolg

Kwalificeren

Soort risico

Beslissen Reduceren Handhaven

Page 34: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

34/93

modes) die in drie clusters ondergebracht: technische, organisatorische en menselijke

oorzaken. Deze oorzaken overlappen de basisrisicofactoren van Groeneweg (2002).

Ten aanzien van risico’s is het in de presentatie van risico’s goed om te beseffen dat leken en

deskundigen niet dezelfde taal spreken. Hier speelt het element van risicoperceptie een grote

rol. Met risicoperceptie wordt bedoeld het ‘geheel van overtuigingen, attitudes, oordelen en

gevoelens, maar ook over sociale en culturele normen en waarden die mensen erop nahouden

ten aanzien van risico’s’ (Ale, 2009, p.345). Experts hebben met name de focus op het element

van kans x effect terwijl leken met name naar de ernst van het gevolg kijken en dus met name

oog hebben voor het effect en minder voor de kans.

‘Sense making: grasping crises as they unfold’

Het signaleren van dreigende (sociale) incidenten is vanuit de netwerkgedachte met veel

actoren te vergelijken met het maken van een puzzel (Boin, ’t Hart, Stern & Sundelius, 2005).

Om de puzzel te kunnen maken is informatie noodzakelijk. Informatie is echter

gefragmenteerd beschikbaar en het wordt door de actoren gefilterd en bewerkt voordat het

gedeeld wordt. Als alle stukjes van de puzzel op tafel liggen en het incident heeft

plaatsgevonden is het natuurlijk een andere casus dan er een beperkt aantal stukjes

beschikbaar zijn en er van een incident nog geen sprake is. Boin et al. (2005, p. 37) omschrijven

dit als volgt: ‘a close reading of many crisis cases reveals what in hindsight look suspiciously like

flashing warning lights which should have alerted authorities to things to come’.

Organisaties zijn in algemene zin volgens Boin et al. niet ingericht op het vroegtijdig herkennen

van crises. Organisaties zijn niet op zoek naar problemen. Naast het eerder genoemde aspect

van informatiedeling betreft een ander onderliggende organisatorisch aspect het beperkt

vermogen om ‘problemen’ te agenderen. Dit kan te maken hebben met de vaardigheden van

functionarissen om aandacht te vragen voor een probleem (‘framing’) en anderzijds met de

‘incubatietijd’ van crises. Het element van onzekerheid over een eventuele escalatie en de

relatief lange ontwikkeltijd maken het geen acuut probleem. ‘Tomorrow worries should be

solved before next year’s threats’ (Boin et al, 2005, p. 27).

Naast het agenderen zijn er meer persoonlijke beperkingen waarvan ervaring er één is.

Ervaring is een belangrijk element in het koppelen van signalen aan dreigingen. Mensen zijn

geneigd te zien wat ze verwachten doordat ze bepaalde signalen koppelen aan ervaring (Boin

et al, 2005). In groepen komt daar nog het element van ‘groupthink’ bij en worden personen

die (constant) waarschuwen als vervelend ervaren.

Organisaties die wel in staat zijn om signalen te vertalen en actie te ondernemen zijn

gedecentraliseerde organisaties die risicobewust zijn. Daarnaast is het element van veerkracht

belangrijk. Boin et al. verbinden dit met name aan het vermogen om op basis van beperkte

informatie een ‘tijdelijk’ beeld van de situatie te vormen en daar op te acteren. Organisaties

die actief zijn in een risicovolle omgeving (zoals bijvoorbeeld de traditionele hulpdiensten of

defensie) bezitten dergelijke veerkracht.

Page 35: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

35/93

2.7 Conclusies en theoretisch model

Het doel van sociale interventies is de kwaliteit van het leven of het samenleven te vergroten

door een planmatige en doelgerichte aanpak van gedrag en omstandigheden van burgers.

Sociale interventies zijn bewezen effectief en lossen bepaalde maatschappelijke vraagstukken

op, maar dienen situationeel en in de juiste context uitgevoerd te worden. Bij deze uitvoering

zijn niet alleen professionele hulpverleners, maar is ook de burger zelf nadrukkelijk betrokken.

Sociale interventies richting ‘verwarden’ die incidenten (dreigen) te veroorzaken dienen vanuit

de zorg benaderd te worden. Bemoeizorg of Functie Assertive Community Treatment zijn

hierbij effectieve zorginterventies die (deels) ingebed zijn in de nog te implementeren Wet

verplichte Geestelijke Gezondheidszorg. Zorg gaat voor straf. Een juridische interventie (straf)

moet alleen ingezet worden als zorg niet kan worden ingezet.

Vanuit het perspectief van (sociale) veiligheid en leefbaarheid heeft de gemeente een

belangrijke rol als regisseur waarbij burgers nadrukkelijk betrokken moeten worden en een

investering in sociale kwaliteit noodzakelijk is. De gemeente is als regisseur betrokken in een

netwerk van actoren die samenwerken om sociale interventies mogelijk maken. Een goede

analyse van het probleem is hierbij zowel voor het functioneren van het netwerk als de

effectiviteit van de interventies essentieel.

Een goede probleemanalyse is in hoge mate afhankelijk van informatievoorziening vanuit het

netwerk. Om incidenten te kunnen voorkomen is een veerkrachtig en risicobewust netwerk

nodig dat met mandaat kan opereren en gedecentraliseerd georganiseerd is. Het werk door

autonome professionals staat hierbij centraal.

Onderstaand figuur laat een koppeling zien tussen het ‘liniemodel’ en het vlinderdasmodel.

Figuur 2.4 Koppeling van het linie- en vlinderdasmodel

straf risico norm vitaliteit

Incident

GGZ

GGD

Pol.

Gem

OM Verwarde

Page 36: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

36/93

In het gecombineerde model zijn de vier barrières uit het liniemodel (rode stippellijnen)

geplaatst in het linker deel van de vlinderdas. Deze barrières dienen om sociale incidenten te

voorkomen waarbij de ‘straf’ de laatste barrière is. De barrières ‘risico’, ‘norm’ en ‘vitaliteit’

vormen als het ware het speelveld van de sociale interventies. Qua interventies richt zich dat

op respectievelijk de aanpak van risico’s, het tegengaan van normoverschrijdend gedrag en het

versterken van (de positie van) het sociale kapitaal. De aanpak van risico’s is enerzijds gericht

op preventie (voorkomen in relatie tot riscio- en/of beschermende factoren) en anderzijds op

beheersen c.q. beheersbaar krijgen.

Op het speelveld is een netwerk van actoren actief. Hierbij worden burgers (in dit geval de

verwarden) nadrukkelijk betrokken. De actoren in het netwerk worden in de basis ingevuld

door professionals (uitvoerenden en management laag) van gemeenten (Gem), politie (Pol.),

GGD en GGZ. De gemeente voert de regie op het proces. Indien een bepaalde situatie

escaleert dan kan de professional het beleidniveau inzetten dat wordt gevormd door de

justitiële driehoek (burgemeester, (hoofd) officier van justitie en politie) aangevuld met de

Directeur Publieke Gezondheid. Dit overleg leidt tot een interventie vanuit de barrière ‘risico’

of een interventie vanuit de barrière ‘straf’.

Page 37: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

37/93

3. Onderzoeksopzet

Page 38: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

38/93

Page 39: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

39/93

3. Onderzoeksopzet

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop het onderzoek naar ‘sociale interventies

bij incidenten’ is opgezet en uitgevoerd.

3.1 Algemeen

Om de hoofd- en deelvragen te kunnen beantwoorden is, zoals in de inleiding vermeld, een

kwalitatief en explorerend onderzoek uitgevoerd (Baarda, De Goede & Teunissen, 2009). In

onderstaand figuur is de opzet van het onderzoek schematisch weergegeven.

Figuur 3.1 Onderzoeksopzet

Op basis van een literatuuronderzoek is een theoretisch kader opgesteld en vertaald naar een

theoretisch model. Dit model is vervolgens in een aantal interviews getoetst. Hierbij is de casus

Peize als vertrekpunt gekozen. De verzamelde data is vervolgens geanalyseerd en getoetst aan

het theoretisch kader (discussie). Deze analyse leidt vervolgens tot het beantwoorden van de

onderzoeksvragen (conclusies) en het formuleren van aanbevelingen.

3.2 Casus Peize

De centrale onderzoeksvraag gaat in op de inzet van sociale interventies ter voorkoming van

incidenten in het veiligheidsdomein. Om deze vraag te beantwoorden is het incident in Peize

als casus gebruikt om deze specifieke situatie in termen van actoren en activiteiten te

onderzoeken. Hiermee is de casus Peize als onderzoekseenheid gebruikt voor een kwalitatieve

casestudy (Baarda, De Goede & Teunissen, 2009).

In het onderzoek is de casus Peize echter niet gebruikt zoals die in een casestudy door Baarda

et al. (2009) wordt omschreven. De casus is gebruikt om te onderzoeken welke betrokkenheid

de verschillende actoren vanuit hun positie als vertegenwoordiger van een bepaalde

organisatie bekleden en welke activiteiten (rol, verantwoordelijkheden, samenwerking, etc.) in

een dergelijke casus worden uitgevoerd. Hiermee wordt naast het kwalitatieve ook het

explorerende karakter van het onderzoek ingevuld en vormt de casus Peize in de interviews

het vertrekpunt voor het toetsen van het theoretisch kader en -model en het generen van

ideeën en/of andere invalshoeken.

Aanleiding Theoretisch

kader Model Interviews

Analyse &

discussie Conclusies

Aan-

bevelingen

Literatuur

Casus Peize

Page 40: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

40/93

3.3 Dataverzameling

Er bestaan verschillende methoden om kwalitatieve onderzoeksgegevens (data) te

verzamelen: analyse van documenten, interviews en observatie (Baarda, De Goede &

Teunissen, 2009). Het verdient de voorkeur om niet één, maar meerdere methodes te

gebruiken; de zogenaamde multimethode aanpak.

Voorliggend onderzoek is volgens de multimethode aanpak uitgevoerd. Door middel van een

analyse van verschillende documenten is een theoretisch kader en -model opgesteld dat door

interviews met inhoudsdeskundige is getoetst. In totaal zijn zeven interviews met zeven

respondenten uitgevoerd. Deze respondenten zijn vertegenwoordigers van de organisaties

zoals die in het theoretisch model zijn opgenomen: GGD, gemeente, politie en openbaar

ministerie. Daarnaast is een gesprek gevoerd met een vertegenwoordiger van een

veiligheidshuis.

De respondenten zijn op voorhand in algemene zin geïnformeerd over het onderzoek. Na een

algemene introductie is aan de hand van de casus Peize en op basis van de onderwerpen

(topics) een zogenaamd open interview gehouden. In dit opentopic interview is dus geen

gebruik gemaakt van vooraf opgestelde vragen, maar wel van een leidraad als het gaat om de

invalshoeken van het theoretisch kader:

• interventies;

• regie (op veiligheid);

• zorg en straf;

• netwerken;

• risico-inschatting.

In bijlage III is de ‘topiclijst’ van de interviews opgenomen.

Alle interviews zijn opgenomen en vervolgens uitgewerkt in een transcript dat ter goedkeuring

is voorgelegd aan de desbetreffende respondent. Naast de interviews is tijdens een

‘psychiaterconferentie’ van de Stichting GGZ Noord-Holland Noord met als thema de

‘problematiek van de Openbare Geestelijke Gezondheidszorg’ (zie 2.4) een aantal korte

gesprekken gevoerd en is een aantal sprekers9 geobserveerd.

9 Sprekers onder meer van politie, veiligheidshuis, ambulancezorg, verslavingszorg, opvang dak- en thuislozen,

Vangnet & advies (GGD) en GGZ (bestuur en FACT).

Page 41: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

41/93

4. Resultaten

Page 42: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

42/93

Page 43: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

43/93

4. Resultaten

In dit hoofdstuk worden de resultaten van de interviews en de observaties beschreven. Deze

beschrijving volgt de vijf invalshoeken uit het theoretisch kader en de topiclijst zoals die tijdens

de verschillende gesprekken gebruikt is: interventies, regie, zorg en straf, netwerken en risico-

inschatting.

4.1 Algemeen

De casus Peize roept bij alle respondenten10

herkenning op. Niet zo zeer vanwege het feit dat

de casus inhoudelijk bekend is, maar meer vanuit de herkenbaarheid en betrokkenheid bij een

dergelijke casus vanuit de eigen beroepspraktijk. Soortelijke casussen zijn bijvoorbeeld

onderwerp van gesprek in het veiligheidshuis en worden vanuit het perspectief van

gemeenten en politie als incidenten gezien die in de afgelopen jaren in soort en betekenis zijn

gegroeid. Ook vanuit de zorg is herkenning bij de casus en wordt met name de verbinding

gezocht met de doelgroep van de OGGz (de zorgwekkende zorgmijders). Onderstaande casus

werd in dit verband door één van de respondenten geschetst en geeft een goed voorbeeld van

de aard van de problematiek.

Alle respondenten geven aan dat soortgelijke casussen een groeiende probleem lijken te zijn

waar momenteel veel (bestuurlijke) aandacht voor is. Deze aandacht richt zich niet alleen op

de wijze waarop professionals zich richten op het probleem, maar ook op de wijze waarop de

gemeente in positie komt om het probleem te regisseren. In dit verband geven de

respondenten weer dat het niet de vraag is of de problematiek opgelost moet worden, maar

veel meer hoe, door wie en binnen welke kader. Er liggen voldoende ingrediënten op tafel,

maar wie heeft het recept om ze in de juiste volgorde en samenstelling bij elkaar te brengen?

10

In dit kader wordt met respondent zowel de geïnterviewde als de geobserveerde bedoeld.

Casus veiligheid, zorg of welzijn

Twee alcoholverslaafde daklozen leven in een middelgrootte gemeente op straat. Ze

drinken de hele dag spiritus en plegen diefstallen om aan geld te komen. Beide zijn

bekenden van de hulpverlening en politie. Door eerdere incidenten komen ze de

nachtopvang niet meer in. Eén van de twee is wegens gezondheidsproblemen al meerdere

keren opgenomen in het ziekenhuis. Voor de komende periode is strenge vorst voorspeld en

leven op straat met gezondheidsproblemen onder deze omstandigheden is risicovol. Een

medewerker van de gemeente belast met veiligheid, handhaving en vergunning wordt met

deze casus geconfronteerd. Gezien de weersvoorspellingen is de kans aanwezig dat de

beide mannen het leven op straat niet overleven. Wat nu? Is er sprake van een

veiligheidsprobleem? Kan vanuit de welzijnshoek geïntervenieerd worden of is er sprake van

een zorgprobleem? Wat moet c.q. kan de gemeente doen?

Page 44: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

44/93

4.2 Interventies

Door de (organisaties van de) respondenten worden interventies toegepast. Deze interventies

verschillen qua aard en omvang; er is geen standaard interventie. Er wordt gesproken over

enkelvoudige en meervoudige interventies. Enkelvoudige interventies worden getypeerd als

interventies door één partij. Deze interventies worden veel toegepast vanuit de specifieke

bevoegdheid van de desbetreffende partij. Meervoudige interventie worden met name ingezet

in complexe situaties die niet alleen de inzet van meer partijen vragen, maar ook gericht zijn

op meerdere problemen. Dit kan bijvoorbeeld een situatie zijn waarbij een bepaald persoon in

een wijk veel overlast veroorzaakt waarbij sprake is van psychiatrisch ziektebeeld in

combinatie met verslavings- en financiële problemen. Dit soort interventies vragen een lange

adem en een specifieke aanpak door professionals met specifieke kennis en vaardigheden.

Ten aanzien van de interventies wordt in dit kader aangegeven dat er twee primaire lijnen zijn

te onderscheiden: interventies op het gebied van zorg en interventies op het gebied van

veiligheid. Zorginterventies zijn gericht op de groep die enerzijds vanuit de GGD en anderzijds

vanuit de GGZ worden geïnitieerd. Er zijn overigens meer zorgpartijen betrokken bij deze

interventies, maar de GGD en GGZ wordt wel als primaire partijen genoemd. Interventies

vanuit veiligheid zijn met name het domein van politie en justitie (openbaar ministerie). Bij

deze interventies is een concreet probleem (bedreiging, stafbaar feit) de aanleiding om in te

grijpen. De rol van de politie is daarbij breder dan van het openbaar ministerie (OM). De politie

opereert van het uitvoerende niveau in de wijk tot aan het bestuurlijk niveau in de driehoek.

Het OM zit qua interventies ‘aan de top van de piramide’; het OM (met straf als perspectief)

als last resort.

Er is volgens de respondenten een aantal verschillen te noemen in de aanpak van

enkelvoudige interventies vanuit zorg of vanuit veiligheid. Eén van de aspecten die hierbij

genoemd wordt betreft urgentie. Een acuut probleem vergt een snelle interventie. Verstoring

van openbare orde vergt in dit verband een snelle interventie die mogelijk geen recht doet aan

de aard, maar wel aan het effect van het probleem. Signaleren is interveniëren. Een ander

aspect betreft de aard van de interventie. Hierbij wordt door een aantal respondenten ook de

cultuurspecifieke eigenschappen c.q. competenties van beide sectoren genoemd zoals

zorgzaam, oplossingsgericht, actiegericht en flexibel. Eén van de respondenten noemt

bijvoorbeeld het regelmatig bezoeken van een bepaald persoon en ‘even koffie drinken’ als

een uitermate effectieve interventie. Heel lokaal en heel maatgericht.

‘Het is zaak dat je contact houdt. Het klinkt een beetje knullig,

maar gewoon even langsgaan en een kop koffie drinken.’

Over interventies bij complexe en meervoudige problematiek zijn de respondenten het eens

dat daar de grootste uitdaging zit. Voorkomen moet worden dat enkelvoudige interventies

onvoldoende worden afgestemd waardoor bepaalde personen tussen wal en schip belanden

of leiden tot escalatie, omdat de interventies niet sluitend zijn. In dit verband wordt door het

veiligheidshuis gesproken over het opstellen van een integraal interventieplan dat resultaat-

en doelgericht wordt ingezet. Dit plan wordt ook nodig geacht om te voorkomen dat partijen

afhaken c.q. niet betrokken worden en dat daardoor een operationeel probleem op de tafel

van het bestuur terecht komt. Ondanks de complexiteit van het probleem vergt de oplossing

een operationele en geen bestuurlijke interventie. Met name dit laatste aspect wordt door een

Page 45: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

45/93

aantal respondenten herkend. Veelal wordt een bestuurder (burgemeester) betrokken bij een

operationeel probleem dat ontstaat, omdat escalatie naar dit niveau de enige oplossing lijkt.

De interventie die dan volgt is niet zo zeer een ‘bestuurlijke interventie’, maar kan heel basaal

bijvoorbeeld leiden tot het vrijmaken van budget om een acute situatie op te lossen (zie

voorbeeld van een dergelijke casus in onderstaand kader).

Respondenten zijn ook in toenemende mate gericht op de ‘voorkant van de keten’. Met

andere woorden op vroegtijdige interventies door bijvoorbeeld het (re)activeren van het

normbesef van de samenleving en zogenaamde lekeninterventies. Niet alles op het bord van

de overheid, maar vanuit de buurt een interventie op het gedrag van bijvoorbeeld een

buurman die overlast veroorzaakt. Deze sociale controle wordt als een zeer belangrijke

barrière gezien, voordat er door professionals opgetreden wordt. In het verlengde hiervan

wordt door één van de respondenten van de GGD gesproken over een terugduwmechanisme.

Niet alle problemen kunnen door de overheid worden opgelost. Ook de samenleving en de

directe sociale kring rondom de ‘verwarde’ moet hierin een rol in vervullen en moet

veerkracht worden versterkt. In Nederland is de curatieve zorg goed ontwikkeld en

laagdrempelig beschikbaar. Als gevolg hiervan is de informele zorg zwak ontwikkeld en wordt

de directe omgeving en de civil society (burgermaatschappij) beperkt ingezet. Hierbij is volgens

een aantal respondenten qua mogelijkheden sprake van overschatting van de professionele en

onderschatting van de civiele capaciteit.

4.3 Regie

De term regie wordt door de respondenten gekoppeld aan de rol van de gemeente als het gaat

om sociale veiligheid. Eén van de respondenten gaf aan dat de regievraag gekoppeld is aan de

opdrachtgever (‘wat’ moet er gebeuren) en dat de uitvoeringsvraag (‘hoe’ moet het gebeuren)

binnen het professionele speelveld wordt opgepakt. Regie vergt dus vertrouwen dat

professionals tot een juiste uitvoering komen en controle op het resultaat. Er moet sprake zijn

van een bepaalde visie, beleidsbepaling en realisme.

Dit realisme is bijvoorbeeld gekoppeld aan resultaat: beter een beperkt aantal casussen die

volledig worden afgerond dan veel casussen die deels worden afgerond. Ook hier is zoals ook

geldt bij interventies volgens de respondenten sprake van een bepaalde resultaatgerichtheid.

Casus opvang:

Een vrouw wordt door de vader van haar twee kinderen bedreigd. De situatie wordt mede

door eerdere dreigementen als zeer ernstig gezien en acute crisisopvang van de moeder en

de twee kinderen is noodzakelijk. Er is ruimte in de opvang, maar vanwege de leeftijd van

één van de kinderen (een jongen van 16 jaar) kan alleen de moeder en het jongste kind

worden opgevangen. De moeder wil echter bij haar twee kinderen blijven en weigert naar

de opvang te gaan. Zij geeft aan liever weer naar huis en dus naar haar bedreiger te gaan

dan gescheiden te worden van één van haar kinderen. Vanwege de dreiging is dit geen

optie. De betrokken functionarissen van gemeente en politie zien geen oplossing en leggen

de casus voor aan een gemeentelijk afdelingshoofd. Deze functionaris besluit na overleg met

de burgemeester om de moeder en de twee kinderen tijdelijk in een andere gemeente op te

vangen in een vakantiehuisje. Het afdelingshoofd kan hiervoor budget vrijmaken waardoor

de opvang ook daadwerkelijk ingezet wordt.

Page 46: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

46/93

Qua verwachtingen is het zeer belangrijk dat de regievoerder ook dit kader vaststelt. Het

realisme is volgens een aantal strak gekoppeld aan financiële speelruimte en mogelijkheden

(kennis en vaardigheden) van de partners in het netwerk.

In het verlengde van bovenstaande wordt door de vertegenwoordigers van GGD gesproken

over operationele regie. Hiermee wordt regie op de uitvoering door één partij bedoeld die

door de gemeente bij bijvoorbeeld de GGD als publieke organisatie belegd wordt. Het betreft

dan nadrukkelijk regie door één partij op alle bij de uitvoering betrokken partijen. Hierbij is dus

in feite sprake van een door de gemeente gemandateerde regie en een bepaalde

doorzettingsmacht. Dit aspect van doorzettingsmacht is door de respondenten veel genoemd.

Regie betekent dus niet alleen dat er een bepaalde mate van ondersteuning wordt ingezet

(partijen om de tafel, administratieve ondersteuning, opvolging van acties, etc.), maar ook de

mogelijkheid om knopen door te hakken. Op dit punt verschillen de respondenten van mening

tussen het proces door laten lopen en zelf beslissingen nemen of escaleren naar een hoger

echelon en daar de beslissing laten nemen. De betrokkenheid van de gemeente speelt hier

volgens de respondenten een belangrijke rol in. Het is òf gedecentraliseerd werken zonder

directe aanwezigheid van de gemeente òf een grote mate van betrokkenheid van de gemeente

bij alle relevante aspecten.

Een aantal respondenten (met name gemeente en GGD) hebben vanuit de regierol een parallel

getrokken met de organisatie van de fysieke veiligheid. De rol van de gemeente als het gaat

om regie op sociale veiligheid is niet wettelijk vastgelegd. Er is wel een aantal ontwikkelingen

op dit vlak en sprake van momentum: de gemeente voelt zich wel verantwoordelijk en handelt

daar ook naar. De wettelijke regietaak wordt qua organisatie en mandaat wel wenselijk geacht.

Volgens de respondenten geeft dit duidelijkheid en geen ‘gedoe’ vanuit bijvoorbeeld

zorgpartijen die zich beperkt betrokken voelen bij een bepaald probleem. De GGD heeft

aangegeven dat de rol van de Directeur Publieke Gezondheid meer in positie moet komen om

sturing te geven aan de zorgpartijen bij sociale incidenten zoals dat ook (via de GHOR) gebeurt

voor fysieke incidenten. Voor de gemeente is dit centrale aanspreekpunt voor de zorg ook

wenselijk. Niet alleen vanuit de ‘controle’ op resultaten, maar ook als aanspreekpunt voor de

daadwerkelijke inzet van een (gecoördineerde) interventie vanuit de zorg. Eén van de

respondenten van de gemeente gaf in het verlengde hiervan aan dat het zeer wenselijk is dat

ook in dit kader een 24/7 bereik- en beschikbaarheid geregeld is voor een snelle interventie

met mandaat.

4.4 Zorg en straf

Eén van de meest terugkerende elementen in de reactie van de respondenten heeft te maken

met oriëntatie. Is de zorg voor de cliënt of het probleem leidend? Respondenten van politie en

gemeente hebben aangegeven dat dit met name een aandachtspunt is. Voorbeelden over de

relatie tussen zorg en straf en specifieker over de inzet van dwang (zie bijlage II) maken

duidelijk dat beide domeinen elkaar op dit punt raken. In deze gevallen gaat het dus om een

concreet probleem en een concrete oplossing.

Over de oplossing wordt door de respondenten aangegeven dat zorg voorop moet staan. Het

gaat om mensen en de inzet van straf is in veel gevallen geen oplossing van het probleem. De

vertegenwoordiger van het OM stelt zelfs dat in bepaalde gevallen straf juist een escalerende

werking kan hebben. Straf is een tijdelijke maatregel en bij terugkeer in de maatschappij kan

deze maatregel juist leiden tot fixatie of escalatie in de vorm van geweld. Eén van de

Page 47: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

47/93

respondenten heeft in dit kader aangegeven dat met name de samenwerking tussen zorg en

politie (veiligheid) van essentieel belang is om escalatie en dus straf te voorkomen.

‘We moeten het oplossen. Het komt de mensen niet ten goede en het komt het

veiligheidsaspect niet ten goede. Maar de mens moet centraal staan!’

Het inzetten van dwang is voor de respondenten herkenbaar en in sommige gevallen

wenselijk. Soms zelfs zo wenselijk om de te verwachten escalatie te voorkomen. Over de inzet

en de wijze waarop de GGZ via de crisisdienst of de behandelend psychiater tot een

dwangmaatregel over gaat, is een aantal vragen gesteld. Respondenten geven aan dat het niet

altijd duidelijk is hoe een dergelijke maatregel tot stand komt. Ook geven respondenten aan

dat het gedrag dat door een bepaald persoon wordt vertoond niet altijd hetzelfde gedrag is dat

ook wordt getoetst. Met andere woorden: toetsing van het gedrag wordt later ingezet; niet

tijdens de overlastgevende situatie, maar soms (uren) later op het bureau in een andere

omgeving en context.

In toenemende mate wordt gesignaleerd dat er minder dwangmaatregelen worden ingezet.

Vanuit de GGD en GGZ komt zeer sterk naar voren dat de wijze waarop de zorg wordt

georganiseerd hier debet aan is. Er is minder acute opvang beschikbaar (aantal bedden is met

30% gereduceerd) en de tendens is om meer in de buurt, in de eigen omgeving op te vangen.

De GGZ speelt hier met Functie Assertive Community Treatment (FACT) en de inzet van FACT-

teams een prominente rol in. FACT wordt door de GGZ gezien als een combinatie tussen

psychiatrie en maatschappelijk werk. Hierbij wordt gewerkt aan het vermogen om zelfstandig

te wonen en te werken door gerichte behandeling en ondersteuning van het functioneren in

de maatschappij. FACT is in de wijk, lokaal en maatgericht met als doelgroep de kwetsbare

burger. Psychiatrie is hier een onderdeel van in de integrale aanpak met een vraag gestuurde

oriëntatie. Doel is om sociale uitsluiting te minimaliseren en zoveel als mogelijk dwang-

maatregelen te voorkomen. In dit verband wordt in toenemende mate door de GGZ gesproken

over sociale psychiatrie.

Een aantal respondenten is bekend met bovenstaande werkwijze en ontwikkelingen, maar

merkt tegelijkertijd dat juist het terugplaatsen van cliënten in de wijk tot overlast kan leiden.

Daarnaast wordt door één van de respondenten van de GGD opgemerkt dat hierdoor

medewerkers van bijvoorbeeld de thuiszorg voor problemen komen te staan die niet passen

bij de kennis, vaardigheden en bevoegdheden van deze medewerkers. Daarnaast speelt dat er

minder sociale cohesie is te vinden in wijken en buurten. Volgens één van de respondenten is

de ‘afbraak’ van het welzijnswerk hier mede debet aan. De keuze om mensen in hun eigen

omgeving terug te plaatsen is in het belang van de cliënt, maar mogelijk niet in het belang van

de omgeving. Vanuit de gemeente wordt gesignaleerd dat hierdoor zeer regelmatig problemen

ontstaan die eerder door de politie dan door zorgpartijen worden opgelost.

Vanuit de optiek van het veiligheidshuis is dit ook herkenbaar. De rol van de veiligheidshuizen

richt zich echter veel meer op ‘risicoburgers’ en de inzet van zorg en/of straf als er een

concrete aanleiding is. Voor nagenoeg alle respondenten is het beeld gelijk dat er een

behoorlijke groep bestaat die ’te licht’ is voor een strafinterventie en onvoldoende in beeld is

voor een zorginterventie. Complicerende factor is dat een deel van deze groep vaak zelf niet

het inzicht heeft dat zij een bepaald zorgprobleem hebben. Het zelfinzicht van deze groep is

niet erg hoog waardoor ze onbewust zorgmijdend zijn.

Page 48: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

48/93

4.5 Netwerken

In alle gesprekken is veel over ‘het netwerk’ gesproken. Over het activeren van het netwerk,

het netwerk in positie krijgen en het netwerk het werk laten doen. In het netwerk worden een

aantal primaire partijen genoemd die ten aanzien van interventies een belangrijke rol spelen:

de GGZ, de GGD, de gemeente, het openbaar ministerie en de politie. Vanuit de zorgpartijen

wordt daar nog de verslavingszorg aan toegevoegd. Alle respondenten geven aan dat bij de

problematiek verschillende functionarissen of afdelingen betrokken zijn. Voor de GGD

betekent dit bijvoorbeeld een sterke uitvoeringsrol voor de professionals van het Vangnet &

adviesteam en een meer sturende en agenderende rol voor de directeur van de GGD.

Soortgelijke verdeling is ook aangegeven binnen de politie, de GGZ en de gemeente.

Naast de genoemde organisaties geven de respondenten ook aan dat ‘de cliënt’ onderdeel is

van het netwerk. Eén van de respondenten gaf in dit verband aan dat de cliënt eigenaar is van

het probleem en dus ook eigenaar is van de oplossing. Naast oriëntatie op de cliënt is ook in

toenemende mate sprake van de oriëntatie op de leefwereld van de cliënt. Een aantal

respondenten gaf aan dat dit ook de focus van het netwerk moet zijn en dat dit ook de

samenstelling van het netwerk bepaald. Dit leidt bijvoorbeeld tot een netwerk van wel

zeventien partijen die rondom een bepaalde casus bijeenkomen in het veiligheidshuis.

Het voorbeeld van de zeventien partijen rondom één casus maakt volgens één van de

respondenten ook duidelijk dat steeds meer de vraag gesteld moet worden of een dergelijk

overleg effectief is. In dit verband wordt aangegeven dat er meer behoefte is aan lokaal

maatwerk met een kleiner netwerk dan aan regionaal ‘bijpraten’. Zeker bij grotere netwerken

is volgens één van de respondenten het gevaar dat meer over dan met de cliënt wordt

gesproken en dat er ook partijen aan tafel zitten die de cliënten ‘eigenlijk niet eens kennen’.

Aanwezigheid bij dergelijke overleggen lijkt dan ook meer over organisatiebelang te gaan;

aanwezigheid is bestaansrecht. Een andere respondent geeft in dit kader aan dat er veel

‘zorgpartijen’ aan tafel zitten, maar dat er geen enkele partij aanspreekbaar is op ‘de’ zorg. De

zorg is gefragmenteerd en lastig te sturen.

Daarnaast wordt geconstateerd dat er verschillende netwerken worden geformeerd die min of

meer dezelfde doelgroep bedienen. Deze netwerken zijn overigens niet of beperkt met elkaar

in contact. Binnen de gemeente kan dit bijvoorbeeld leiden tot een netwerk vanuit het

perspectief van veiligheid en een netwerk vanuit het perspectief van welzijn.

‘Je moet mensen niet bewust tussen de kolommen door laten vallen.

Je kan het niet allemaal voorkomen, maar je moet wel kunnen zeggen

dat je het uiterste hebt gedaan.’

De beweging naar grotere netwerken leidt volgens één van de respondenten ook tot

institutionalisering. Het veiligheidshuis is een instituut geworden met eigen protocollen en een

beperkte daadkracht. Juist in protocollen zit volgens een aantal respondenten de beperking.

Protocollen leiden tot ‘kolom denken, over de schutting gooien en het probleem verschuiven’.

Bij complexe gevallen wordt juist aangegeven dat flexibiliteit en creativiteit de sleutel tot

succes zijn en dat protocollen en kolommen doorbroken moeten worden. Denken in

kolommen neigt tot denken in beperkte verantwoordelijkheden en niet tot de gewenste

integrale benadering. Eén van de respondenten van de gemeente introduceerde nog een

ander perspectief namelijk het perspectief van verschillende kolommen in de kolom. Hiermee

Page 49: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

49/93

wordt bedoeld de richting van bijvoorbeeld het bestuur in relatie tot de uitvoerende laag

binnen één organisatie. Hiermee wordt ook de politieke werkelijkheid en de professionele

daadkracht mee geduid die het werken binnen een gemeente compliceert.

Creativiteit en flexibiliteit zijn volgens de respondenten belangrijke elementen die bepalend

zijn voor de samenwerking binnen een netwerk. Een ander belangrijk aspect is wat één van de

gemeente vertegenwoordigers benoemde als de ‘gun factor’. Persoonlijke relaties zijn zeer

belangrijk voor het opereren in netwerken. Dit wordt ook herkend door de andere

respondenten. Niet elk probleem is binnen de vaste actoren van het netwerk op te lossen. De

GGD voegt nog een ander aspect toe: vertrouwen. Vertrouwen is niet alleen een kwestie van

tijd, maar ook van resultaat. Als je in de samenwerking resultaat boekt dan loont de

samenwerking en dat schept vertrouwen voor het oplossen van andere complexe problemen.

De factor tijd dient daarnaast een ander belangrijk aspect voor de samenwerking in het

netwerk: het leert dezelfde taal spreken en het overbrugt cultuurverschillen. Volgens zowel de

respondenten van de GGD als de politie is de samenwerking in kleine, veerkrachtige en lokale

netwerken in dit verband zeer effectief.

Een aantal respondenten voegt aan de inzet van het netwerk het element van

doorzettingsmacht toe. Het is volgens deze personen wenselijk dat er sprake is van

doorzettingsmacht c.q. de mogelijkheid om knopen door te hakken. Eén van de respondenten

van de gemeente herkent dit ook, maar vindt tevens het idee dat je doorzettingsmacht nodig

moet hebben om een probleem op te lossen ‘verschrikkelijk’. Deze doorzettingsmacht zet je

misschien een aantal keer in, maar dat kan niet bij alle casussen. Organisaties sturen

vertegenwoordigers in met een bepaald mandaat. Als er behoefte is aan doorzettingsmacht

dan is de conclusie van één van de respondenten dat er qua mandaat één en ander niet

geregeld is. Deze vertegenwoordiger heeft geen beslissingsbevoegdheid meegekregen. Ook dit

is kolom denken en niet de gewenste integrale benadering van het probleem.

4.6 Risico-inschatting

In de gesprekken in relatie tot de inschatting van risico’s is informatie de rode draad. In het

verlengde hiervan is het ontsluiten van informatie vanuit het netwerk essentieel voor een

adequate risico-inschatting. Voor een juiste inschatting is een gedeeld beeld over de risico’s

noodzakelijk. Hier zit volgens een aantal respondenten een aandachtspunt, omdat ook hier

oriëntatie geldt. Met welke ‘bril’ kijk je naar de wereld? Focus op het probleem of op de cliënt?

Daarnaast is risicobewustzijn van groot belang. Signaleren begint bij de bewustwording van

risico’s. Het begint bij alertheid. De respondenten geven aan dat het zonder deze alertheid

lastig wordt om signalen te koppelen aan gevaar. Eén van de respondenten geeft in dit

verband aan dat ‘je alleen ziet waar je naar kijkt’. Deze perceptie hangt volgens één van de

respondenten nauw samen met urgentie. Bij fysieke incidenten (bijvoorbeeld brand) is het

gevaar evident; bij sociale incidenten is dit lastiger te duiden. Vaak ligt deze duiding ook

besloten in specifieke expertise die niet altijd voorhanden is. Daarnaast speelt het element van

kans en effect. Bij sociale incidenten is de kans groot, maar het effect beperkt. Bij fysieke

incidenten is dit andersom. Ook dit bepaalt de alertheid.

Een andere dominant element in de gesprekken heeft betrekking op de bron van informatie. Er

is veel informatie voorhanden, maar wat is de juiste bron. Veelal werd in de gesprekken de

wijkagent als belangrijkste bron genoemd; in de wijk en dicht tegen de problemen. Daarnaast

Page 50: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

50/93

heeft de wijkagent een getraind oog voor gevaar en kent hij of zij de pappenheimers in de wijk.

Naast de wijkagent zijn er meer bronnen die afwijkend gedrag kunnen signaleren. Voor de

hand liggen natuurlijk de medewerkers van de GGD en de GGZ in de wijk, maar ook conciërges

op scholen, leerkrachten en buurtcoaches weten wat er speelt. Om een goed beeld van de

situatie te krijgen is vanuit de haarvaten van de samenleving informatie nodig.

Ook bij signaleren speelt volgens één van de respondenten de kolomgedachte. Hij gaf een

voorbeeld van een medewerker van de sociale dienst die voor inspecties bij mensen thuis

komt. Deze medewerker constateert dat het huurhuis niet zo schoon en netjes is en dat er veel

mensen in een te kleine leefruimte leven. Mogelijk worden de aanwezige kinderen

verwaarloosd. Een melding hiervan is voor de desbetreffende collega ‘bijvangst’ en kost

vanwege het invullen van specifieke formulieren tijd die in een strak werkschema niet past.

Hierdoor worden dit soort sterke signalen in de praktijk niet gedeeld en dus niet opgepakt

door de dienst die daar wel een primaire verantwoordelijkheid voor heeft.

Eén van de respondenten heeft aangegeven dat het constateren van afwijkend gedrag op een

spel met veel variabelen lijkt. Wat is afwijkend en wat is extreem? In welke context? Het lijkt

soms op puzzelen met veel stukjes, maar zonder het voorbeeld van het eindplaatje

voorhanden. Over het oppikken van signalen zijn niet alle respondenten het eens. Het idee dat

alle rode vlaggen pas gezien worden bij escalatie is volgens één van de respondenten niet juist.

De afzonderlijke rode vlaggen worden wel gezien, maar niet gedeeld. Delen zit aan de ene kant

in ‘willen’ en de andere kant aan ‘kunnen’. Signalen worden niet gedeeld, omdat dat jouw

verantwoordelijkheid niet is. De wil is er niet om uit je kolom te stappen en de

netwerkpartners te informeren. Signalen kunnen niet worden gedeeld omdat het privacy

gevoelige informatie is. Het element van privacy herkennen alle respondenten, maar

tegelijkertijd zegt het merendeel van de privacy niet de beperkende factor is in de bespreking

van een casus. Dit kan zijn omdat er bijvoorbeeld vanuit het veiligheidshuis strakke afspraken

over gemaakt zijn of omdat er over gedrag en niet over medisch inhoudelijke aspecten

gesproken wordt. Het element van privacy roept bij één van de respondenten van de

gemeente veel weerstand op. ‘Privacy is een vluchtheuvel waar mensen graag op gaan staan!’.

Vanuit de politie werd aangegeven dat vroegsignalering essentieel is. Dit werd door de

respondent van het OM beaamd. Signaleren begint bijvoorbeeld al bij het klachtenbureau. Als

daar afwijkende zaken worden geconstateerd (dikke handgeschreven epistels, veel brieven van

dezelfde persoon, bepaalde woordkeuzes: onsamenhangend of juist dreigend) dan is een

signaal richting de partners in het netwerk essentieel om het gevaar te duiden. Hierbij kan het

dus zo zijn dat vanuit verschillende bronnen informatie beschikbaar komt die als totaal elkaar

versterken terwijl de afzonderlijke signalen niet bijzonder zijn. Respondenten werken

overigens niet met lijstjes waarbij risico’s door een puntentelling getaxeerd worden. Het

onderbuikgevoel wordt als de beste raadgever beschouwd.

Naast een goede informatiepositie wordt aangegeven dat de analyse van het probleem ook

essentieel is om te bepalen of er daadwerkelijk een bepaald gevaar dreigt. Opvallend was in dit

verband een voorbeeld dat twee respondenten afzonderlijk van elkaar gaven over dezelfde

casus. In deze casus bedreigt een man met een bijl een publiek persoon. Volgens één van de

respondenten was de man verward en werd de bedreiging in een verwarde toestand geuit.

Volgens de andere respondent was de man in kwestie gefrustreerd over een bepaalde situatie

en was deze extreme daad zijn enige manier om aandacht voor zijn situatie te vragen.

Page 51: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

51/93

4.7 Theoretisch model

In de gesprekken is het theoretisch model zoals dat in paragraaf 2.7 beschreven is, besproken.

Een aantal respondenten heeft herkenning bij het model en dan met name vanuit het beeld

dat de barrières van vitaliteit, norm, risico en straf passen bij de complexiteit van de

problematiek. Het is volgens één van de respondenten een model dat goed weergeeft dat een

brede basis (de civil society) met veel actoren uiteindelijk in de top van de piramide

bijeenkomt met slechts een aantal actoren. Met andere woorden: in de basis veel actoren die

kunnen interveniëren en in de top van de piramide een beperkt aantal organisaties die met

mandaat en (wettelijke) bevoegdheden een laatste interventie kunnen inzetten.

Ook vanuit politie en GGD wordt het model herkend, maar worden kanttekeningen geplaatst

bij de inzet van zowel de politie als de GGD; deze inzet is breder is dan geschetst. Juist bij deze

organisaties zie je een bijdrage op alle barrières in het totale speelveld. Van wijkagent tot

politievertegenwoordiger bij de justitiële driehoek. De politie heeft een actieve rol in alle

barrières. Dit geldt ook voor de GGD, maar dan volgens de respondenten nog beperkt formeel.

Het Vangnet & adviesteam is actief als speler in het veld tussen vitaliteit en norm; de GGD is

betrokken bij het veiligheidshuis (risicoburgers) en is wenselijk vertegenwoordigd als vierde

partij namens de zorg bij de driehoek. Over de positie van het openbaar ministerie (OM) zijn

de respondenten het eens. Het OM vervult een formele rol als het gaat om straf na het

incident. De respondenten geven tevens aan dat de rol van de driehoek in het preventieve

domein redelijk beperkt is.

Respondenten zijn er van overtuigd dat (sociale) incidenten niet voorkomen kunnen worden.

Er zijn situaties waarbij een verwarde dwars door alle barrières heen ‘breekt’ of situaties

waarbij een verwarde pas in beeld komt bij een bepaalde escalatie (incident). Eén van de

respondenten van de GGD schat dat 90% van de ‘verwarden’ een bepaalde historie heeft en

dat die ergens in het model, voordat er sprake is van een incident worden opgepikt. Het model

voorkomt geen incidenten, maar maakt bepaalde situaties mogelijk wel beheersbaar.

‘We lossen het niet allemaal op, omdat het zo’n complex vraagstuk is.

Maar we moeten het wel zo beheersbaar mogelijk krijgen. ’

Een aantal respondenten trekt op basis van het model en dan met name in termen van

opschaling en sturing een parallel met de bestrijding van fysieke incidenten. In dit verband

brengen de respondenten een gelaagdheid aan die zich richt op enkelvoudige, meervoudige en

bestuurlijke interventies. Dit wordt gekoppeld aan hoogfrequent en kleinschalig casusoverleg

(enkelvoudige casuïstiek), casusoverleg in het veiligheidshuis (meervoudige, complexe

casuïstiek) en driehoeksoverleg met aanwezigheid van één aanspreekpunt voor de zorg

(bestuurlijke casuïstiek). Vanuit met name GGD en politie wordt aangegeven dat het

hoogfrequente en kleinschalige casusbesprekingen met naast GGD en politie aanwezigheid van

verslavingszorg en GGZ de mogelijkheid biedt om snel en flexibel te interveniëren dicht bij ‘de

bron’. Leidt deze interventie niet tot het gewenst resultaat dan kan opschaling naar het

veiligheidshuis met meer mogelijkheden (partners) een meer passende interventie opleveren.

Deze interventie moet dan gericht zijn op het beheersbaar krijgen van het risico. Ook hier geldt

dat een niet geslaagde interventie kan betekenen dat er opgeschaald wordt naar bestuurlijk

niveau.

Page 52: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

52/93

Respondenten zien in deze gelaagdheid met name een toegevoegde waarde als het gaat om

het aanbrengen van barrières op basis van goede informatievoorziening en gemandateerd

handelen. Eén van de respondenten geeft aan dat naast energie in de barrières door de

overheid ook energie gestoken moet worden in de barrière die gericht is op vitaliteit. Hij stelt

dat de overheid met burgers in gesprek moet gaan om een reëel verwachtingspatroon te

schetsen. Hierbij moet de overheid aangegeven wat ze wel, maar vooral wat ze niet kan.

Tevens moet de overheid aangegeven wat ze van burgers verwacht en welke rol voor burgers

is weggelegd (signaleren, lekeninterventies, etc.). Een aantal respondenten geeft tevens aan

dat de burgemeester door deze gelaagdheid en gericht handelen ontzorgd wordt en dat alleen

in de extreme gevallen wordt geëscaleerd naar het bestuurlijk niveau. Parallel met de fysieke

incidentbestrijding schetst één van de respondenten dat een ‘kleine brand ook niet bestuurlijk

wordt afgehandeld’.

Page 53: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

53/93

5. Analyse en discussie

Page 54: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

54/93

Page 55: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

55/93

5. Analyse en discussie

Dit hoofdstuk koppelt de resultaten zoals beschreven in hoofdstuk 4 aan het theoretisch kader

uit hoofdstuk 2. Deze koppeling (analyse) vormt de basis voor de discussie over de verkregen

resultaten en de (praktische) toepasbaarheid van het theoretisch model.

Gelijk aan hoofdstuk 4 is ook de analyse aan de hand van de vijf invalshoeken (topics)

uitgewerkt. In de uitwerking is rekening gehouden met aanvullende (theoretische) inzichten

die voortkomen uit de gesprekken met een aantal respondenten. Het betreft hierbij onder

meer een verkennende studie naar de strategische onderzoeksagenda van de politie

(Boutellier, Van Steden, Bakker, Mein & Roeleveld, 2011) en wijzigingen in de wetgeving over

onder meer de regierol van de gemeente.

5.1 Interventies

Ten aanzien van interventies wordt vanuit de verschillende gesprekken een belangrijke rol

weggelegd voor de professional en de burger in de daadwerkelijke uitvoering van interventies.

Beide rollen worden door Scholte en Sprinkhuizen (2012) beschreven en zijn bepalend voor de

effectiviteit van een eventuele interventie. Naast deze twee zijn er nog twee spelers op het

speelveld: het bestuur en de organisatie. Deze laatste twee zijn met name bepalend voor het

kader waarbinnen een interventie kan, mag of moet plaatsvinden. Uit de gesprekken met de

respondenten komt naar voren dat er geen standaard interventie te geven is. Interventies

worden door de situatie en ervaring met soortgelijke situaties bepaald. Met name het aspect

van ervaring wordt door Scholte en Sprinkhuizen (2012) en door Rensen et al. (2009)

gekoppeld aan de effectiviteit van de interventie.

De rol van de burger is van groot belang. Enerzijds wanneer er sprake is van een probleem in

de eigen sociale kring en anderzijds als het gaat om interventies in het publieke domein waar

de overheid niet aanwezig is of kan zijn. Dit aspect wordt door Baart en Van der Laan (2002)

omschreven als interventies op het sociale niveau van het individu of binnen een groep. Deze

sociale controle is een sterke barrière die conform het theoretisch model past bij interventies

rondom vitaliteit. De term ‘lekeninterventie’, die door één van de respondenten is gebruikt,

sluit hier goed op aan. De rol van de burger is aanvullend op de rol van de overheid en andere

organisaties op het gebied van veiligheid. In feite is hier, zoals dat door Van Noije (2012)

geduid wordt, sprake van een ‘coproductie veiligheid’. De rol van zowel de overheid als de

burger dient in deze coproductie meer realistisch ingevuld te worden: de overheid kan minder

en de burger meer. In dit mechanisme moet ‘het bord van de overheid’ leger worden gemaakt

en worden ‘taken’ teruggeduwd naar de burger en de burgermaatschappij (civil society11

).

Wederzijdse verwachtingen moeten duidelijk zijn en goed gecommuniceerd worden.

Interventies door professionals dienen lokaal te worden georganiseerd. Professionals vanuit

zowel zorg als vanuit veiligheid zijn goed in staat om de urgentie van de situatie in te schatten

en daarop te interveniëren. De ervaring die de professional heeft opgebouwd is niet alleen

gebaseerd op best practices, maar ook op ‘mislukkelingen’ (Baart & Van der Laan, 2002). Met

11

De term ‘civil society’ wordt gebuikt om ‘de verzameling van alle maatschappelijke verbanden die niet tot het

openbaar bestuur behoren mee aan te duiden’ (Bovens, ‘t Hart & Van Twist, 2007, p.332). De civil society

wordt ook wel het maatschappelijke middenveld genoemd en wordt gekenmerkt door een rijk

vrijwilligersleven, een grote variëteit aan organisaties en een grote betrokkenheid van burgers.

Page 56: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

56/93

name dit laatste maakt de professionals veerkrachtig, doordat ze door vallen en opstaan (trial

and error; Van Duin (2011) naar Wildavsky) ervaring opbouwen. De rol van de professionals op

lokaal niveau is ook van belang als het gaat om het aspect dat door Baart en Van der Laan

(2002) wordt genoemd in termen van succes: sociale interventies worden gekenmerkt door

permanent bijsturen en niet door gericht sturen. Hier past niet alleen veerkracht, maar ook

nabijheid, creativiteit en flexibiliteit bij.

Bovenstaande is niet alleen van toepassing op enkelvoudige, maar ook op meervoudige

interventies die meer passen bij complexe problematiek. In dit verband is het wel essentieel

dat er kan worden opgeschaald als er sprake is van een interventie die niet slaagt, omdat deze

bijvoorbeeld niet past bij de kennis en vaardigheden van de professional of als er sprake moet

zijn van afstemming van interventies die zich niet richten op het oplossen van het probleem,

maar meer op het beheersbaar krijgen van het probleem (interventie op risico of een

strafinterventie). In dit verband kan een integraal interventieplan een middel zijn om alle

benodigde interventies op elkaar af te stemmen en te zorgen dat het totaal aan interventies

een sluitende barrière vormt.

5.2 Regie

De gemeente heeft de regie als het gaat om sociale veiligheid: maatschappelijke

ontwikkelingen worden bewaakt, beleid wordt vastgesteld en de uitvoering wordt gefaciliteerd

(VNG, 2010). Uit de gesprekken blijkt dat deze rol ook gezien wordt. De regietaak betekent

volgens Van Buuren en Eigeman (2011) dat de gemeente een rol heeft om te stimuleren, te

signaleren, steun te creëren, te structuren en te sturen. Feitelijk wordt hiermee richting

gegeven aan de ‘wat’ vraag die vervolgens door professionals wordt ingevuld met de ‘hoe’

vraag. De regievoerder heeft daarbij vertrouwen in de professional; de professional laat zich

op zijn of haar beurt ‘controleren’ op basis van realistische verwachtingen van het resultaat.

De gemeentelijke regie is nog niet wettelijk vastgelegd. In 2010 is er een wetsvoorstel

ingediend om de regierol van de gemeente ten aanzien van lokaal veiligheidsbeleid vast te

leggen in de Gemeentewet (TK, 2010). Het wetsvoorstel ligt momenteel ter behandeling voor

aan de Tweede Kamer. In de memorie van toelichting staat dat:

Regie kan worden omschreven als een bijzondere vorm van sturen die is gericht op de

afstemming van actoren, hun doelen en handelingen tot een samenhangend geheel, met

het oog op een bepaald resultaat. De term beschrijft geen wettelijke bevoegdheid, maar

verwijst naar een bestuurlijke opdracht om richting te geven aan de samenwerking (TK,

2010, p. 3).

Deze bestuurlijke opdracht is niet de wenselijke doorzettingsmacht die een aantal

respondenten in dit kader wenst. De opdracht richt zich primair op het opstellen en uitvoeren

van een integraal veiligheidsplan dat de kern van het wetsvoorstel vormt. Actoren in het brede

netwerk verbinden zich aan dit plan en voeren met mandaat namens hun eigen organisatie het

plan uit. De gemeente vult hiermee de rol in van een ‘visionair regisseur’ zoals dat door Van

Buuren en Eigeman (2011) beschrijven is. Voor een tweetal partijen is de gemeente echter ook

een ‘beheersgerichte regisseur’. Richting politie en GGD heeft de gemeente wel

doorzettingsmacht via respectievelijk de burgemeester in de justitiële driehoek en de GGD via

de wethouder volksgezondheid. Deze organisatie kunnen daadwerkelijk gestuurd worden in de

Page 57: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

57/93

beleidsvoorbereiding op sociale veiligheid waarbij de organisaties op hun beurt een vorm van

operationele regie op de uitvoering inzetten.

Een sterke positie van GGD en politie in de uitvoering is noodzakelijk, omdat uit onderzoek

blijkt dat de gemeente in de uitvoering vaak de zwakste schakel is in lokale

veiligheidsnetwerken (Boutellier et al., 2011 naar SMVP, 2006). Uit onderzoek blijkt dat de

positie van de politie vaak sterker is in zowel het formele als informele circuit, omdat de politie

‘contact maakt met de straat’ (Boutellier et al., 2011 naar Broekhuizen et al., 2010). Als

voorbeeld: volgens de Rotterdamse politie is twintig procent van hun inzet gerelateerd aan

verwarde overlastgevers (Eimers, 2012). Vanuit de vangnet & adviesfunctie van de GGD is deze

parallel ook te trekken. Ook zij staan immers vaak met de ‘voeten in de klei’ en worden

geconfronteerd met dezelfde doelgroep.

De gemeentelijke regietaak is nadrukkelijk een taak in de preparatie op sociale incidenten. Als

er sprake is van een incident waarbij de verstoring van de openbare orde in het geding is, kan

de burgemeester op basis van bevoegdheden interveniëren en repressief (laten) optreden. Bij

sociale incidenten van grotere omvang is het repressief optreden veelal gebaseerd op het

mechanisme van de fysieke incidentbestrijding. Het ‘gecoördineerd optreden’ van de

hulpdiensten en de gemeente in Haren tijdens de ‘facebook rellen’ is hier een voorbeeld van.

Er is overigens al een beweging gaande waarbij de regierol van de gemeente in lijn met het

wetsvoorstel tot uitvoering wordt gebracht. Het betreft hierbij dan niet alleen regionale

initiatieven in veiligheidshuizen, maar ook initiatieven op lokaal niveau waarbij onder

aansturing van de gemeente door politie en GGD gewerkt wordt aan een intensieve lokale

samenwerking waar ook de GGZ en verslavingszorg bij aanhaken. Voorbeelden van deze

initiatieven en de inzet van lokale netwerken zijn onder meer te vinden in de kop van Noord-

Holland, in de Rotterdamse wijk Charlois en in Dordrecht (Eimers, 2012; Habben Jansen, 2012).

Bij deze netwerken is met name de samenwerkingsrelatie tussen de politie, de GGZ en de GGD

geoperationaliseerd waardoor snelle interventies mogelijk zijn op mensen met ‘onaangepast

gedrag’.

5.3 Zorg en straf

De term ‘risicoburger’ wordt door het veiligheidshuis gekoppeld aan de doelgroep van het

casusoverleg. In de fase voordat deze burger daadwerkelijk een risico vormt, is er mogelijk

sprake van gedrag dat tot overlast leidt. In een dergelijke situatie is er meer sprake van zorg en

veiligheid dan van zorg en straf. Vroegtijdige interventies zijn dan met name vanuit de zorg

(GGD, GGZ) en vanuit de politie (veiligheid) te verwachten. Meer gericht op het tegengaan van

normoverschrijdend gedrag dan op een interventies gericht op het risico. In de uitvoering is dit

door de GGZ gericht op de inzet van FACT en feitelijk op de inzet van ‘beschermende factoren’

zoals die door De Groot et al. (2010) zijn geformuleerd. Deze inzet is lokaal, laagdrempelig en

vergt een hoogfrequent contact met de cliënt. De lokale samenwerking tussen de partijen in

de zorg en veiligheid (primair GGD, GGZ en politie) is essentieel om straf te voorkomen. De

samenwerking in de zorg ligt op het vlak van zoeken, vinden en binden van cliënten. Het

Vangnet & adviesteam van de GGD is hierbij een zeer belangrijke schakel in de zorgketen.

Page 58: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

58/93

Bovenstaande lijkt de problematiek keurig op te lossen. Er is òf sprake van lokale oplossingen

op het vlak van veiligheid en/of zorg òf sprake van een risicovolle situatie die regionaal als

casus in een veiligheidshuis behandeld wordt. De werkelijkheid is echter weerbarstiger; er is

sprake van een stuk niemandsland waar voor bepaalde situaties geen passend repressief

optreden voorhanden is. Er is sprake van overlast door een persoon met gedragsproblemen,

maar die problemen zijn niet van dien aard dat een dwangmaatregel kan worden opgelegd. De

overlast kan leiden tot een interventie door de politie, maar is tijdelijk en lost het

daadwerkelijke probleem niet op. De casus zoals van de twee daklozen uit paragraaf 4.1 is hier

een voorbeeld van. Daarnaast zijn er twee complicerende factoren: het zelfinzicht van de

doelgroep is niet erg groot en de oriëntatie van de professionals richt zich erg op het domein

van respectievelijk de zorg (cliënt centraal) of van veiligheid (probleem centraal). Er wordt nog

erg vanuit kolommen geopereerd. Daarnaast is er een aantal organisatorische aspecten die

ook complicerend werken; één van deze aspecten betreft de 30% taakstelling op acute

opvangcapaciteit van de GGZ. De mogelijkheid om dwang in te zetten, wordt hiermee door de

capaciteitsafname ook minder groot.

De Raad voor de Volksgezondheid & Zorg [RVZ] (2012) pleit voor voorzorg. De basis hiervoor

ligt in de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg die naar verwachting in 2013 van kracht

wordt. Naast een intensivering van het aantal FACT-teams dient er volgens de RVZ sprake te

zijn van voorzorg in de vorm van vroegsignalering en zorginterventies. Voorzorg vergt een

goede samenwerking in het kader van signalering (zie ook 5.5) en daadwerkelijke

doorzettingsmacht als het gaat om zorginterventies die gericht zijn op het voorkomen van

sociale incidenten (preventie). De rol van de GGD als publieke organisatie met ook de

doorzettingsmacht richting zorginstellingen als het gaat om fysieke veiligheid (in feite de

taakstelling van de GHOR onder aansturing van de Directeur Publieke Gezondheid) is hier

essentieel in. De GGD moet dus de positie innemen als bestuurlijk en operationeel

aanspreekpunt voor de zorg. Concreet betekent dit dus dat de GGD op het vlak van lokale,

regionale en bestuurlijke veiligheidsvraagstukken verantwoordelijk is voor regie, coördinatie

en aansturing richting alle betrokken zorgpartijen. Zowel in het domein van de sociale- als van

de fysieke veiligheid. Deze werkwijze houdt zich niet aan de klok. Een 24/7 bereik- en

beschikbaarheid is essentieel om deze positie in te kunnen vullen.

5.4 Netwerken

Uit de resultaten blijkt dat het werken in netwerken een vorm is die goed aansluit bij de

complexiteit en dynamiek van de problematiek. Er is immers sprake van interdependentie,

pluriformiteit en dynamiek tussen de verschillende actoren. Lokale en kleinschalige netwerken

die ontstaan rond een urgent probleem dragen bij aan het oplossen c.q. beheersen van de

problematiek. Het initiatief ontstaat van onderop en er is een analyse van het probleem,

voordat er tot interventie wordt overgegaan.

Naast kleinschalige netwerken zijn er grotere netwerken binnen de muren van het

veiligheidshuis die een groot aantal organisaties (actoren) rondom een bepaalde casus bindt.

Netwerken zijn per definitie slecht te sturen (het vierde kenmerken van netwerken:

geslotenheid). Bij deze grote netwerken lijkt dat met name op te gaan en kan zelfs leiden tot

meerdere netwerken die niet met elkaar in verbinding staan terwijl die dezelfde doelgroep

(moeten) bedienen. Grotere netwerken lijken te bestaan, omdat ze er zijn. Dit geldt ook voor

de actoren binnen het netwerken die bestaansrecht ontlenen uit het feit dat ze onderdeel zijn

van het netwerk. Samenwerking lijkt te bestaan, maar lijkt meer om samen werken dan

Page 59: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

59/93

samenwerken (Scholtens, 2009). Daarnaast lijkt veel energie in overleg te gaan zitten en het

informeren van het netwerk.

De essentie van netwerken is dat proces- en niet projectmanagement leidend is. Qua

activiteiten is er geen geïsoleerd begin- en eindpunt, de inhoud van het probleem verschuift en

actoren treden in en uit. De sturing op de netwerken lijkt met name bij de grote netwerken in

de praktijk echter meer op projectmanagement en een geprotocolleerde organisatie die

stabiliteit, structuur en voorspelbaarheid vraagt. Er wordt dus gesproken over netwerken

terwijl in de praktijk een meer projectachtige organisatie wordt gebouwd die stap voor stap de

problematiek te lijf gaat. Grote netwerken opereren in dit verband ogenschijnlijk meer

projectgericht; kleine netwerken meer procesgericht.

Een ander aspect dat noodzakelijk is voor het opereren in een netwerk betreft mandaat.

Geconstateerd wordt dat actoren zonder of met een beperkt mandaat in netwerken opereren

waardoor het netwerk niet effectief kan zijn, omdat er ruggespraak nodig is met het ‘hogere

echelon’. De term doorzettingsmacht komt hier dan om de hoek kijken. Blijkbaar is er dan

vanuit één partij doorzettingsmacht nodig, omdat er binnen het netwerk een impasse qua

besluitvorming ontstaat die vanuit een hiërarchische lijn om oplossing vraagt. Besluitvorming

wordt dan decide, announce and defend.

Het geconstateerde domeingerichte optreden is niet passend bij het participeren in

netwerken. Juist bij netwerken is de kracht dat een probleem niet vanuit één domein (kolom)

wordt opgelost, maar vanuit het totale netwerk. Het vergt dus van actoren dat zij uit hun

kolom stappen en een bijdrage leveren ook al is het probleem niet hun probleem. Het

oplossen vraagt veerkracht, creativiteit en flexibiliteit. Kleinere netwerken die eerder een

dergelijke situatie hebben opgelost en waar de actoren elkaar vertrouwen en elkaar kennen

passen in deze werkwijze. Besluitvorming wordt dan dialogue, decide and deliver. Qua

interventies past dit het opereren van netwerken goed bij kleine lokale netwerken die met veel

professionele vrijheid keuzes maken. Door direct contact met de cliënt is meebewegen en

constant bijsturen mogelijk. Elementen van procesgericht werken passen in deze wijze van

werken.

Opereren in netwerken past bij de problematiek. Als voorwaarde moet gelden dat de

professionals in staat wordt gesteld om binnen een bepaalde kader eigen afwegingen en

keuzes te maken. Ook hier geldt dat de het invullen van de ‘hoe’ vraag aan de professional is.

Ook geldt dat sturen op resultaat niet past bij de wijze waarop netwerken opereren. Er is

binnen netwerken sprake van onvoorspelbaarheid en meebewegen en er is geen geïsoleerd

begin en eindpunt. Harde garanties over het resultaat zijn dus niet te geven.

5.5 Risico-inschatting

‘Je ziet alleen waar je naar kijkt’. In relatie tot risico-inschatting is deze uitspraak exemplarisch.

Zowel vanuit de resultaten als uit het theoretisch kader blijkt dat informatie en het verkrijgen

van informatie één van de meest basale elementen is als het gaat om het inschatten van

risico’s en het vervolgens inzetten van interventies. Als er echter geen informatie voorhanden

is of de informatie wordt niet gedeeld dan is een reële inschatting c.q. analyse van het risico

onmogelijk.

Page 60: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

60/93

Een risicoanalyse start met de identificatie van het risico. Ten aanzien van deze indentificatie

hebben professionals in het zorgdomein en professionals in het veiligheidsdomein een andere

oriëntatie. De probleemoriëntatie van de veiligheidsprofessional is meer gericht op het risico

terwijl de zorgoriëntatie veel meer gericht is op de cliënt en het gevaar dat de cliënt voor

zichzelf en zijn (directe) omgeving vormt. Het element van risicoperceptie en ‘dezelfde taal

spreken’ is hier essentieel in. Wordt er gesproken over het risico en dan met name over het

effect van de gebeurtenis of wordt er gesproken over een specifiek gevaar of een gevaarlijke

situatie? Een rapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg naar de hulpverlening aan de

dader van het schietincident in Alphen aan de Rijn onderschrijft deze oriëntatie en blik op de

wereld (IGZ, 2011).

Naast bovenstaande elementen speelt ook het element van alertheid een grote rol. Alertheid

wordt bepaald door het perspectief van het risico en wordt gevoed door signalen uit diverse

bronnen. Ten aanzien van deze signalen is er niet alleen voor de politie, de GGD en de GGZ een

rol weggelegd, maar spelen welzijnsorganisaties, scholen, sportverenigingen, etc. een

belangrijke rol. Essentieel is om ook hier de kolomgedachte los te laten. Wat bijvangst en

administratieve last is voor de één is mogelijk het cruciale en nog ontbrekende signaal voor de

ander. Er dient dus sprake te zijn voor een goede informatiepositie. Professionals die lokaal ‘in

de klei staan’ zoals de wijkagent en de leden van het Vangnet & adviesteam van de GGD

hebben ook een dergelijke positie, maar dienen wel gevoed te worden met informatie.

Signalen dienen laag in de organisatie op een zo vroeg mogelijk moment te worden opgepikt.

Deze vroegsignalering moet dan direct leiden tot een vroegtijdige interventie op het

normoverschrijdend gedrag. Signaleren is interveniëren. De rol van de professional is hier

essentieel in. Op basis van ervaring en ‘onderbuikgevoel’ komt dit tot stand. Dit professionele

onderbuikgevoel wordt overigens door De Ruiter (Maassen, 2011) bekritiseerd. Zij pleit voor

meer standaardisering in de psychiatrische beoordeling van patiënten. Er zijn bijvoorbeeld

methoden beschikbaar om toekomstig delictrisico te bepalen, maar die worden niet of beperkt

toegepast onder de noemer van professionele autonomie.

Interventies op gedrag en de lokale samenwerking als het gaat om informatie uitwisseling over

dit gedrag leiden niet tot vragen over privacy en het niet kunnen c.q. willen delen van

informatie. Dit speelt wel als er over een bepaalde persoon in de bredere setting van het

veiligheidshuis gesproken wordt. Dit kan tot een situatie leiden dat informatie niet gedeeld

wordt en dat de inschatting van het risico gebaseerd wordt op onvolledige of beperkte

informatie. Het effect hiervan is bijvoorbeeld in de casus Alphen aan de Rijn pijnlijk duidelijk

geworden. Beschikbare informatie over het wapenbezit van Tristan van der V. en zijn

geestelijke toestand is niet gekoppeld c.q. meegewogen in een brede risicoanalyse. Het profiel

van Van der V. versus het profiel van een potentieel gewelddadige verwarde zoals dat door

Bakker et al. (2010) en door De Groot et al. (2010) is opgesteld doet in deze casus in

retrospectief alle alarmbellen afgaan. Vraag is alleen wie in de praktijk al deze informatie

verzamelt en het initiatief tot een interventie op zich neemt.

Page 61: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

61/93

5.6 Conclusie, discussie en toepasbaarheid theoretisch model

Het theoretisch model zoals dat in hoofdstuk 2 beschreven is, is een combinatie van het

vlinderdas- en liniemodel van Boutellier. Het vlinderdasmodel is een model dat gericht is op

fysieke risico’s en het aanbrengen van barrières om het geïdentificeerde risico te

minimaliseren of zelfs weg te nemen. Het lijnmodel is een model dat binnen het (sociale)

veiligheidsdomein wordt gebruikt om de spelers en de linies op het speelveld te duiden

waarbij een onderscheid gemaakt wordt tussen verschillende organisaties en interventies. De

interventies vormen in principe de barrières tussen de verschillende linies.

Vanuit de verschillende gespreken wordt het model in de basis onderschreven, maar (deels)

anders ingevuld. Het model wordt herkend ten aanzien van de verschillende barrières en

spelers. Met name de rol van de burger en de maatschappij vindt veel bijval. Het in positie

brengen van burger en het versterken van de sociale cohesie wordt door de respondenten

gezien als eerste belangrijke barrière. Deze barrière, volgens het model de barrière vitaliteit, is

tot meer in staat dan wat de professionals voor ogen hebben. De burgers hebben daarentegen

een hogere verwachting van de overheid dan zij op dit vlak kan invullen.

De tweede barrière in het model is de barrière die zich richt op interventies op

normoverschrijdend gedrag. Dit speelveld bestaat uit meer spelers dan de alleen de GGD en de

GGZ. Met name de rol van de politie is hier een zeer belangrijke; een rol die feitelijk vooral ligt

bij de wijkagent. Als het gaat om interventies op normoverschrijdend gedrag dan worden daar

ook maatschappelijke en welzijnsorganisaties bij genoemd. De rol van bijvoorbeeld de school

of van sportvereniging is hier onmisbaar in. Het adagium voor deze barrière is: signaleren is

interveniëren. Deze barrière richt zich op gedrag en dan met name gedrag dat tot overlast

leidt. Het aanspreken op gedrag vraagt dat er intensief contact is met de doelgroep en dat er

sprake is van lokale samenwerking tussen zorg en veiligheid. Kleine netwerken met een goede

informatiepositie passen hierbij. Interventies vragen nabijheid, creativiteit, flexibiliteit en een

procesgerichte manier van werken. Professionals hebben mandaat en handelingsvrijheid om te

bepalen op welk moment een bepaalde interventies kan c.q. moet worden ingezet. Vanuit

zorgperspectief richten de interventies zich op de ‘beschermende factoren’ zoals wonen en

werken. De activiteiten van FACT-teams in het licht van sociale psychiatrie sluiten hier goed bij

aan.

De term risicoburger kan verbonden worden aan bij de derde barrière. Het interveniëren op

deze barrière vraagt een goede analyse van het probleem en het betrekken van de juiste

actoren in het netwerk. Activiteiten gericht op de risicoburger zijn meervoudig van aard en

vragen een goede afstemming van interventies om het totaal aan interventies als barrière

sluitend te krijgen. Ook hier speelt politie en GGD een belangrijke rol. De GGD is in deze de

vertegenwoordiger van de zorg met mandaat om namens andere zorgpartijen te spreken.

Deze werkwijze is gelijk aan de opdracht voor de Directeur Publieke Gezondheid in het fysieke

veiligheidsdomein. Activiteiten op deze barrière zijn meer projectgericht en kunnen gekoppeld

worden aan prestaties.

De laatste barrière is de barrière die zich richt op sanctionering. In feite is dit de top van de

piramide waar openbaar ministerie, politie en gemeente (burgemeester) elkaar in de justitiële

driehoek treffen. De Directeur Publieke Gezondheid sluit hierbij aan als ‘vertegenwoordiger’

van de zorg. Het bespreken van individuele gevallen moet in dit overleg tot een minimum

Page 62: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

62/93

Lokaal casus overleg

vitaliteit

norm

risico

sanctie

Zelfzorg

(lekeninterventie)

Veiligheidshuis

Driehoek + DPG

beperkt worden. In feite is er alleen sprake van overleg als de andere barrières falen of

doorbroken worden12

. Bespreking in de driehoek heeft een concrete aanleiding. Van het

voorkomen door middel van sociale interventies is dan geen sprake meer.

Onderstaand figuur geeft bovenstaande schematisch weer.

Figuur 5.1 Herzien theoretisch model

Het model is ten opzichte van figuur 2.4 een kwartslag gedraaid om het beeld van de piramide

te volgen. Op basis van het model is sprake van vier lagen: vitaliteit, norm, risico en sanctie.

Deze lagen vormen als het ware de barrières en bepalen de interventie. Laag in de piramide is

er sprake van interventies op incidenten die verhoudingsgewijs veel voorkomen13

(kans), maar

een gering effect hebben. Hoog in de piramide is er sprake van incidenten die laag frequent

voorkomen, maar die een grote impact hebben. Stafinterventies (sanctie) liggen in de

besluitvorming bij de driehoek aangevuld met de Directeur Publieke Gezondheid.

Meervoudige interventies op risico(burgers) ligt besloten in het werkveld van het

veiligheidshuis. Lokaal casusoverleg richt zich op enkelvoudige interventies gericht op

normoverschrijdend gedrag. Dit overleg bestaat primair uit GGD, GGZ en politie. Zelfzorg

(lekeninterventie) is de laag die zich richt op interventies op vitaliteit. De beweging is naar

voren. Een sterk middenveld (lokaal casusoverleg) brengt de voorhoede (zelfzorg) in positie om

te scoren en ontlast de verdediging (veiligheidshuis). De gemeente is als regievoerder de coach

van het team. Er is een wedstrijdplan dus invloed op de manier van spelen, maar de uitvoering

zelf gebeurt op het veld.

Het model is een theoretische blik op de werkelijkheid. In werkelijkheid is de scheiding tussen

de lagen diffuus. De rol van bijvoorbeeld scholen of het verenigingsleven (civil society; het

maatschappelijke middenveld) past zowel in de normerende- als in vitaliteitlaag. Dit geldt ook

voor de rol van de GGD en de GGZ die niet alleen interventies inzetten op gedrag, maar ook op

aspecten die het risico beperken (risico- versus beschermende factoren).

12

Het doorbreken van alle barrières is wat James Reason het ‘Swiss cheese model’ noemt (Boelhouwers et al,

2012 naar Reason, 1990) . Barrières lijken op plakken kaas met zwakke plekken (de gaten) die achter elkaar

opgelijnd tot een incident kunnen leiden. 13

Aantal ‘bolletjes’ staat symbolisch voor aantal incidenten

Page 63: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

63/93

Het model geeft echter wel richting aan de aard en de inzet van interventies en het wenselijke

ontzorgen van de top van de piramide. De gewenste beweging naar voren kan worden bereikt

door te investeren in de laag vitaliteit en het gesprek met de maatschappij aan te gaan. Door

duidelijk te zijn in mogelijkheden en vooral in onmogelijkheden. Door te investeren in het

maatschappelijke middenveld en door de professionals in de kleine netwerken te faciliteren en

de kans te geven fouten te maken.

Een eerste blik op het model leidt grof vertaald tot een parallel met de fysieke incident-

bestrijding als er bijvoorbeeld sprake is van brand:

• rookmelders en een eerste interventie door burgers;

• een interventie door professionals gericht op bestrijding van de bron

(enkelvoudig /monodiscilinair);

• een interventie door brandweer en andere partijen gericht op het beheersen van het effect

(meervoudig/multidisciplinair);

• een interventie door het bestuur (burgemeester) als er sprake is een concrete bedreiging

van de bevolking.

Als deze parallel wordt doorgetrokken dan gaat tevens op dat op elk niveau (laag) een

vertegenwoordiging van de ‘kolommen’ aanwezig is en dat in het verlengde van voorgaande

politie en GGD de primaire spelers zijn met een vertegenwoordiging op elke laag.

Page 64: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

64/93

Page 65: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

65/93

6. Conclusies en

aanbevelingen

Page 66: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

66/93

Page 67: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

67/93

6. Conclusies en aanbevelingen

Aan de hand van de analyse en discussie wordt in dit hoofdstuk de centrale onderzoeksvraag

en de deelvragen beantwoord. Tevens zijn aanbevelingen geformuleerd. Om antwoord te

kunnen geven op de onderzoeksvraag zijn eerst de zes deelvragen uitgewerkt.

6.1 Conclusies deelvragen

Het onderzoek is met name gericht op incidenten die ‘verwarden’ c.q. personen met een

ernstige psychiatrische aandoening veroorzaken. In onderstaande uitwerking wordt dit niet

expliciet genoemd, maar wel bedoeld.

Wat zijn sociale interventies?

Een sociale interventie is een planmatige en doelgericht aanpak om gedrag van burgers te

veranderen en hun omstandigheden te beïnvloeden met als doel de kwaliteit van leven of het

samenleven te vergroten. Een interventie kan gericht zijn op een individu of een groep en is

gebaseerd op een analyse van het probleem. Bij sociale interventies spelen vier ‘spelers’ een

rol: bestuur, organisatie, de professional en de cliënt. Ten aanzien van de effectiviteit is met

name ervaring van de professional van belang. Sociale interventies vinden plaats in een

bepaalde context waardoor er van een bepaalde standaard interventie geen sprake is.

Wat zijn in dit kader incidenten in het veiligheidsdomein?

Sociale interventies richten zich op leefbaarheid en zijn daarmee gekoppeld aan sociale

veiligheid. Incidenten die hieraan gerelateerd zijn, zijn incidenten die door mensen veroorzaakt

worden en leiden tot overlast of een situatie waarbij sprake is van een (ernstige) verstoring

van de openbare orde. In het meest extreme geval kan het schietincident in Alphen aan de Rijn

als voorbeeld genoemd worden. Veelal gaat het echter over ongewenste gebeurtenissen die

tot overlast of verstoring van de openbare orde leiden. De twee geschetste casussen in

hoofdstuk 4 zijn hier realistische voorbeelden van.

Welke informatie is als product van een uitgevoerde risicotaxatie noodzakelijk om tot sociale

interventies over te gaan?

Professionals hebben vertrouwen in hun ‘onderbuik’. Taxatie van het risico vindt plaats, maar

is met name gebaseerd op ervaring in soortgelijke situaties. Informatie die daarvoor gebruikt

wordt heeft met de specifieke situatie te maken en is veelal gericht op risicofactoren

(bijvoorbeeld wapenbezit of gewelddadig gedrag in het verleden) of op specifieke

persoonskenmerken (bijvoorbeeld levensstijl of psychiatrisch verleden). Er is een verschil in

oriëntatie. Vanuit de zorg is de oriëntatie meer gericht op de cliënt en het gevaar dat die cliënt

voor zichzelf of zijn (directe) omgeving vormt. Vanuit het perspectief van veiligheid is de

oriëntatie meer gericht op het (effect van het) probleem. Dit verschil in oriëntatie geeft

spraakverwarring en onduidelijkheid qua verwachtingen.

Page 68: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

68/93

Welke actoren zijn bij sociale interventies betrokken?

Het speelveld is breed met veel actoren op verschillende niveaus. Van de gemeente als

regievoerder van sociale veiligheid tot politie, GGD en GGZ in de uitvoering. Naast de overheid

hebben maatschappelijke organisaties (civil society) en burgers een zeer belangrijke rol.

Sociale controle en lekeninterventies vormen een belangrijke eerste barrière in het aanpakken

van overlast.

Wat is de bestuurlijke context van sociale interventies?

De gemeente heeft de rol als regievoerder en bepaalt het kader waarbinnen interventies

worden uitgevoerd. Dit vindt plaats op het bestuurlijke speelveld waarbij niet alleen de

burgemeester, maar bijvoorbeeld ook de wethouder volksgezondheid een

verantwoordelijkheid heeft. Er moet sprake zijn van een bestuurlijke visie en ambitie dat in

een integraal veiligheidsplan wordt vastgelegd. In de uitvoering is sprake van professionele

autonomie op basis van controle en vertrouwen. Vertrouwen in de professional versus een

periodieke controle van de resultaten door de regievoerder. De regievoerder is aanspreekbaar

op de resultaten en kan zo nodig sturen op de inzet van politie en GGD. Ook bij het falen van

de interventies is de regievoerder aanspraakbaar.

Incidenten kunnen niet allemaal voorkomen worden. Dat is niet altijd uitlegbaar en er kan

sprake zijn van escalatie, maatschappelijke onrust en/of gebrek aan vertrouwen in de

overheid. Het gesprek moet echter aangegaan worden er moet duidelijk uitgesproken worden

wat wel, maar vooral wat niet mogelijk is. Mogelijkheden van de overheid zijn beperkt en

worden overschat. De bijdrage van het sociale kapitaal wordt onderschat en moet meer

betrokken c.q. gereactiveerd worden. Ook daar zit een bestuurlijke opdracht in termen van

saamhorigheid en verbinding.

Wat is de toegevoegde waarde van de inzet van sociale interventies ten opzichte van de

huidige aanpak?

Sociale interventies worden reeds breed ingezeten en zijn niet nieuw. Effectiviteit wordt

onderzocht en best practices worden gedeeld en toegepast. De toegevoegde waarde zit met

name in het aanbrengen van een bepaalde gelaagdheid waarbij onderscheid gemaakt wordt

tussen lekeninterventies, kleine lokale netwerken, het veiligheidshuis en een bestuurlijk niveau

dat sancties kan opleggen.

In de huidige aanpak lijkt de schaalgrootte van het veiligheidshuis ideaal om met verschillende

actoren periodiek te sparren over een bepaalde casus, maar in de praktijk worden ‘te veel’

actoren betrokken wat ten koste gaat van de effectiviteit. Interventies op normoverschrijdend

gedrag moeten dicht bij de bron aangepakt worden. Signaleren is interveniëren. Dit kan door

een lokaal netwerk met een goede informatiepositie van politie (wijkagent), GGD (Vangnet &

advies) en GGZ (sociale psychiatrie door de FACT-teams) in stelling te brengen. Dit netwerk

heeft een hoge mate van professionele autonomie en kan met mandaat de problematiek 24/7

oplossen. Er is sprake van een procesgerichte, creatieve en flexibele aanpak van de

problematiek.

Page 69: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

69/93

Het lokale netwerk vormt het middenveld in het liniemodel van Boutellier en is een

interveniërende laag tussen risico-interventies vanuit het veiligheidshuis en de

lekeninterventies door burgers. Om de lekeninterventies mogelijk te maken is er een sterke

beweging naar voren noodzakelijk die duidelijkheid in verwachtingen van zowel de overheid

als de burger vraagt. Het veiligheidshuis richt zich op de risicoburger en werkt projectgericht

aangezien de meervoudige problematiek op basis van een goede probleemanalyse stap voor

stap tot een oplossing gebracht kan worden.

6.2 Conclusie hoofdvraag

De hoofdvraag is als volgt geformuleerd:

Hoe kunnen sociale interventies bijdragen aan het voorkomen van incidenten in het

veiligheidsdomein?

Het antwoord op deze vraag zit deels in de gelaagdheid waarbij sprake is van interventies op

vier niveaus: lekeninterventies, interventies op normoverschrijdend gedrag, interventies op

risicoburgers en interventies gebaseerd op sancties. Elke niveau vormt een barrière. Een

hogere barrière wordt in stelling gebracht als een voorgaande barrière doorbroken wordt of de

problematiek dermate complex en/of ernstig is dat een andere interventie noodzakelijk is.

Sociale interventies dragen bij, omdat ze gericht zijn op gedrag of de beïnvloeding van

omstandigheden dat de oorzaak c.q. aanleiding is van incidenten. Beïnvloeding van

omstandigheden richt zich met name op risicofactoren en het bieden van beschermende

factoren. Interventies op gedrag richten zich met name op persoonskenmerken. In de

uitvoering van interventies moeten lokale netwerken worden ingezet in combinatie met

veiligheidshuizen. Burgers moeten een nadrukkelijk rol (gaan) spelen in signalering en

zogenaamde lekeninterventies.

Sociale interventies kunnen bijdragen als er sprake is van een duidelijke bestuurlijke visie en

ambitie. De gemeente is regievoerder en biedt een helder kader op basis van geformuleerde

doelstellingen in het verlengde van visie en ambitie. De uitvoering in lokale netwerken kent

een hoge mate van professionele autonomie en is gebaseerd op ervaring, creativiteit en

flexibiliteit. De problematiek vraagt oplossingen voor concrete en soms acute problemen. Dit

vraagt een 24/7 bereik- en beschikbaarheid en mandaat om problemen ook daadwerkelijk op

te lossen.

6.2 Aanbevelingen

Aan de hand van de zes deelvragen zijn onderstaande aanbevelingen geformuleerd.

Wat zijn sociale interventies?

• Geen aanbevelingen.

Wat zijn in dit kader incidenten in het veiligheidsdomein?

• Geen aanbevelingen.

Page 70: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

70/93

Welke informatie is als product van een uitgevoerde risicotaxatie noodzakelijk om tot sociale

interventies over te gaan?

• Met name op het gebied van oriëntatie is nog een wereld te winnen. Het verschil in

oriëntatie (cliënt-gevaar versus probleem-riscio) verklaart keuzes die tot interventies

leiden. Dit vergt een goede samenwerking, vertrouwen en kennis van taken,

bevoegdheden en verantwoordelijkheden. Dit kan worden bereikt door met elkaar in

gesprek te gaan, ervaringen uit te wisselen en door vallen en opstaan (trial and error)

ervaring op te bouwen.

• Op het punt van risicotaxatie is onderbuik niet altijd de beste raadgever. Er zijn gelieerde

methoden beschikbaar (bijvoorbeeld om toekomstig delictrisico te voorkomen) die

mogelijk ook in de risicotaxatie van verwarden toepasbaar zijn.

• Om een goede taxatie te kunnen verrichten is een goede informatiepositie noodzakelijk.

Dit vraagt van actoren om uit verschillende bronnen informatie te verwerven om deze

vervolgens breed en ongefilterd in het netwerk te brengen.

Welke actoren zijn bij sociale interventies betrokken?

• Op basis van de definitie zijn mogelijk tientallen actoren betrokken. Dit betekent echter

niet dat ze allemaal op hetzelfde moment betrokken zijn. Een specifieke probleem vraagt

een specifiek netwerk. Om het netwerk effectief in te zetten is het van belang dat op het

niveau van het veiligheidshuis door de desbetreffende verantwoordelijk functionaris14

bepaald wordt wie aan tafel zit en er dus mogelijk differentiatie plaatsvindt in de

behandeling van bepaalde typen casussen. Een bepaalde actor zit aan tafel vanwege de

oplossing van het probleem. Dit moet altijd leidend zijn.

• Actoren die onderdeel van een netwerk zijn, moeten met voldoende mandaat afgevaardigd

worden. Actoren moeten tevens in staat zijn om buiten de eigen kolom te denken.

Wat is de bestuurlijke context van sociale interventies?

• De gemeente moet als regievoerder het initiatief nemen om een integraal veiligheidsplan

op te stellen. Dit plan moet gebaseerd zijn op visie en ambitie. Tevens moeten realistische

doelstellingen geformuleerd worden. Ten aanzien van interventies geldt dat het integraal

veiligheidsplan gebaseerd moet zijn op het model zoals dat in paragraaf 5.6 geschetst is om

vroegtijdig te kunnen interveniëren op verwarden en mensen met onaangepast gedrag.

• Politie en GGD zijn voor de regievoerder de primaire partijen die namens zorg en veiligheid

verantwoordelijk zijn voor sociale interventies. Politie en GGD moeten in de gelegenheid

worden gesteld deze positie te verwerven en in te vullen in zowel de lokale netwerken als

in het veiligheidshuis.

• De regievoerder moet expliciet aandacht schenken aan de beweging naar voren. Dit

betekent dat helder uitgesproken moet worden wat de burger van de overheid kan

verwachten en wat de overheid van de burger verwacht.

14

Er is een aantal functienamen in omloop zoals ketenmanager, ketenregisseur of procesregisseur.

Page 71: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

71/93

Wat is de toegevoegde waarde van de inzet van sociale interventies ten opzichte van de

huidige aanpak?

• Zorg voor een lokaal netwerk bestaande uit minimaal de politie, GGD en GGZ en borg dat

dit netwerk 24/7 bereik- en beschikbaar is. Dit netwerk moet namens het bestuur mandaat

krijgen om te handelen in acute situaties en één partij moet verantwoordelijk worden

gesteld om namens de gemeente de operationele regierol in te vullen.

• Interventies op gedrag vinden lokaal en dicht bij de bron plaats. Dit betekent dat actoren in

staat moeten zijn om flexibel en creatief te reageren op onverwachte situaties. Dat

betekent dat professionals niet beknot worden door protocollen en procedures, maar

autonoom mogen handelen binnen het gestelde kader. Accepteer vallen en opstaan en

spreek geen prestatienormen af.

Page 72: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

72/93

Page 73: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

73/93

7. Reflectie

Page 74: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

74/93

Page 75: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

75/93

7. Reflectie

De uitwerking van voorliggende masterthesis naar het onderwerp van sociale interventies bij

incidenten is een blik op het onderwerp en is biedt aanknopingspunten voor de daadwerkelijke

inzet van interventies. De resultaten van de interviews geven een beeld zoals de respondenten

naar het onderwerp kijken. De respondenten zijn vertegenwoordigers van hun organisatie,

maar verwoorden niet het beeld van deze organisaties voor heel Nederland. Gezien de

problematiek en de verschillende invalshoeken (actoren, verantwoordelijkheden, specifieke

regionale samenwerkingsverbanden, etc.) is voorliggende masterthesis meer een ‘abstracte’

verkenning naar de inzet van sociale interventies en de toepassing van het theoretisch model

dan een antwoord op de vraag hoe het voor heel Nederland geregeld moet worden.

In de uitwerking is een aantal keer gebleken dat het ‘wiel al elders uitgevonden is’, maar dat

die specifieke werkwijze niet breed gedeeld of beperkt toepasbaar is. Dit geldt in zekere zin

ook voor de theoretische onderbouwing die op punten (bijvoorbeeld ten aanzien van het

liniemodel van Boutellier of een studie naar de effectiviteit van sociale interventies) al een

kleine tien jaar oud is. De toepassing van deze wetenschappelijke inzichten in de praktijk van

alledag vraagt enerzijds gelegenheid en anderzijds behoefte. De behoefte is voldoende

duidelijk geworden uit de gesprekken die met de verschillende professionals zijn gevoerd; de

gelegenheid in termen van toepassing en vertaling is hopelijk met deze thesis gekomen.

De daadwerkelijke toepassing van de thesis dient echter verder uitgewerkt te worden. In deze

praktische uitwerking is het goed om naast een financiële uitwerking ook andere actoren te

betrekken die passen bij de huidige ontwikkeling van bijvoorbeeld buurtzorg of de rol van de

huisarts in de 1e lijn. In de regio Noord-Holland Noord is deze uitwerking reeds onderwerp van

gesprek tussen bestuur, GGD, GGZ en veiligheidsregio en krijgt de thesis een vervolg. Hierbij

moet rekening worden gehouden met de complexiteit van de problematiek en de vraag of het

geschetste model de problematiek maakbaar maakt. In dit perspectief is de casus van de twee

overlastgevende daklozen nog niet opgelost.

Page 76: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

76/93

Page 77: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

77/93

Literatuurlijst

Page 78: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

78/93

Page 79: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

79/93

Literatuurlijst

Ale, B. (2009). Risicoanalyse (2009). In: E.R. Muller, U. Rosenthal, I. Helsloot & E.R.G. van Dijkman

(red.). Crisis (p. 327-354). Deventer: Kluwer

Baarda, D.B., M.P.M. de Goede & J. Teunissen (2009). Basisboek kwalitatief onderzoek. Groningen:

Noordhoff

Baart, A & G. van der Laan (2002). Sociale interventies: koppeling van theorie en praktijk. Sociale

Interventies, 2, 4-18

Bakker, I., L.F. Drost & W.S. Roeleveld (2010). Wat hebben geweldplegers gemeen? Utrecht: Verwey-

Jonker Instituut

Bennekom, R. van & W. Jong (red.)(2010). Zakboek openbare orde en veiligheid. Den Haag:

Nederlands Genootschap van Burgemeesters

Boelhouwers, P., B.Th. Heemskerk, M.M. Kroeze, G. Lageman & M. Witteveel (2012). Praktijkgids

prospectieve risico-inventarisatie. Utrecht: VMS Veiligheidsprogramma

Boin, A., P. ’t Hart, E. Stern & B. Sundelius (2005). The politics of crisis management. Public leadership

under pressure (8th

ed.). Cambridge: Cambridge University Press

Boutellier, H. & K. Lünneman (2006). Dokteren aan disciplinering; notities achter straf en zorg bij

mensen met een psychische stoornis die crimineel gedrag (kunnen) vertonen. In: Raad voor

Maatschappelijke Ontwikkeling (2007). Straf en zorg: een paar apart (p. 87-118). Amsterdam:

SWP

Boutellier, H, R. Van Steden, I. Bakker, A. Mein & W. Roeleveld (2011). De positie van de politie. Een

verkennende studie voor de strategische onderzoeksagenda politie. Apeldoorn: Politieacademie

Boutellier, J.C.J. (2007). Nodale orde. Veiligheid en burgerschap in een netwerksamenleving.

Amsterdam: Vrije Universiteit

Boutellier, J.C.J., & I.N.J. de Groot (2010). Tussen complexiteit en slagvaardigheid. Dynamische

processen in veiligheidsnetwerken. Amsterdam: Vrije Universiteit, Faculteit der Sociale

Wetenschappen

Boutellier, J.C.J., R.A.L. Rijkschroeff & M.J. Steketee (2004). Van achteruit naar voren. Utrecht:

Verwey-Jonker Instituut

Bovens, M.A.P., P. ’t Hart & M.J.W. van Twist (2007). Openbaar bestuur. Beleid, organisatie en

politiek (7e druk). Alphen aan de Rijn: Kluwer

Bruijn de, J.A. & E.F. ten Heuvelhof (2007). Management in netwerken. Over veranderen in een multi-

actor context (3e dr.). Den Haag: Lemma

Bruijn de, J.A., E.F. ten Heuvelhof & R. in ’t Veld (2008), Procesmanagement. Over procesontwerp en

besluitvorming (3e dr.). Den Haag: Academic service

Page 80: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

80/93

Buuren, S. van & M. Eigeman (2011). Bouwstenen van sociale stabiliteit. Utrecht: FORUM

Duin, M.J. van (2011). Veerkrachtige crisisbeheersing: nuchter over het bijzondere. Apeldoorn:

Politieacademie/Arnhem: NIFV

Eimers, D. Ze zien zichzelf niet als patiënt (29 september 2012). Vrij Nederland. p.34-39

GGD Nederland (2012). Publieke gezondheid en veiligheid verbonden. Utrecht: GGD Nederland

Groeneweg, J. (2002). Controlling the controllable. Preventing business upsets. Den Haag: Koninklijke

bibliotheek

Groot, I.N.J. de, L.F. Drost & J.C.J. Boutellier (2010). Bedreigers van politici: risico’s en interventie-

mogelijkheden. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut. In: B. Schuring, E.M. Messchaert & M.H.G. van

Leeuwen (red.). Individuele bedreigers van publieke personen in Nederland (p. 24-90). Den Haag:

Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding

Habben Jansen, T. (2012). Mensen met onaangepast gedrag. Dordrecht: Veiligheidssociëteit ZHZ

Hamers, H., E. Borgesius & S. Verschure (2010). Mensen met een psychische stoornis die publieke

personen bedreigen: een aanpak gericht op zorg. Den Haag: Zorg Consult Nederland. In: B.

Schuring, E.M. Messchaert & M.H.G. van Leeuwen (red.). Individuele bedreigers van publieke

personen in Nederland (p. 92-141). Den Haag: Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding

Helsoot, I., J. Groenendaal & E.C. Warners (2012). Politie in de netwerksamenleving. Apeldoorn:

Politie & wetenschap/Renswoude: Crisislab

Inspectie voor de Gezondheidszorg (2011), Rapport calamiteitenonderzoek naar de hulpverlening aan

V., dader van het schietincident in Alphen aan de Rijn op 9 april 2011. Den Haag: Ministerie van

Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Lub, V., N. de Groot & J. Schaafsma (2011). Polarisatie en radicalisering. De onderbouwing van sociale

interventies getoetst. Utrecht: MOVISIE

Maassen, H. Stoornis en delict, een complexe relatie (2011). Medisch Contact 66 (15). p. 906-909

Muller, E.R., R.P. Bron, D. de Hoog & L.P. van der Varst (2010). De aanpak van verwarde bedreigers in

Nederland. Den Haag: COT Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement. In: B. Schuring, E.M.

Messchaert & M.H.G. van Leeuwen (red.). Individuele bedreigers van publieke personen in

Nederland (p. 6-22). Den Haag: Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding

Noije, L. van (2012). Coproductie veiligheid. In: V. Veldheer, J.J. Jonker, L. van Noije & C. Vrooman

(red.)(2012). Een beroep op de burger. Minder verzorgingsstaat, meer eigen

verantwoordelijkheid? (p. 188-212). Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau

Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (2007). Straf en zorg: een paar apart. Amsterdam: SWP

Raad voor de Volksgezondheid & Zorg (2012). Stoornis en delict, forensische en verplichte geestelijke

gezondheidszorg vormen een keten. Den Haag

Page 81: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

81/93

Rensen, P. (2012). Evalueren van interventies in de sociale sector. Utrecht: MOVISIE

Rensen, P., A. van der Kooij, M. Booijink, R. van der Zwet & M. Verduin (2009). Passend bewijs voor

effectiviteit in de sociale sector. Utrecht: MOVISIE

Roeg, D., M. Voogt, M. van Assen & H. Garretsen (2012). De effecten van bemoeizorg. Tilburg: Tranzo

Scholte, M. & A. Sprinkhuizen (2012). Moedwil en verstand. Een essay over de gelaagdheid in de

sociale sector. Utrecht: MOVISIE

Scholtens, A. (2009). Samenwerken in crisisbeheersing: overschat en onderschat. Arnhem: NIFV

Schuring, B., E.M. Messchaert & M.H.G. van Leeuwen (red.)(2010). Individuele bedreigers van

publieke personen in Nederland. Den Haag: Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding

Stol, W. (2011). Begrippenkader integrale veiligheid. In: W. Stol, C. Tielenburg, W. Rodenhuis, S.

Pleysier & J, Timmer (red.). Basisboek integrale veiligheid (2e dr.)(p. 43-54). Den Haag: Boom

Lemma

TK (2010). Wijziging van de Gemeentewet in verband met de versteviging van de regierol van de

gemeenten ten aanzien van het lokale veiligheidsbeleid (vergaderjaar 2009-2010, 32 459, nr. 3).

Den Haag: Tweede kamer der Staten-Generaal

Vanderveen, G., S. Pleysier & W. Rodenhuis (2011). Meten van onveiligheid. In: W. Stol, C.

Tielenburg, W. Rodenhuis, S. Pleysier & J, Timmer (red.). Basisboek integrale veiligheid (2e dr.)(p.

91-104). Den Haag: Boom Lemma

Vereniging Nederlandse Gemeenten (2010). Kernbeleid veiligheid. Den Haag: Excelcior

Page 82: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

82/93

Internetbronnen

Effectieve sociale interventies, op 21 oktober 2012 geraadpleegd op:

http://www.movisie.nl/139206/def/home/effectieve_sociale_interventies/interventies_in_de_pr

aktijk/wat_levert_het_op/

FACT-methodiek, op 25 september 2012 geraadpleegd op:

http://ggz-nhn.nl/FACT/Wat-is-FACT/Fact-methodiek.html

Incident Peize, op 28 oktober 2012 geraadpleegd op:

http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2686/Binnenland/article/detail/3052201/2011/11/26/Man-zet-

gaskranen-open-en-slaat-agent-met-bijl.dhtml

Incident Peize, op 28 oktober 2012 geraadpleegd op:

http://www.rtvdrenthe.nl/nieuws/peizenaar-verwondt-agent-met-bijl-na-poging-huis-op-te-

blazen

Over MOVISIE, op 21 oktober 2012 geraadpleegd op: http://www.movisie.nl/115082/def/

SAFER methodiek, op 2 november 2012 geraadpleegd op:

http://www.umcutrecht.nl/subsite/Patientveiligheid/VMS/Risicoinventarisatie/Hoe-werkt-

SAFeR.htm

Thesaurus Zorg & Welzijn (z.d.), op 21 oktober 2012 geraadpleegd op:

http://www.thesauruszorgenwelzijn.nl/socialeinterventie.htm

Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Bopz), op 26 oktober geraadpleegd op:

http://wetten.overheid.nl/BWBR0005700/geldigheidsdatum_26-10-2012

Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst (Wgbo), op 26 oktober geraadpleegd op:

http://wetten.overheid.nl/BWBR0007021/geldigheidsdatum_26-10-2012

Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), op 27 oktober geraadpleegd op:

http://wetten.overheid.nl/BWBR0020031/geldigheidsdatum_27-10-2012

Zoekterm ‘Tristan van de Vlis’ op 28 oktober 2012 geraadpleegd op:

http://nos.nl/zoeken/?s=tristan+van+de+vlis

Zoekterm ‘verwarde+incident’ op 30 januari 2013 geraadpleegd op: http://www.google.nl

Page 83: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

83/93

Bijlagen

Page 84: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

84/93

Page 85: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

85/93

Bijlage I Onderzoeksopzet

Page 86: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

86/93

Naam

Dennis Overgaauw

Adres Javastraat 8

1782 DD Den Helder

Telefoon 0223 720 455 / 06 51900960

E-mail [email protected]

Studentnummer 315799

Organisatie Veiligheidsregio Noord-Holland Noord, GHOR

Kernopgaven

5200510: Risico-assessment en voorbereiding binnen gevaar- en crisisbeheersing

5200511: Functioneren binnen gevaar- en crisisbeheersing

Onderzoeksvoorstel

Masterthesis MCPM

“Sociale interventies bij incidenten”

15 augustus 2012• versie 1.0

Page 87: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

87/93

1. Onderzoeksonderwerp

In de lecotorale rede van Van Duin (2011) wordt het begrip minicrisis gekoppeld aan een incident op

het NS station van Den Bosch in 2010. Een man, met islamitische uiterlijke kenmerken, geeft aan dat

hij een bom in zijn bezit heeft. Later verklaart hij dat hij de bom in de trein heeft gelegd. Deze

melding leidt tot opschaling van de hulpdiensten, persverklaringen van onder meer ProRail, de inzet

van de explosieve opruimingsdienst en bestuurlijke aandacht. Na een aantal uur blijkt er geen sprake

te zijn van een bom.

Bovenstaande casus is voor mij één van de aanleidingen geweest om een keuze te maken voor mijn

thesis. De casus heeft elementen die een aantal vragen bij mij oproepen:

1. Is de inzet van de hulpdiensten en andere organisaties in een dergelijke casus proportioneel?

2. Maakt de grootschalige inzet het incident tot een (mini)crisis?

3. Wat is een passend repressief optreden in deze casus?

4. Welke informatie was beschikbaar om het incident vroegtijdig ‘plat te slaan’?

5. Welke interventie was mogelijk voordat de man meldde dat hij in het bezit was van een

bom?

Als we uitgaan van een meer klassieke benadering van het incident en de focus op het repressieve

optreden van de hulpdiensten dan geeft de analyse achteraf richting aan de beantwoording van de

eerste vier vragen. Een analyse van de laatste vraag roept bij mij echter aanvullende vragen op die ik

niet 1-2-3 kan beantwoorden. Als we uitgaan van het feit dat de man in de casus verward was, zijn er

dan zorg gerelateerde signalen niet opgevangen die tot een vroegtijdige interventie had kunnen

leiden? Vanuit dit laatste perspectief is de casus Den Bosch niet een op zich zelf staande casus (zie

inzet). Gevoelsmatig veroorzaken ‘verwarden’ in toenemende mate problemen die leiden tot

verstoringen van de openbare orde en veiligheid.

Het beantwoorden van de laatste vraag is de aanleiding van mijn onderzoek. Met name de koppeling

van zorg en veiligheid is in deze relevant en actueel. In toenemende mate is de GGD vanuit de

verantwoordelijkheid voor publieke gezondheid een cruciale partner in het veiligheidsdomein. Het

positioneren en daadwerkelijk benutten van de expertise en het netwerk van deze partner is naar

mijn idee essentieel om ‘sociale interventies bij incidenten’ mogelijk te maken.

Page 88: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

88/93

2. Probleemstelling

In algemene zin kan gesteld worden dat de GGD (nog) niet herkenbaar is als veiligheidspartner.

Ondanks de ingezette beweging richting het veiligheidsdomein is het beeld van de GGD het beeld van

een organisatie die zich richt op gezondheid tijdens kantooruren. Het beeld van vaccinaties bij jeugd,

reizigersspreekuren, consultatiebureaus en voorlichting over verantwoord alcohol en drugs gebruik is

ook lang mijn beeld van de GGD geweest. De GGD is echter ook de organisatie van

infectieziektebestrijding, van openbare geestelijke gezondheidszorg en medische milieukunde. Dit

zijn activiteiten die 24/7 beschikbaar zijn en die zich manifesteren in een uitgebreid netwerk binnen

de zorg.

Ondanks dit netwerk en de expertise van het zorgdomein is er geen of een beperkte koppeling

tussen zorg en veiligheid. De GHOR opereert wel op dit snijvlak, maar is de organisatie in de regio die

zich richt op de coördinatie, regie en aansturing van geneeskundige hulpverlening (bij rampen en

crises). Bij incidenten waarbij verwarden problemen veroorzaken in het domein van de openbare

orde en veiligheid vervult de GHOR geen formele rol. Instellingen voor geestelijke gezondheidszorg

(GGZ) leveren op indicatie acute crisisopvang. Interventie wordt echter geïnitieerd bij duidelijke

signalen binnen een strikt kader. Op de meeste plaatsen in het land is de praktijkervaring echter dat

de GGZ door allerlei omstandigheden beperkte middelen heeft en dat een bepaalde interventie een

repressieve maatregel is. Bij daadwerkelijke interventies zijn er situaties waarbij een verward

persoon te ‘licht’ is voor de GGZ en de basis voor een vervolg op het repressief optreden van de

politie in relatie tot openbare orde en veiligheid te smal. Als gevolg hiervan komt de verwarde

persoon in kwestie weer op straat en is hij of zij in de gelegenheid zijn daad te herhalen.

Landelijke en regionale initiatieven zijn opgestart die vorm en inhoud aan bovenstaande geven.

Veelal zijn dit oplossingen in structuur in de vorm van bijvoorbeeld convenanten of richtlijnen. Vraag

is of de oplossing niet meer vraagt dan structuur. In hoeverre is er sprake van een cultuur van

samenwerken in plaats van samen werken (Scholtens, 2009). Is de basis voor de koppeling van zorg

en veiligheid niet veel meer een kwestie van de inzet van een specifiek netwerk dat past bij een

bepaalde situatie? Of is de koppeling meer gebaseerd op informatiemanagement: de juiste

informatie op het juiste moment op de juiste plek.

Vanuit een door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTb15

) in 2010 uitgevoerde

fenomeenanalyse en beleidsverkenning naar ‘Individuele bedreigers van publieke personen in

Nederland’ is een interessante relatie te leggen. De analyse beschrijft onder meer een aantal typen

bedreigers waar de ‘verwarde’ er één van is. De NCTb geeft aan dat juist dit type het minst

voorspelbaar is mede doordat de daadwerkelijke bedreigingen door verwarden hun oorsprong vaak

in psychose hebben. In de analyse wordt richting gegeven aan een aanpak gericht op zorg. De

conclusies van de analyse zijn onder meer de volgende:

• op het vlak van risicotaxaties al veel ontwikkeld is, maar dat op dit vlak nog veel meer te

ontwikkelen valt;

• reeds bestaande lokale en/of regionale netwerken (zowel bestuurlijk als ambtelijk) moeten

worden ingezet om de zorg gerelateerde aanpak mogelijk te maken;

• informatie door wettelijke beperkingen alleen geconditioneerd uitgewisseld kan worden.

15

Per 1 juli 2011 de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV)

Page 89: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

89/93

Op basis van bovenstaande probleemstelling is de volgende hoofdvraag voor het onderzoek

geformuleerd:

• Hoe kunnen sociale interventies bijdragen aan het voorkomen van incidenten in het

veiligheidsdomein?

Om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden zijn de volgende deelvragen geformuleerd:

• Wat zijn sociale interventies?

• Wat zijn in dit kader incidenten in het veiligheidsdomein?

• Welke informatie is als product van een uitgevoerde risicotaxatie noodzakelijk om tot sociale

interventies over te gaan?

• Welke actoren zijn bij sociale interventies betrokken?

• Wat is de bestuurlijke context van sociale interventies?

• Wat is de toegevoegde waarde van de inzet van sociale interventies ten opzichte van de

huidige aanpak?

Noot:

Bovenstaande hoofdvraag betreft een actueel en relevant thema binnen de regionale GGD

organisaties in Nederland en heeft de (bestuurlijke) aandacht van GGD Nederland. Met name de

mogelijkheid om sociale interventies te operationaliseren en de onduidelijkheid over

verantwoordelijkheden zijn aspecten die uitwerkingen behoeven. De formulering van de deelvragen is

mede gebaseerd op een gesprek met een bestuurslid van GGD Nederland en zijn behoefte om dit

onderwerp ‘handen en voeten’ te geven. Dit heeft mij vervolgens weer richting gegeven qua

thesisonderwerp en mijn leerdoel om een actueel en (deels) bestuurlijk thema als onderwerp te

kiezen.

Daarnaast zijn de huidige ontwikkelingen in ‘de zorg’ in dit kader interessant. Wat is bijvoorbeeld het

effect van een eigen bijdrage voor behandelingen door de instellingen voor geestelijke

gezondheidszorg? Werkt dit in de hand dat patiënten als gevolg van hun financiële situatie geen

behandeling kunnen ondergaan waardoor signalering en vroegtijdige interventies niet mogelijk zijn.

Wat is het effect van deze ‘ontzorging’ op het veiligheidsdomein?

3. Onderzoeksopzet

Het onderzoek betreft een kwalitatief en exploratief onderzoek (Baarda, De Goede en Teunissen,

2009). Het onderzoek zal worden uitgevoerd vanuit het perspectief dat niet alleen kenmerken, maar

met name verbanden en verschillen tussen kenmerken zullen worden beschreven. Op voorhand heb

ik geen uitgesproken idee wat de uitkomst van het onderzoek is; het stellen en vervolgens toetsen

van hypothesen is niet aan de orde.

Page 90: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

90/93

Het onderwerp van het onderzoek is een kwalitatieve casestudy. Als onderzoekseenheid wordt een

aantal representatieve situaties (cases) gebruikt. Aan de hand van het op te stellen theoretische

kader worden de deelvragen uitgewerkt. Deze uitwerking vormt de basis voor een aantal interviews

waarin de bijdrage van sociale interventies zal worden getoetst aan de hand van de eerder

beschreven representatieve situaties. Daarnaast wordt tijdens de interviews aandacht besteed aan

de context van de geformuleerde probleemstelling (‘hoe groot is het probleem?’), reeds ingezette

maatregelen (voor zover van toepassing) en ontwikkelingen. Voor de interviews worden actoren uit

het veiligheids- en zorgdomein (onder andere GGZ en GGD) benaderd.

Het op te stellen theoretische kader zal mede gebaseerd worden op bronnen zoals de in de

voorlopige literatuurlijst zijn opgenomen (zie pagina 7).

4. Planning

Globaal ziet de planning voor het uitvoeren, opstellen, aanbieden, presenteren en verdedigen van de

thesis er als volgt uit:

Periode (maand)

Activiteit Juli Aug. Sep. Okt. Nov. Dec. Jan. Feb. Mrt.

Opstellen onderzoeksopzet ●

Literatuuronderzoek ● ● ●

Opstellen theoretisch kader ● ●

Analyse casuïstiek ●

Interviews en verdieping ● ●

Opstellen concept thesis ● ● ●

Aanbieden concept thesis ●

Opstellen eindversie ● ● ●

Indienen eindversie16

Presentatie, verdediging17

16

Conform het examenreglement (versie 2009.52.2, 1 januari 2010) dient de eindversie van de thesis 4 weken

voor aanvang van het examen ingediend te worden. 17

Verdediging staat gepland op 5 maart 2013

Page 91: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

91/93

Voorlopige literatuurlijst

Baarda, D.B., M.P.M. de Goede en J. Teunissen (2009), Basisboek kwalitatief onderzoek, Groningen:

Noordhoff

Boin, A., P. ’t Hart, E. Stern en B. Sundelius (2005), The politics of crisis management, public

leadership under pressure, Cambridge: Cambridge University Press

Bovens, M.A.P., P. ’t Hart en M.J.W. van Twist (2007), Openbaar bestuur. Beleid, organisatie en

politiek, Alphen aan de Rijn: Kluwer

Bruijn de, J.A. en E.F. ten Heuvelhof (2007), Management in netwerken. Over veranderen in een

multi-actor context, Den Haag: Lemma

Bruijn de, J.A., E.F. ten Heuvelhof en R. in ’t Veld (2008), Procesmanagement. Over procesontwerp en

besluitvorming, Den Haag: Academic service

Duin, M.J. van (2011), Veerkrachtige crisisbeheersing: nuchter over het bijzondere, Apeldoorn:

Politieacademie/Arnhem: NIFV

Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (2010), Individuele bedreigers van publieke personen in

Nederland, Den Haag

Scholtens, A. (2009), Samenwerken in crisisbeheersing: overschat en onderschat. Arnhem: NIFV

Accordering18

Plaats:

Datum:

Plaats:

Datum:

Dr. M.J. van Duin

Lector Crisisbeheersing NIFV en Politieacademie

Thesisbegeleider

Drs. M.D. Smeekes MCDm

Veiligheidsregio Noord-Holland Noord

Directeur GHOR/Ambulancezorg

18

Een geaccordeerd exemplaar is beschikbaar.

Page 92: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

92/93

Bijlage II Dwangmaatregelen Bopz

Maatregel Omschrijving

Rechtelijke machtiging

(RM)

• Een maatregel van de rechter om een persoon gedwongen te laten

opnemen in een psychiatrisch ziekenhuis.

In Bewaring Stelling

(IBS)

• Indien een persoon met een geestesstoornis een onmiddellijk

(dreigend) gevaar is voor zichzelf, voor anderen of voor goederen

dan kan een gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis

worden opgelegd. Bij een IBS dient een burgemeester persoonlijk

‘de last tot inbewaringstelling’ te verlenen nadat een psychiater een

geneeskundige verklaring over de patiënt heeft afgelegd.

• Een IBS is aan de orde als een RM niet kan worden afgewacht.

Voorwaardelijke

Machtiging

• Het initiatief voor deze maatregel komt uit de omgeving van de

patiënt (bijvoorbeeld familie) met een psychische stoornis vanwege

een gevaar voor de patiënt of de omgeving. Voor deze maatregel is

een geneeskundige verklaring van een psychiater noodzakelijk; de

rechter legt de maatregel op.

• Bij deze maatregel wordt een patiënt niet opgenomen en kan onder

bepaalde voorwaarden in de eigen omgeving blijven. Er is er sprake

van drang en niet van dwang. Als de patiënt zich niet aan de

gestelde voorwaarden houdt, kan alsnog een gedwongen opname

volgen.

Dwangbehandeling • Als blijkt dat het gevaar niet binnen redelijke tijd wordt

weggenomen en als vaststaat dat een patiënt ‘te’ lang in een

instelling moet worden opgenomen kan een dwangbehandeling

worden opgelegd. Dwang kan alleen worden ingezet als minder

ingrijpende middelen niet werken. Een patiënt kan deze

dwangbehandeling niet weigeren.

Page 93: 20130130 Masterthesis MCPM Dennis Overgaauw 315799 versie … · optreden en zorgt daarnaast voor veel maatschappelijke onrust en nazorg voor slachtoffers en nabestaanden. 2 Op het

93/93

Bijlage III Topiclijst interviews

Introductie

• Master of Crisis and Public Order Management (MCPM)

• Thesis (onderzoek)

• Toelichting en aanleiding ‘Sociale interventies bij incidenten’

• Interviews (opname, vertrouwelijkheid, anoniem)

Sociale interventies; kernbegrippen theoretisch kader (topics)

• Sociale interventies

• Veiligheid, leefbaarheid en regie

• Zorg en straf

• Netwerken

• Risico-inschatting (signalering)

Casus Peize

• 61 jarige verwarde man met bijl op de N381

• Politie gaat ter plaatse; bij aanspreken wordt één van de agenten met de bijl geslagen

• Op het bureau vertelt de man dat hij zijn huis vol gas heeft staan

• Hulpdiensten gaan ter plaatse, woningen worden ontruimd, GRIP 1 afgekondigd

• Woning wordt geventileerd, kleine brand wordt geblust

• Man is onder behandeling van de GGZ

• Volgens buurtbewoners veroorzaakt de man al jaren overlast; zij willen dat hij niet meer

terugkeert

Interventiemodel (lijn / vlinderdasmodel)

• Vitaliteit

• Norm

• Risico

• Straf

Definities/begrippen

Begrip Omschrijving

Sociale

interventies

Elke planmatige en doelgericht aanpak om het gedrag van burgers te veranderen en

hun omstandigheden te beïnvloeden met als doel de kwaliteit van leven of het

samenleven te vergroten.

Regie

Het bewaken van ontwikkelingen, het vaststellen van beleid en het faciliteren van de

uitvoering.

Veiligheid

De effectieve bescherming van mensen tegen persoonlijk leed: tegen de aantasting

van hun lichamelijke en geestelijke integriteit.

Netwerk

Een aantal actoren met verschillende belangen die van hun doelstellingen van elkaar

afhankelijk zijn.

Risico

Het product van de kans van het optreden van een noodlottige gebeurtenis maal de

gevolgen daarvan.

Gevaar

De intrinsieke eigenschap van een stof, een ding, een dier, een mens of een situatie

waardoor we eventueel geschaad kunnen worden.