1 - student.vub.be · Web viewBruno Latour), translatiesociologie of “pragmatische modellen”...
Transcript of 1 - student.vub.be · Web viewBruno Latour), translatiesociologie of “pragmatische modellen”...
FACULTEIT DER LETEREN EN WIJSBEGEERTE
REGLEMENT
MASTERPROEF
KUNSTWETENSCHAPPEN EN ARCHEOLOGIE
ACADEMIEJAAR 2018-2019
Reglement Masterproef Kunstwetenschappen & Archeologie
2
INHOUD
1. De plaats van de masterproef in de opleiding
2. Toelatingsvoorwaarden
3. Het onderwerp van de masterproef
4. Richtlijnen
4.1. Inhoudelijke aspecten
4.2. Formele aspecten
4.3. Taal
5. Begeleiding
6. Evaluatie
7. Tijdschema
Appendix 1:Onderzoeksthema’s in de opleiding Kunstwetenschappen & Archeologie
Appendix 2:Plagiaat en hoe het te vermijden
Appendix 3:Referentiesystemen in de opleiding Kunstwetenschappen & Archeologie
Reglement Masterproef Kunstwetenschappen & Archeologie
3
1. DE PLAATS VAN DE MASTERPROEF IN DE OPLEIDING
De masterproef moet het zelfstandig probleemoplossend vermogen en de kritisch- reflecterende ingesteldheid op academisch niveau van de student aantonen.Met een masterproef Kunstwetenschappen en Archeologie geef je in het bijzonder blijk dat je de capaciteit hebt om:- materiële en inhoudelijke aspecten van monumenten en (kunst)objecten te herkennen en wetenschappelijk te situeren;- monumenten, kunstobjecten en artefacten wetenschappelijk te beschrijven, te klasseren, te inventariseren en te catalogiseren;- zelfstandig aan wetenschappelijk en kritisch onderzoek te doen over objecten, domeinen, evoluties en fenomenen binnen de wereld van de kunstwetenschappen of de archeologie. Je beheerst kortom alle fasen van het wetenschappelijk onderzoek van heuristiek tot en met het formuleren van vraagstellingen, werkhypothesen, conclusies en aanbevelingen voor verder onderzoek.
LeerresultatenInhoudNr. 1 De master in de kunstwetenschappen en archeologie heeft een verdiepte kennis van en een kritisch inzicht in de grote stromingen, kantelmomenten en de meest relevante getuigen uit de Europese kunstgeschiedenis en archeologie van de prehistorie tot heden.
Nr. 2 De master in de kunstwetenschappen en archeologie heeft een verdiept inzicht in de iconografische, stilistische en technische aspecten van artistieke en materiële cultuur.
Nr. 3 De master in de kunstwetenschappen en archeologie brengt de voornoemde kennis in verband met kennis van een brede culturele en maatschappelijke context en heeft een verdiept inzicht in hoe artistieke productie en materiële cultuur dragers zijn van veranderlijke culturele, sociale, economische en ideologische waarden.
Nr. 4 De master in de kunstwetenschappen en archeologie heeft een verdiept inzicht in de historische en actuele relaties tussen erfgoed, instituties en samenleving.
Nr. 5 De master in de kunstwetenschappen en archeologie heeft een verdiept inzicht in de courante heuristische en analytische onderzoekstechnieken aansluitend bij het gekozen specialisme.
VaardighedenNr. 6 De master in de kunstwetenschappen en archeologie formuleert zelfstandig een probleemstelling en daaraan gekoppelde onderzoeksvragen binnen het domein van de kunstwetenschappen, archeologie of kritische erfgoedstudies.
Nr. 7 De master in de kunstwetenschappen en archeologie bestudeert zelfstandig primaire bronnen en voert een kritische, internationale literatuurstudie uit in functie van een specifieke probleemstelling.
Reglement Masterproef Kunstwetenschappen & Archeologie
4
Nr. 8 De master in de kunstwetenschappen en archeologie selecteert en gebruikt zelfstandig adequate kwalitatieve en/of kwantitatieve onderzoeksmethoden om een antwoord te bieden op specifieke onderzoeksvragen.
Nr. 9 De master in de kunstwetenschappen en archeologie is een interdisciplinaire onderzoeker, die kennis, inzichten en/of vaardigheden uit andere disciplines op kritische wijze kan integreren in het eigen onderzoek.
Nr. 10 De master in de kunstwetenschappen en archeologie rapporteert mondeling en schriftelijk over zijn/haar onderzoeksresultaten in het Nederlands en het Engels.
Nr. 11 De master in de kunstwetenschappen en archeologie heeft een verdiepende ervaring met en heeft een kritische reflectie over ofwel tentoonstellingspraktijk, erfgoedzorg, terreinonderzoek of materiaalstudie, aansluitend bij het gekozen specialisme.
AttitudesNr. 13 De master in de kunstwetenschappen en archeologie heeft een kritische, onderzoekende en integere houding, die getuigt van intellectuele nieuwsgierigheid en intellectuele eerlijkheid en een ingesteldheid tot levenslang leren.
Nr. 14 De master in de kunstwetenschappen en archeologie is inventief, creatief en ondernemend en heeft geleerd zijn eigen weg te zoeken, met een open geest en vrij van vooroordelen.
Nr. 15 De master in de kunstwetenschappen en archeologie is bereid zich vanuit humanistische waarden in te zetten voor een duurzame ontwikkeling van het maatschappelijk welzijn. Hij/zij is een wereldburger, die kan omgaan met de huidige en toekomstige uitdagingen in een globaliserende samenleving.
Nr. 16 De master in de kunstwetenschappen en archeologie kan zelfstandig omgaan met complexe problemen, reflecteert over eigen denken en handelen, is flexibel en kan samenwerken in een multidisciplinaire omgeving. Alzo is hij/zij voorbereid op een breed spectrum van professionele mogelijkheden, waarin hij/zij adequaat verantwoordelijkheden kan opnemen.
2. TOELATINGSVOORWAARDEN- Houders van een academisch bachelordiploma Kunstwetenschappen en Archeologie of een gelijkwaardig verklaard diploma dat toegang verleent tot de master in de Kunstwetenschappen en Archeologie, of studenten geslaagd voor het schakel- of voorbereidingsprogramma Kunstwetenschappen en Archeologie, kunnen zich inschrijven voor het opleidingsonderdeel ‘Masterproef Kunstwetenschappen en Archeologie’.- Studenten die het academisch bachelordiploma Kunstwetenschappen en Archeologie nog niet hebben behaald, of nog niet geslaagd zijn voor het schakel- of voorbereidingsprogramma, maar wel reeds geslaagd zijn voor de bachelorpaper
Reglement Masterproef Kunstwetenschappen & Archeologie
5
Kunstwetenschappen en Archeologie, worden eveneens toegelaten tot het opleidingsonderdeel ‘Masterproef’(met inachtneming van vigerend examen- en onderwijsreglement inschrijvingsvereisten).- Inschrijven voor het opleidingsonderdeel ‘Masterproef’ onder een credit- of examencontract is niet mogelijk.
3. HET ONDERWERP VAN DE MASTERPROEF
Het onderwerp van de masterproef moet betrekking hebben op een gebied dat in overeenstemming is met het te behalen diploma van Master in de Kunstwetenschappen en Archeologie.
Je bepaalt het onderwerp in overleg met je promotor. Deze laatste is een lid van het zelfstandig academisch personeel, doctor-assistent of onderwijsprofessor of een ander lid van het academisch personeel dat houder is van de graad van doctor en verbonden aan de Opleiding Kunstwetenschappen & Archeologie. In appendix 1 vind je een lijst met onderzoeksthema’s van de ZAP-leden, die binnen de Vrije Universiteit Brussel in hoofdorde aan de Opleiding Kunstwetenschappen en Archeologie zijn verbonden. Dit is slechts een richtinggevende lijst: je kan dus ook met een eigen onderzoeksvoorstel naar een promotor van je keuze stappen, zelfs indien dit voorstel niet binnen de door hem/haar vermelde onderzoeksthema’s valt.
4. RICHTLIJNEN
4.1. Inhoudelijke aspecten
De masterproef moet een oorspronkelijke bijdrage tot het onderzoeksdomein zijn. Het werk moet persoonlijk en origineel zijn; plagiaat, onder welke vorm ook, wordt ten strengste verboden (zie ook Onderwijs- en Examenreglement art. 118). Meer informatie over plagiaat en hoe het te vermijden vind je in appendix 2.In de opleiding Kunstwetenschappen en Archeologie moet de masterproef beantwoorden aan de volgende criteria:1). Het werkstuk moet naast een literatuurstudie getuigen van een kritische analyse van kunsthistorische of archeologische data volgens een goed geargumenteerde methodologie. Een loutere status quaestionis wordt dus niet aanvaard.2). De masterproef mag eventueel verder bouwen op de fundamenten die werden gelegd door de bachelorpaper.
Art 114 in het Onderwijs- examenreglement stelt “De masterproef wordt zowel schriftelijk als elektronisch ingediend. In het aanvullend facultair examenreglement wordt vastgelegd of samen met de masterproef een samenvatting, in publiceerbare vorm, alsook een beknopte tekst voor opneming in de gangbare lijsten van verhandelingen in de Belgische vaktijdschriften dient te worden afgegeven.”
De samenvatting (in het Nederlands en in de taal waarin de masterproef is geschreven) moet uit 500 à 1000 woorden bestaan; de beknopte tekst is een
Reglement Masterproef Kunstwetenschappen & Archeologie
6
abstract in het Engels die 100 à 150 woorden omvat; daarenboven omschrijf je je masterproef in een aantal trefwoorden, zowel in het Nederlands als in het Engels. Al deze gegevens moeten samen met de masterproef worden ingebonden.
4.2. Formele aspecten
* Op het titelblad moeten de volgende elementen voorkomen:- Het logo van de Vrije Universiteit Brussel- Naam student rechtsboven (Voornaam Naam)- Vrije Universiteit Brussel- Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte- Studiegebied Kunstwetenschappen en Archeologie- Naam promotor (Voornaam Naam)- Titel- Proeve ingediend voor het behalen van de graad van Master in de Kunstweten- schappen en Archeologie- Academiejaar rechtsonder (2018-2019)
* Op het tweede blad vermeld je ook de Engelse titel van je masterproef.
* De masterproef omvat ten slotte de volgende plechtige verklaring i.v.m. plagiaatregels die samen met het manuscript wordt ingebonden:
Ik verklaar plechtig dat ik de masterproef, (titel), zelf heb geschreven.Ik ben op de hoogte van de regels i.v.m. plagiaat en heb erop toegezien om deze toe te passen in deze masterproef.
Datum Naam + handtekening
De masterproef telt minimum 30.000 woorden, exclusief bijlagen. Gebruik een standaard lettertype , bv. Times 12 en interlinie 1,5. Van deze minimumgrens kan eventueel worden afgeweken mits akkoord van de promotor.
In overleg met je promotor kies je voor een van de twee bibliografische systemen, die tijdens de werkcolleges van de bacheloropleiding Kunstwetenschappen en Archeologie worden aangeleerd. De uiteenzetting van beide referentiesystemen vind je samengevat in appendix 3.
4.3. Taal
De masterproef wordt in het Nederlands geschreven. Na schriftelijk akkoord van de promotor mag de masterproef eventueel ook in het Engels of Frans of Duits worden opgesteld.
5. BEGELEIDING
De promotor van de masterproef is een lid van het zelfstandig academisch personeel, doctor-assistent of onderwijsprofessor of een ander lid van het
Reglement Masterproef Kunstwetenschappen & Archeologie
7
academisch personeel dat houder is van de graad van doctor en verbonden aan de Opleiding Kunstwetenschappen & Archeologie.Je promotor begeleidt je gedurende alle fases van je onderzoek en superviseert de rapportage van de resultaten van dit onderzoek. Hij/zij zal je ondersteuning verleneni.v.m. de inhoudelijke aspecten van je masterproef zoals bijvoorbeeld de vraagstelling, de methodologie en de logische en gestructureerde opbouw van de argumenten in de rapportage.
Conform het Onderwijs- en Examenreglement, is artikel 122 ook hier van toepassing: De promotor verplicht zich ertoe om de student regelmatig te begeleiden en de student verplicht zich ertoe om de promotor regelmatig in te lichten over de vorderingen van zijn onderzoek. Bij niet naleving kan de student of de promotor dit schriftelijk aan de Decaan mededelen. De Decaan neemt een beslissing die kan leiden tot verandering van promotor of verzaking van het promotorschap en deelt dit mee aan de faculteitsraad.
Met vragen i.v.m. de formele aspecten van je masterproef kan je ook terecht bij Mevr. Eva Janssens en Mevr. Melissa Samaes.
Ter ondersteuning van het onderzoek van je masterproef wordt er enerzijds een schriftelijke monitoring van je vorderingen georganiseerd (een informatiesessie in oktober geeft hierover meer duiding) en anderzijds worden er twee plenaire bijeenkomsten georganiseerd waarop je gedurende een tiental minuten aan je medestudenten en aan het academisch personeel van de opleiding (ZAP, AAP en OAP) een mondelinge uiteenzetting geeft over de stand van je onderzoek. Na je uiteenzetting kunnen de toehoorders vragen of kritische bemerkingen formuleren, waarmee je rekening kan houden bij de definitieve redactie van je masterproef. Deze bijeenkomsten zijn dus bedoeld als een nuttig feedback moment. De feedback is bedoeld als constructieve kritiek vanuit de blik van ‘outsiders’. Deze kunnen tegenstrijdig zijn, maar daarmee moet je leren omgaan, net zoals bij een review van een paper. Het is dan ook niét de bedoeling dit als verplichte remediëring te benaderen. Je moet zelf evalueren in welke mate deze kritiek relevant is of niet.Op de eerste bijeenkomst, die plaats heeft in december 2018, stel je de probleemstelling en methodologie van je onderzoek voor. Op de tweede bijeenkomst, die plaats heeft in maart 2019 geef je een overzicht van je volledig onderzoek. Aangezien deze feedback momenten een oefenmoment zijn om je mondelinge rapporteringsvaardigheden te trainen (zie opleidingsleerresultaat nr. 10 “De master in de kunstwetenschappen en archeologie rapporteert mondeling en schriftelijk over zijn/haar onderzoeksresultaten in het Nederlands en het Engels.”) zal je je presentatie voor de eerste sessie in het Nederlands voorbereiden en de presentatie voor de tweede sessie in het Engels.De exacte data van deze twee sessies worden begin november per e-mail meegedeeld.
Voor aanvullende ondersteuning i.v.m. formele aspecten van de proef (referenties, taal en tekstopbouw) kan de student, in samenspraak met de promotor, terecht bij de
Reglement Masterproef Kunstwetenschappen & Archeologie
8
onderwijsondersteuner van de vakgroep HARP ([email protected]). De student brengt de promotor op de hoogte van het verloop van deze begeleiding.
Reglement Masterproef Kunstwetenschappen & Archeologie
9
6. EVALUATIE
Studiepunten
De masterproef telt voor 24 SP in de opleiding. Wanneer je een onvoldoende behaalt op je masterproef (dus minder dan 10/20) ben je niet geslaagd voor je masteropleiding.
Samenstelling juryDe jury wordt samengesteld door de Opleidingsraad Kunstwetenschappen en Archeologie. Ze bestaat uit drie leden, die houder zijn van een doctoraat op proefschrift:- de promotor is lid van zelfstandig academisch personeel, doctor-assistent of onderwijsprofessor of een ander lid van het academisch personeel dat houder is van de graad van doctor (art. 120§3 van het Onderwijs- en Examenreglement).- twee commissarissen, in principe lid van het zelfstandig academisch personeel van de Vrije Universiteit Brussel (één commissaris kan aangeduid worden onder deskundigen extern aan de instelling).
ProcedureDe drie.juryleden lezen en beoordelen de masterproef onafhankelijk van elkaar, schrijven elk een evaluatieverslag en geven een cijfer op 20. Vervolgens worden de evaluaties besproken tijdens een deliberatie van alle juryleden. De eindevaluatie wordt het gemiddelde van de evaluaties van de drie juryleden.Conform artikel 125 van het Onderwijs- en Examenreglement kan de student(e) op zijn/haar verzoek het eindcijfer vernemen (niet het cijfer dat door elk van de juryleden werd voorgesteld) en kan hij/zij de schriftelijke verslagen inzien of er een kopie van ontvangen en dit minimum vier werkdagen voor het einde van de examenzittijd (de studenten worden per e-mail door het vakgroepensecretariaat op de hoogte gebracht van het behaalde waardecijfer).De resultaten van de masterproef worden aan de studenten bekend gemaakt uiterlijk op maandag van de laatste examenweek; de studenten die een mondelinge verdediging wensen, moeten die aanvraag uiterlijk op woensdag van die laatste examenweek aan de opleidingsvoorzitter kenbaar maken, die dan onmiddellijk de nodige stappen zet om de mondelinge verdediging te organiseren en voor te zitten. (Cfr. art. 125 van het Onderwijs- en Examenreglement).
EvaluatiecriteriaHet eindcijfer wordt bepaald door de evaluatie van de schriftelijk ingediende masterproef.De jury zal voor de evaluatie van de masterproef met de volgende criteria rekening houden:
Reglement Masterproef Kunstwetenschappen & Archeologie
10
Uitgangspunt, probleemstelling, methodologie1. Wordt de keuze van het onderwerp duidelijk en wetenschappelijk gemotiveerd?2. Worden de probleemstelling, het historiografisch onderzoekskader en de onderzoeksvragen duidelijk uitgewerkt en gemotiveerd?3. Wordt de gevolgde methodologie, zowel theoretisch als praktisch, duidelijk uiteengezet en beargumenteerd?4. Is er scherpe focus op het onderzoek en de vraagstelling en vermijdt de student irrelevante toevoegingen?
Inhoudelijke aspecten 5. Past de student op correcte wijze de vooropgestelde methodologie met accuraat gebruik en goede analyse van de data toe?6. Heeft de student een kritische houding ten opzichte van data, bronnen en literatuur?7. Is de paper duidelijk gestructureerd?8. Slaagt de student erin om een eigen onderzoeksverhaal te brengen en zelf stelling te nemen in het wetenschappelijke debat?9. Zijn de illustraties een relevante keuze, m.a.w. ondersteunen ze het betoog?10. Is het besluit een adequate samenvatting van de stellingen en
tussentijdse conclusies in de verhandeling?11. Is de verhandeling een betekenisvolle bijdrage aan het wetenschappelijke debat?
Literatuurstudie 12. Is de bibliografie accuraat opgebouwd, d.w.z. zijn alle relevante
publicaties opgenomen in de studie?13. Is het voetnotenapparaat inhoudelijk accuraat opgesteld?
Formele aspecten 14. Heeft de paper een verzorgde lay-out?15. Is de bibliografie vormelijk correct opgesteld?16. Zijn de voetnoten vormelijk correct opgesteld?17. Is de illustratielijst vormelijk correct opgesteld?18. Zijn de illustraties voorzien van gepaste bijschriften?19. Is het taalgebruik helder, zakelijk en wetenschappelijk?20. Is het taalgebruik grammaticaal correct?
7. TIJDSCHEMA
Datum indienen onderwerpHet onderwerp en de naam van de promotor van je masterproef moet ten laatste op 31 oktober 2018 ingediend worden op het secretariaat van de vakgroep op het daartoe voorziene formulier (formulier ter beschikking op de facultaire website h tt p s : / / s t u d e n t . v u b . b e / l w # r e g l e m e n t e n - e n - f o r m u l i e r e nOpgelet: in geval van een bisjaar ben je verplicht het onderwerp en naam van de promotor opnieuw in te dienen, ook wanneer beide ongewijzigd blijven.
Reglement Masterproef Kunstwetenschappen & Archeologie
11
Bij niet naleving van het tijdschema en/of andere verplichtingen, zoals bepaald in artikel 120 van het centraal en van het aanvullend facultair Onderwijs- en Examenreglement kan de student gesanctioneerd worden door de Decaan.
OPGELETWie voor eind november het onderwerp van de masterproef wil wijzigen of van promotor wil veranderen, moet dit schriftelijk aan de Decaan melden. Dit wordt met redenen omkleed (zie ook Onderwijs- en Examenreglement, art. 120 en 121).
Presentatiedag Masterproeven: wordt gecommuniceerd via CANVAS.
Datum indienen paper (zie ook art. 123 Onderwijs- en Examenreglement)De masterproef wordt door de student ingediend uitsluitend op het secretariaat van de vakgroep (lokaal 404, gebouw B, vijfde verdieping), ten laatste op de datum en uur vermeld op de facultaire website.Het aantal papieren exemplaren dat moet worden ingediend is gelijk aan het aantal leden van de jury + een bijkomend exemplaar bestemd voor de bibliotheek. Tegelijkertijd met de papieren exemplaren moet de student een elektronische versie indienen op een elektronische drager (usb-stick of dvd) die naderhand in het bezit blijft van de faculteit. De elektronische versie van de masterproef die de student aflevert moet in MS Word gemaakt of omgezet zijn.De student dient bij afgifte van zijn Bachelorpaper of Masterproef een afdruk van het bevestigingsscherm van Turnitin (plagiaatpreventiesoftware) te voegen. Doet de student dat niet voor indiendatum en –uur dan behaalt hij voor dit opleidingsonderdeel een “Afwezig” in die zittijd. (Cfr. art. 124 van het Onderwijs- en Examenreglement + aanvullend facultair Onderwijs- en Examenreglement, te raadplegen op de facultaire website).Indien een student wegens bijzondere omstandigheden de masterproef niet persoonlijk kan indienen op het vakgroepensecretariaat, mag hij/zij na goedkeuring door de decaan de nodige exemplaren per aangetekende zending of via een koerierdienst aan het vakgroepensecretariaat bezorgen.De gemotiveerde aanvraag voor deze afwijking moet ten laatste 14 kalenderdagen vóór de uiterste datum van indienen van de masterproef bij de decaan toekomen.
Indiendata:-Uiterlijk op 07 januari 2019 (eerste examenperiode van de eerste zittijd)-Uiterlijk op 28 mei 2019 (tweede examenperiode van de eerste zittijd)-Uiterlijk op 05 augustus 2019 (tweede zittijd)
De samenvatting in publiceerbare vorm, alsook een beknopte tekst voor opneming in de gangbare lijsten van verhandelingen in de Belgische vaktijdschriften, wordt mee ingebonden in elk exemplaar van de masterproef na het titelblad. (zie art. 124 aanvullend facultair examenreglement).
Bijzondere regeling voor uitgaande ErasmusstudentenIndien de student vertrekt vóór 1 november 2018, moet hij vóór zijn vertrek de
Reglement Masterproef Kunstwetenschappen & Archeologie
12
nodige regelingen treffen om een onderwerp af te bakenen en de promotor te ontmoeten.
Reglement Masterproef Kunstwetenschappen & Archeologie
13
PROF. DR. WERNER ADRIAENSSENSAlgemene onderzoeksthema's:Onderwerpen gerelateerd aan de toegepaste en/of decoratieve kunsten van de middeleeuwen tot heden: meubilair, zilverwerk, juweelkunst, glaswerk, keramiek, textiel... (inclusief het zgn. design)
Specifieke onderzoeksthema's:- Onderwerpen in alle disciplines van de toegepaste kunsten gerelateerd aan de art nouveau en art deco en in het bijzonder de Belgische varianten ingebed in een internationaal maatschappelijk kader- De decoratieve kunsten op internationale tentoonstellingen en wereldtentoonstellingen
PROF. DR. JAN COENAERTSAlgemene onderzoeksthema’s:Elk onderwerp gerelateerd aan kunst en archeologie van de Griekse en/of Romeinse Oudheid & Materiële cultuur van de Griekse of Romeinse Oudheid of culturen in de Mediterrane wereld.
Specifieke onderzoeksthema’s:Interacties in de Mediterrane wereldGeschiedenis van het archeologische onderzoek van de OudheidOnderzoek van Griekse/Romeinse nederzettingen, Griekse of Romeinse kunstArcheologie en landschap
PROF. DR. MARC DE BIE- Geschiedenis van het onderzoek van de pre- en protohistorie- Geschiedenis van de Gallo-Romeinse archeologie- Onderzoek van pre- en protohistorische nederzettingen- Onderzoek van Gallo-Romeinse nederzettingen- Funeraire praktijken van de prehistorie tot de Gallo-Romeinse tijd- Materiaalstudie uit pre- en protohistorische ensembles (in het bijzonder techno- en
typologisch onderzoek van lithisch materiaal en aardewerk)- Regionale inventarisatie van materieel erfgoed en diachronische interpretative- Problemen van archeologische erfgoedzorg- Onderzoek naar het ontstaan en de ontwikkeling van cultureel en artistiek gedrag- Prehistorische kunst- Landschapsarcheologie
PROF. DR. HANS DE WOLFAlgemene onderzoeksthema’s:- Beeldende kunsten van de 19de en de 20ste eeuw- Esthetica en kunsttheoretische debatten
Appendix 1
ONDERZOEKSTHEMA’S IN DE OPLEIDING KUNSTWETENSCHAPPEN & ARCHEOLOGIE
Reglement Masterproef Kunstwetenschappen & Archeologie
14
- Historiografie
Specifieke onderzoeksthema’s:- Duitse kunst van de 19de eeuw (romantiek)- Historische avant-garde van de 20ste eeuw (futurisme, cubisme, dadaïsme,
constructivisme enz.)- Noord-Amerikaanse kunst van na 1945- Conceptuele kunst en de avant-garde bewegingen van jaren 1960 tot 1980 (Pop Art, Fluxus, Minimal Art, Land Art, Nouveaux Réalistes, Arte Povera enz.)- Performance- Hedendaagse kunst
Interdisciplinaire onderzoeksthema’s:Gericht op specifieke thema‘s uit de kunsten van de 19de en 20ste eeuw, onderzocht insamenhang met :- sociale en maatschappelijke context- kunstsociologie (Art world)- kunstfilosofie- architectuur en urbanisme- literatuur en poëzie
PROF. DR. ANN DIELSHet onderzoek kan betrekking hebben op het domein van de beeldende kunsten in de Nederlanden en (bij uitbreiding) West-Europa tijdens de Late Middeleeuwen en de Vroegmoderne tijd. Het is tevens mogelijk om onderzoek te doen naar de relaties tussen facetten van de beeldende kunsten in Europa en andere werelddelen.De student kan focussen op een kunstenaar (monografie), een iconografisch thema of een kunsttheoretisch onderwerp. Hij/zij kan ook een aspect van de organisatie van het kunstenaarsbedrijf, de kunsthandel of het verzamelwezen behandelen. Gezien mijn expertise inzake prentkunst, ben ik uiteraard zeer bereid om tal van onderwerpen in verband met dit medium te begeleiden.
PROF. DR. ERIC GUBELAlgemene onderzoeksthema's:
- Archeologie en materiële cultuur van Egypte- Archeologie en materiële cultuur van het oude Nabije Oosten- Geschiedenis van de archeologie van het oude Nabije Oosten en Egypte- Interacties tussen culturen van het oude Nabije Oosten en Egypte- Vergelijkend onderzoek van bepaalde aspecten van culturen van het oude Nabije Oosten en
Egypte (diachronisch, geochronologisch, transcultureel …), bijv. materiële cultuur, architectuur, technologische ontwikkelingen, socio-politieke aspecten, administratie …
Specifieke onderzoeksthema's:- Materiaalstudie:
•Ceramologie: analyse van een type vaatwerk uit het oude Nabije Oosten•Glyptiek: analyse van een stilistisch homogene groep (rol- of stempelzegels) uit
Egypte of het Nabije Oosten•Materiaalstudie van archeologische ensembles uit de collecties oude Nabije
Oosten of Egypte van het Jubelparkmuseum.- Iconografie: onderzoek naar motieven uit de kunst van Egypte of van het oude Nabije
Oosten
Reglement Masterproef Kunstwetenschappen & Archeologie
15
- Perceptie van het oude Nabije Oosten of Egypte in latere perioden (egyptomanie, fenicomanie, assyromanie ...)
PROF. DR. MARC JACOBS- Erfgoedmanagement, cultuurmanagement, strategische planning en culturele makelaardij
(“cultural brokerage”), reflexiviteit, “public (art) history”, “public folklore”…- Erfgoedparadigma in de 21ste eeuw: erfgoedbeleid, -theorie en -methodes; “kritische
erfgoedstudies”, onderzoek over de functies en werking van musea, archieven, bewaarbibliotheken, vrijwilligersorganisaties, monumenten, landschappen, …; van het lokale tot het globale niveau
- Toepassing van actor-netwerkanalyse (cfr. Bruno Latour), translatiesociologie of“pragmatische modellen” op (kunst)historische en andere fenomenen
- UNESCO, Raad van Europa en internationale netwerken, organisaties en conventies rond cultuur en erfgoed
- Immaterieel cultureel erfgoed, het concept “safeguard”, tradities en transmissie- Cultuur- en erfgoedtoerisme, erfgoedagogiek, “erfgoedeconomie”- Cultureel patronage en mecenaat na 1500- Omgaan met de Belle Époque en de Eerste Wereldoorlog in de 21ste eeuw- Cultuur van alledag en volkscultuur (van in de middeleeuwen tot vandaag), volkskundige
thema’s (feestcultuur, levenscyclus, …)- Cultuurhistorische benadering van communicatie (gedrukte boeken, prenten, …) in de
nieuwe tijd- Effecten van historiciteitsregimes (relatie verleden – heden – toekomst, doorheen de tijd)- Onderzoek over eruditie en functies van archeologie en (kunst)geschiedenis in het
verleden, …- Studie van wereldtentoonstellingen- Studie van corporaties (ambachten, schuttersgilden, rederijkerskamers, …) in de nieuwe
tijd; bij uitbreiding studies van aspecten van groepscultuur op basis van archiefonderzoek (16de eeuw tot nu)
- Onderzoek over eetcultuur door de eeuwen heen (in het bijzonder liminaliteit, materiëlecultuur, geheugen en smaak…)
- Studie van cybercultuur- Aanwending van ICT in erfgoedprojecten- Interculturaliteit en intergenerationeel werken in de cultuursector- Gebruik van (het oeuvre van, de clichés over en de associaties met) Bruegel in de 20ste en
21ste eeuw- Etnografische (19de- en 20ste-eeuwse, buiten-Europese) collecties in België en de
mogelijkheden van en problemen met de notie "etnische kunst"; ethocoll.be- "Significance" en waarderingsmethodes voor collecties; hoe kan "op de museale weegschaal"
toegeëigend en uitgebreid worden in Vlaanderen?
PROF. DR. PIETER MARTENSAlgemene onderzoeksthema’s:
- Geschiedenis en theorie van architectuur en stedenbouw- Kunst, cultuur, geschiedenis van de Renaissance- Representatie van steden in de beeldende kunsten in de vroegmoderne tijd- Culturele uitwisseling tussen de Lage Landen en Italië, Frankrijk of Spanje in de
vroegmoderne tijd- Monumentenzorg (theorie, geschiedenis, praktijk)
Reglement Masterproef Kunstwetenschappen & Archeologie
16
PROF. DR. KARIN NYS- Casestudy onderzoek in het kader van de studie van de socio-economische en culturele
interactie in de mediterrane wereld tijdens de oudheid- Onderzoek van bepaalde aspecten van de materiële cultuur van het oude Cyprus in functie
van specifieke socio-economische en/of culturele vraagstukken (vb.: onderzoek naar sociale stratigrafie, etniciteit, interregionale contacten,…)
- Museologisch onderzoek: historiek van collectievorming, museale opstellingen en doelgroepen, musea en educatie, erfgoed en het publiek
PROF. DR. KATARZYNA RUCHEL-STOCKMANSAlgemene onderzoeksthema's:
- Geschiedenis en theorie van de fotografie & nieuwe media- Fotografie, video en film binnen de hedendaagse kunst
Specifieke onderzoeksthema’s:- Kunstenaarsfilm in België jaren 1970, in het kader van het onderzoeksproject te Argos (Leo
Copers, Pierre Courtois, Luc Deleu, Edith De Wit, Hugo Duchateau, Hugo Heyrman, Barbara & Michaël Leisgen, Jean-Claude Riga, Rudi Rommens, Mark Verstockt, Montfaucon Research Center)
- Artistieke praktijken van appropriation, in het bijzonder in de postkoloniale context. Antropologische fotografie, documentaire beeld en museale exposities als uitgangspunt in een maatschappijkritisch artistiek werk.
- De kunst van Oost-Europa (20ste en 21ste eeuw)
PROF. DR. DRIES TYSVia een eerste case study in ba3 leert de student een concrete case uitwerken. Op de basis daarvan wordt er een bredere problematiek uitgewerkt op masterniveau
Algemene onderwerpen sluiten aan bij de cursussen die ik geef:- Middeleeuwse archeology- Landschapsarcheologie en –geschiedenis- Archeologie van uitwisseling, handel, connecties- Archeologie & Samenleving- Theorie & Archeologie
Thema’s:- Religie & ritualiteit (bv vroegmiddeleeuwse grafvelden en rituele objecten; Religie en erfgoed
in middeleeuwse parochies, kerkarcheologie, grafveldarcheologie)- Landschap, met o.m. De archeologie van ‘de assembly’: kerkbergen en galgenheuvels als
verzamelplaatsen; rurale schepenbanken; connecties, plaatsnamen; landschap en metaaldetectie
- Connecties (Vikingen, scheepsarcheologie, artisanaat en verspreiding van technieken)- Stad, architectuur en urbanisme- Toepassing van natuurwetenschappelijke technieken op middeleeuws materiaal (isotopen,
phytolieten, user-ware analysis, …)- Archeologie en participatie: problemen en oplossingen- Studie van metaalvondsten-collecties (stijl, datering, betekenis, …)
Reglement Masterproef Kunstwetenschappen & Archeologie
17
Enkele concrete onderwerpen (niet limitatief)✓ Het zogenaamde Vikingmateriaal van Hamme: determinatie en inschatting
van het ‘Scandinavisch karakter’ van de baggervondsten uit de rivier.✓ Het volmiddeleeuwse aardewerk van de pastorij site in Leffinge✓ De houten huisbouw in de middeleeuwse steden: overzicht en kritische
analyse van de wooncultuur (case studies uit Antwerpen, Zeeland ...)✓ Onderzoek van de patriciërswoningen in Mechelen: waar woonden de
Raadsheren en stedelijke aristocraten in Mechelen en wat is de biografie van deze gebouwen?
Metaaldetectie in relatie tot landschapsontwikkeling, vb Oudenburg Historische landschapsontwikkeling van de Maasvallei tussen Maasmechelen en
Maastricht Metaal productie op terp Leffinge
Prof. Dr. KRISTIN VAN DEN BUYS- ELT Mesens en de muziek- Avant-garde 1920-1924 in Brussel en /of Antwerpen- Muziekleven tijdens W.O I en/of W.O II- Brussels muziekleven tijdens het interbellum- 19de eeuws muziekleven in Brussel (opera, concertleven, amateurmusici, etc.)
Prof. Dr. FRANCISCA VANDEPITTE Algemeen:Onderwerpen met betrekking tot de conservatie en restauratie van moderne en hedendaagse kunst
Specifiek:- analyse van kunstenaarsgeschriften als leidraad voor conservatie & restauratie- de praktijk van het interview als leidraad voor conservatie & restauratie : cases Belgische
kunstenaars- industriële objecten als kunstenaarsmateriaal & restauratieproblematiek
18
Reglement Masterproef Kunstwetenschappen & Archeologie
Plagiaat is bij wet strafbaar. Wanneer je op plagiaat wordt betrapt, zul je hiervoor worden gesanctioneerd (zie artikel 118 van het examenreglement).
Definitie van plagiaat volgens Van Dale. Groot Woordenboek van de Nederlandse Taal, Utrecht-Antwerpen 2005 (14de ed.), p. 2695:“1. het overnemen van stukken, gedachten, redeneringen van anderen en deze laten doorgaan voor eigen werk, syn. letterdieverij; – (bij uitbr.) in toepassing op diefstal van allerlei andere geestelijke en industriële eigendom;2. een van anderen overgenomen deel van een geschrift enz.”
Voorbeeld 1:In R. HAMANN, Elseviers Kunstgeschiedenis 5. Etruskische en Romeinse kunst, Amsterdam-Brussel 1966, p. 72 lezen we:
“Het ornament wordt opgevat als toegevoegde vlakversiering, niet langer een tektonisch symbool van kracht zoals bij de Grieken; de schilderkunst als een stemmingselement, in tegenstelling met de ideale, cultisch bezielde plastiek van geschilderd of gebeeldhouwd ornament, dat de inwendige ruimte moest opbouwen of uitbreiden.”
In een publicatie uit 2000 lezen we:“Het ornament wordt opgevat als toegevoegde vlakversiering, niet langer een tektonisch symbool van kracht zoals bij de Grieken; de schilderkunst als een stemmingselement, in tegenstelling met de ideale, cultisch bezielde plastiek van geschilderd of gebeeldhouwd ornament, dat de inwendige ruimte moest opbouwen of uitbreiden.”
>> Dit is een zuivere vorm van plagiaat, want een vroegere publicatie is zonder bronvermelding gekopieerd.
Voorbeeld 2:In een publicatie uit 2001 lezen we:
“Toch zijn er ook belangrijke verschillen in de Griekse en Romeinse schilderkunst. Zo wordt de schilderkunst bij de Romeinen gezien als een stemmingselement dat de inwendige ruimte moet opbouwen of uitbreiden, als een toegevoegde vlakversiering. Bij de Grieken echter werd de schilderkunst gezien als een tektonisch symbool van kracht.”
>> Ook dit is een vorm van plagiaat, want kernwoorden en uitdrukkingen zijn letterlijk overgenomen uit de oorspronkelijke bron zonder deze te vermelden.
Voorbeeld 3:In een publicatie uit 2002 lezen we:
Appendix 2
PLAGIAAT EN HOE HET TE VERMIJDEN
Reglement Masterproef Kunstwetenschappen & Archeologie
19
“Toch zijn er ook belangrijke verschillen in de Griekse en Romeinse schilderkunst. Zo wordt de schilderkunst bij de Romeinen gezien als een stemmingselement dat de inwendige ruimte moet opbouwen of uitbreiden, als een toegevoegde vlakversiering. Bij de Grieken echter werd de schilderkunst gezien als een tektonisch symbool van kracht.1
1. R. HAMANN, Elseviers Kunstgeschiedenis 5. Etruskische en Romeinse kunst, Amsterdam-Brussel 1966, p. 72.”
>> Hoewel deze auteur refereert aan de publicatie van Hamann, pleegt hij/zij toch plagiaat, omdat de indruk wordt gewekt dat de zinswendingen door hem/haar bedacht zijn i.p.v. door Hamann.
Hoe plagiaat vermijden?
Er zijn twee goede manieren om aan ideeën van anderen te refereren zonder dat je plagiaat pleegt: parafraseren en letterlijk citeren.
Parafraseren
Je parafraseert een auteur (cf. je omschrijft de inhoud met je eigen woorden) en geeft onmiddellijk na je tekstgedeelte de referentie op volgens het gekozen referentiesysteem. Indien je bepaalde zinsdelen uit de oorspronkelijke tekst wil behouden, dan plaats je deze tussen aanhalingstekens.
Voorbeelden:1. Toch zijn er ook belangrijke verschillen in de Griekse en Romeinse
schilderkunst. Hamann heeft aangetoond dat geschilderde ornamenten bij de Romeinen werden gebruikt als “stemmingselementen” die “de inwendige ruimte moesten opbouwen of uitbreiden.”1
1. R. HAMANN, Elseviers Kunstgeschiedenis 5. Etruskische en Romeinse kunst, Amsterdam-Brussel 1966, p. 72.
2. Toch zijn er ook belangrijke verschillen in de Griekse en Romeinse schilderkunst. Hamann (1966, p. 72) heeft aangetoond dat geschilderde ornamenten bij de Romeinen werden gebruikt als “stemmingselementen” die “de inwendige ruimte moesten opbouwen of uitbreiden.”
Letterlijk citeren
Je citeert letterlijk een auteur, plaatst het citaat tussen aanhalingstekens, en noteert de volledige referentie in een voetnoot (cf. bibliografisch systeem met gebruik van opus citatum) of in het inleidende tekstgedeelte dat aan het citaat vooraf gaat (cf. Harvard System).
Voorbeelden:
Reglement Masterproef Kunstwetenschappen & Archeologie
20
1. Volgens Hamann wordt in de Romeinse schilderkunst “het ornament opgevat als toegevoegde vlakversiering, niet langer een tektonisch symbool van kracht zoals bij de Grieken; de schilderkunst als een stemmingselement, in tegenstelling met de ideale, cultisch bezielde plastiek van geschilderd of gebeeldhouwd ornament, dat de inwendige ruimte moest opbouwen of uitbreiden.”1
1. R. HAMANN, Elseviers Kunstgeschiedenis 5. Etruskische en Romeinse kunst, Amsterdam-Brussel 1966, p. 72.
2. Volgens Hamann (1966, p. 72) wordt in de Romeinse schilderkunst “het ornament opgevat als toegevoegde vlakversiering, niet langer een tektonisch symbool van kracht zoals bij de Grieken; de schilderkunst als een stemmingselement, in tegenstelling met de ideale, cultisch bezielde plastiek van geschilderd of gebeeldhouwd ornament, dat de inwendige ruimte moest opbouwen of uitbreiden.”
OPGELET!Deze regels gelden even goed wanneer je refereert aan een publicatie in een andere taal. Een letterlijke vertaling van een passage in een anderstalige tekst is dus ook een vorm van plagiaat!
Bijkomende voorbeelden van plagiaat en hoe het te vermijden kan je vinden op de website van de Indiana University Bloomington (http://education.indiana.edu/~frick/plagiarism/).
REFERENTIESYSTEMENIN DE VAKGROEP HARP
Handleiding voor studenten
Opgesteld met medewerking vanEva JanssensWard Leloup
Karin NysHanne Roose
Melissa SamaesFleur Van Bocxlaer
Faculteit Letteren en Wijsbegeerte
Appendix 2
Referentiesystemen in de vakgroep HARP
22
Inhoudstabel
1. INLEIDING............................................................................................................................................................ 22
1.1. WAAROM REFEREREN?.................................................................................................................................................221.2 ENKELE OPMERKINGEN OVER CITEREN EN PARAFRASEREN.....................................................................................................221.2. HOE REFEREREN?........................................................................................................................................................24
2. GEDRUKTE PUBLICATIES....................................................................................................................................... 25
2.1. DE AUTEURSNAAM......................................................................................................................................................252.2. DE TITEL....................................................................................................................................................................26
2.2.1. boek................................................................................................................................................................262.2.2. reeks...............................................................................................................................................................272.2.3. artikel in een tijdschrift...................................................................................................................................282.2.4. bijdrage in een bundel....................................................................................................................................292.2.5 lemma in een naslagwerk................................................................................................................................292.2.6. tentoonstellingscatalogus..............................................................................................................................30
2.3. DE PLAATS VAN UITGAVE..............................................................................................................................................322.4. DE UITGEVERIJ............................................................................................................................................................322.5. HERUITGAVE OF HERDRUK............................................................................................................................................32
2.5.1. heruitgave......................................................................................................................................................332.5.2. herdruk...........................................................................................................................................................332.5.3. varia...............................................................................................................................................................34
2.6. HET JAARTAL OF DE DATUM..........................................................................................................................................342.7. PAGINA’S, PLATEN, FIGUREN.........................................................................................................................................352.8. VARIA.......................................................................................................................................................................36
2.8.1. onuitgegeven verhandeling............................................................................................................................362.8.2 krantenartikel..................................................................................................................................................36
3. ELEKTRONISCHE PUBLICATIES............................................................................................................................... 37
3.1. INTERNETSITE.............................................................................................................................................................373.2. DOCUMENTEN UIT EEN DATABANK.................................................................................................................................373.3. CD-ROM.................................................................................................................................................................38
4. BRONNEN............................................................................................................................................................. 39
4.1. ORIGINELE BRONNEN...................................................................................................................................................394.2. UITGEGEVEN BRONNEN................................................................................................................................................40
5. SYSTEEM A (REFERENTIES IN VOETNOTEN)........................................................................................................... 42
5.1. ALGEMENE RICHTLIJNEN...............................................................................................................................................425.1.1. verkorte referenties........................................................................................................................................435.1.2. Latijnse afkortingen........................................................................................................................................43
5.2. BIJKOMENDE INFORMATIE IN VOETNOOT.........................................................................................................................45
6. SYSTEEM B (REFERENTIES IN DE TEKST)................................................................................................................. 46
6.1. ALGEMENE RICHTLIJNEN...............................................................................................................................................466.2. BIJKOMENDE INFORMATIE IN VOETNOOT.........................................................................................................................47
7. DE REFERENTIELIJST.............................................................................................................................................. 48
BRONNEN........................................................................................................................................................................49LITERATUUR.....................................................................................................................................................................50
23
1. inleiding
1.1. waarom refereren?
Bij het schrijven van een tekst is het gebruikelijk om argumenten te staven door te verwijzen naar
informatie verschaft door andere auteurs, of door hen te citeren. Er zijn verschillende redenen
waarom je als schrijver referenties opneemt in je tekst: in hoofdzaak toon je de lezer dat je het
onderwerp begrijpt en je eigen gedachten kunt formuleren. Verder demonstreer je zo dat je
zowel het bredere veld van de literatuur onderzocht, alsook materiaal diepgaand hebt gelezen.
Voorts dienen referenties om de lezer te helpen terug te vinden waar je een idee of een citaat
vandaan hebt gehaald. Ten slotte erken je door te refereren de ideeën van de oorspronkelijke
auteur(s). Dit getuigt van zogenaamde academische eerlijkheid. Als je de redenen voor refereren
verstaat, zou het evident moeten zijn waarom je het werk van anderen niet mag laten doorgaan
als dat van jezelf. Indien je niet correct refereert, kunnen diegenen die je moeten beoordelen
denken dat je schuldig bent aan plagiaat, met sancties of zelfs uitsluiting van de universiteit tot
gevolg.
1.2 enkele opmerkingen over citeren en parafraseren
1.2.1. citeren
Als je citeert, neem je een stuk tekst letterlijk over uit de originele publicatie om je eigen
redenering of argument te onderbouwen. Een referentie is uiteraard onontbeerlijk, maar je
plaatst een citaat ook tussen dubbele aanhalingstekens. Je zet het niet om in schuindruk,
onderlijnt het niet, tenzij de originele tekst deze opmaak bevat. Controleer citaten ook grondig op
typfouten. Er gelden bij citeren echter een aantal specifieke omstandigheden, waarin je mag
‘afwijken’ van de originele tekst.
Het citaat bevat een spelfout. Je noteert dan “[sic]” om aan te geven dat je de fout hebt
opgemerkt.
Het citaat is te lang. Als je een stuk tekst wilt weglaten, duid je dit aan met “[...]”.
Honour stelt dat “The insistency on purity, simplicity and volumetric clarity [...]
corresponds with the painter’s preoccupation with outline drawing.”23
Ook wanneer je een specifiek woord of een bepaald zinsdeel wil benadrukken, mag je de opmaak
wijzigen. Je moet dat echter expliciteren in je referentie.
Honour (1979, p. 135, eigen klemtoon) stelt dat “The insistency on purity, simplicity and
volumetric clarity [...] corresponds with the painter’s preoccupation with outline
drawing.”
HISTORICI, OPGELET: Neem je stukken tekst over uit originele bronnen, plaats je deze cursief, maar
niet tussen aanhalingstekens.
24
De inwoners van Damme waren van mening dat de graaf
verantwoordelijk was voor de mistoestanden. In een
klachtenbrief schreven zij dat de stad teloor ging bi fauten van hem!18
18 Klachtenbrief van Damme gericht aan de graaf van Vlaanderen, s.d. [begin veertiende
eeuw], Rijksarchief te Gent, Charters van de graven van Vlaanderen. Chronologisch Supplement,
inv. nr. 384.
1.2.2. parafraseren
Ook wanneer je parafraseert – je herformuleert de gedachte van een auteur in je eigen woorden
– , moet je nauwkeurig refereren. Laat je het na om bij parafrasering duidelijk te maken aan de
lezer waar je bepaalde gegevens of ideeën hebt gehaald, pleeg je plagiaat. Ga er niet van uit dat
je nog zal weten waar je je informatie hebt gehaald bij het voltooien van je werkstuk. Integreer
referenties met andere woorden meteen in je notities, duid nauwkeurig aan welke passage het
betreft en controleer je finale tekst grondig: kun je zelf nog achterhalen waar je specifieke
informatie hebt gehaald? Het is dan ook aangeraden om tijdens het schrijven zowel je referenties
als je referentielijst gelijktijdig op te stellen. Zo vermijd je dat er gegevens ontbreken, niet alleen
in je referenties, maar ook in je referentielijst.
25
1.2. hoe refereren?
Er bestaat geen universeel systeem van regels voor
bibliografische verwijzingen. Wanneer je een manuscript indient bij de uitgever van een
tijdschrift, een reeks van monografieën, de acta van een congres, een Festschrift, … dan zul je de
richtlijnen van die bepaalde uitgever moeten volgen. Deze zijn meestal zeer gedetailleerd
uitgewerkt (e.g. de richtlijnen voor American Journal of Archaeology:
http://www.ajaonline.org/index.php?ptype=page&pid=5), omdat de uitgever eenvormigheid
binnen de gehele publicatie nastreeft. Bij het toepassen van de richtlijnen zal je moeten focussen
op details: spaties, interpunctie, hoofdletters, haakjes en opmaak, ze zijn allemaal van tel.
Om je vertrouwd te maken met verschillende referentiesystemen, worden in deze handleiding
vormelijke richtlijnen en twee referentiesystemen besproken:
variant A: In dit bibliografische systeem worden de referenties in voetnoten vermeld.
variant B: Dit bibliografische systeem is een toepassing van het Harvard System, wat
inhoudt dat de referenties in het tekstgedeelte staan verweven. Voetnoten worden
gebruikt om bijkomende informatie te verschaffen, al dan niet met opgave van
bijkomende bibliografische referenties.
Hoewel de plaats van de referenties verschilt, bevatten beide systemen dezelfde componenten.
Wanneer je in je tekst verwijst naar iemands werk, neem je de volledige referentie op aan het
einde van je tekst, in de zogenaamde ‘referentielijst’. Deze lijst bevat voor alle werken de details
die diegene die het werk zou willen traceren, nodig heeft. We bespreken gedrukte publicaties,
elektronische publicaties en bronnen.
26
2. gedrukte publicaties
2.1. de auteursnaam
Zowel in de referentie in de tekst zelf als in de referentielijst achteraan het werkstuk wordt de
achternaam van de auteur voorafgaand aan de voornaam geschreven. De achternaam wordt in
‘klein kapitaal’ geschreven (shift + ctrl/cmd + k). Achter- en voornaam scheid je door een komma.
BOARDMAN, John
LUU, Lien Bich
Sommige auteurs geven er de voorkeur aan alleen de initialen van hun voornaam op hun werk te
vermelden. In dat geval neem je natuurlijk de initialen over. Titels (‘dr.’, ‘prof.’, ‘de heer’…) schrijf
je niet op. Voorvoegsels als ‘Van’, ‘Van den’ of ‘De’ maken deel uit van de achternaam en blijven
vooraan staan.
VAN LEEUWEN, A.J.W.
De namen van twee auteurs worden gescheiden door “&”.
JANSSENS, Pia & PEETERS, Dirk
Indien er meer dan twee auteurs zijn, noteer je in de referentie alleen de eerste auteur gevolgd
door “et al.” (= et alii, Latijn voor ‘en anderen’). In de referentielijst noteer je echter de namen
van alle auteurs gescheiden door een komma. De laatste auteur wordt voorafgegaan door “&”.
Behoud de volgorde zoals deze in de publicatie is vermeld.
Referentielijst Referentie
JANSSENS, Pia, PEETERS, Dirk & SEGERS, Lea JANSSENS, Pia et
al.
CLEIJNE, I. J., HUIJBERS, A. M. J. H., BRAND, A. D. & GRUBEN, R. J. W. M. CLEIJNE, I. J. et al.
Indien een publicatie verschijnt onder een of meerdere verantwoordelijke editors (of
redacteurs), geef je de namen op, gevolgd door “(ed.)” (= editor). Indien er meerdere redacteurs
zijn wordt dit “(eds.)” (= editors). Heeft een werk meer dan twee redacteurs, noteer je in de
referentie alleen de eerste redacteur gevolgd door “et al.”. In de referentielijst noteer je echter
de namen van alle redacteurs gescheiden door een komma. De laatste redacteur wordt
voorafgegaan door “&”. Is een werk uitgegeven door een instantie (commissie, departement),
dan geef je dit aan voor de titel.
VAN LOO, Anne (ed.), Repertorium van de architectuur in België van 1830 tot heden,
Antwerpen: Mercatorfonds, 2003.
HOPPENOT, Eric & MILON, Alain (eds.), Emmanuel Lévinas-Maurice Blanchot, penser la
27
différence, 2e ed., Parijs: Presses universitaires de
Paris Ouest, 2009.
Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Media Policy for the Digital Age,
Amsterdam: Amsterdam University Press, 2006.
OPGELET: de afkortingen “red.” (= redactor), “dir.” (= directie) of “Hg.” (= Herausgeber) – de Duitse
afkorting – worden in dit referentiesysteem niet gebruikt.
In de praktijk zal je zelden verwijzen naar een bundel als geheel, wel naar een bijdrage in die
bundel door een specifieke auteur (cf. infra).
Soms is in een publicatie geen auteursnaam aangegeven, bijvoorbeeld omdat de auteur liever
anoniem blijft. In dat geval begint de referentie gewoon met de titel van het werk. Bij een
anonieme publicatie waarvan de auteur ondertussen wel bekend is, plaats je de auteursnaam
tussen vierkante haakjes.
Petit guide de la Haye et de ses environs, contenant la description sommaire des
monuments, des musees etc., Den Haag: J. W. Ten Hagen, 1855.
[VAN ASSEN, Cornelis Jacobus], Het onwettige der petitien aan de Staten-Generaal, of
geschied- en regtskundige uitlegging van art. 161 der Grondwet, Leiden: C. C. Van der
Hoek, 1829.
2.2. de titel
2.2.1. boek
Wanneer de publicatie een titel met een of meerdere ondertitels heeft, kan de uitgever ervoor
gekozen hebben om slechts de hoofdtitel op de omslag af te drukken. Voor de volledige titel (=
titel en ondertitel[s]) moet je dus altijd naar de titelpagina kijken. Neem ook de spelling over
zoals op de titelpagina, ook al is die niet meer up to date. Titel en ondertitel(s) worden
gescheiden door een punt. De titel en de eventuele ondertitel worden cursief weergegeven.
SOEN, Violet, Geschiedenis is een werkwoord. Een inleiding tot historisch onderzoek,
Leuven: Universitaire Pers Leuven, 2016.
OPGELET: bij Engelse titels wordt de aanvangsletter van elk betekenisvol woord (dus niet de
voegwoorden, lidwoorden en voorzetsels) vaak in kapitaal geschreven. Vergeet ook niet dat in
het Duits de zelfstandige naamwoorden met een kapitaal aanvangen.
BETANCOURT, Philip P., The History of Minoan Pottery, Princeton (NJ): Princeton University
Press, 1985.
28
Indien er verschillende volumes zijn (vaak aangeduid als
deel, tome, volume…), wordt het volumenummer (niet in
schuindruk) in Arabische cijfers na de titel vermeld, voorafgegaan door “, vol.”. Een bepaald
volume kan een bijkomende titel hebben, die na het volumenummer in schuindruk wordt
vermeld.
GAZE, Delia, Dictionary of Women Artists, vol. 1, Londen: Thorndike Press, 1997.
KARAGEORGHIS, Vassos, The Coroplastic Art of Ancient Cyprus, vol. 6, The Cypro-Archaic
Period. Monsters, Animals and Miscellanea, Nicosia: The A.G. Leventis Foundation, 1996.
Streef ernaar om steeds een werk in de oorspronkelijke taal te lezen. Een vertaling houdt immers
reeds een interpretatie in, die de toepassing van de historische kritiek kan bemoeilijken. Wanneer
je echter alleen een vertaalde versie van een bepaald werk kunt terugvinden, dan vermeld je de
vertaler alsook de oorspronkelijke titel, plaats en datum van uitgave.
CULICAN, William, De kooplieden van de Levant. De Feniciërs en andere zeevarende
volkeren aan de oostelijke kusten van de Middellandse Zee (oorspr. titel: The First
Merchant Venturers, Londen: McGraw-Hill, 1965), vertaald door M. GERRITSEN,
Amsterdam-Brussel: Elsevier, 1967.
2.2.2. reeks
Vormt een publicatie een deel van een academische reeks, dan laat je de titel van het werk
volgen door een komma. Daarna volgt de naam van de reeks (niet in schuindruk) en het
volgnummer van het werk in deze reeks (Romeins of Arabisch cijfer, al dan niet met aanduiding
als “nr.” of “deel” zoals aangegeven in het werk). Betreft het een commerciële reeks van een
uitgeverij waarin de delen geen eigen nummer hebben, hoef je de reeks niet te vermelden.
BLONDÉ, Bruno, Een economie met verschillende snelheden. Ongelijkheden in de opbouw
en de ontwikkeling van het Brabantse stedelijke netwerk (ca. 1750 – ca. 1790),
Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en
Kunsten, Klasse der Letteren, nr. 166, Brussel: Paleis der Academiën, 1999.
SCHÜRMANN, Wolfgang, Katalog der antiken Terrakotten im badischen Landesmuseum
Karlsruhe, Studies in Mediterranean Archaeology, 84, Gothenburg: Paul Åströms förlag,
1989.
Wanneer de reeks vaak in afgekorte versie wordt vermeld, dan mag je ook de afkorting
gebruiken. Let er dan wel op dat je deze afkorting noteert in de lijst van afkortingen, waarmee je
je referentielijst aanvangt.
SCHÜRMANN, Wolfgang, Katalog der antiken Terrakotten im badischen Landesmuseum
Karlsruhe, SIMA, 84, Gothenburg: Paul Åströms förlag, 1989.
29
2.2.3. artikel in een tijdschrift
De titel van het artikel wordt tussen enkele
aanhalingstekens geplaatst, terwijl de titel van het tijdschrift in schuindruk wordt genoteerd.
OPGELET: Vergeet bij tijdschriftartikels in de referentielijst niet de begin- en eindpagina van het
artikel te vermelden! Dit is verplicht.
VAN BRUAENE, Anne-Laure & VAN BOUCHAUTE, Sarah, ‘Rederijkers, kannenkijkers. Drinking
and drunkenness in the sixteenth and seventeenth-century Low Countries’, Early Modern Low
Countries, 1, 2017, p. 1-29.
Een tijdschrift is een periodieke publicatie. Ieder jaar verschijnen dus één of meerdere volumes
(volume, part, issue). Bij de meeste tijdschriften krijgen alle volumes die in een jaar verschijnen
éénzelfde nummer (de jaargang). Daarnaast kunnen de verschillende volumes binnen een
jaargang eveneens genummerd zijn (jaargang 7, volume 1; jaargang 8, volume 3). Vaak worden de
volumes binnen één jaargang wel doorlopend gepagineerd. In dat geval volstaat het de jaargang
en de pagina’s weer te geven in de referentie. De jaargang noteer je in Arabische cijfers, gevolgd
door het jaar van uitgave. Wanneer de paginering in elk volume opnieuw begint bij 1, dien je wel
het volumenummer mee te geven, tussen haakjes na het nummer van de jaargang. In
uitzonderlijke gevallen heeft een tijdschrift geen nummers voor de aparte jaargangen, maar
worden alle volumes doorlopend genummerd (bijvoorbeeld het historische tijdschrift Past &
Present). In dat geval geef je enkel het volumenummer in plaats van de jaargang.
DUKERS, Birgit, ‘Maastrichtse vakwerkbouw, resten van een houten verleden’, Bulletin van
de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond, 103, 2004, p. 201-214.
DELCORPS, Vincent, ‘The Belgian Ministry of Foreign Affairs and the Challenge of
Multilateralism (1944-1960)’, Belgisch tijdschrift voor nieuwste geschiedenis, 44 (4), 2014,
p. 8-35.
HOPKIN, David, ‘Cinderella of the Breton Polders: Suffering and Escape in the Notebooks of
a Young Female Farm-Servant in the 1880s’, Past & Present, 238, 2018, p. 85-119.
SULLIVAN, Margaret A., ‘Bosch, Bruegel, Everyman and the Northern Renaissance’, Oud
Holland, 121 (2/3), 2008, p. 117-146.
Wanneer je vaak naar een specifiek tijdschrift refereert, mag je de titel van het tijdschrift afkorten
(in de eerste twee gevallen wordt dit bijvoorbeeld Bulletin KNOB en BTNG). Bij voorkeur noteer je
de gebruikelijke afkorting (zie bijvoorbeeld de lijst in AJA), maar dan moet je je referentielijst wel
beginnen met een lijst van afkortingen.
30
2.2.4. bijdrage in een bundel
Een bundel is een publicatie die verschijnt onder de naam
van een of meerdere verantwoordelijke editors (of redacteurs) en bijdragen van verschillende
auteurs rond een gemeenschappelijke thematiek bundelt. Vaak betreft het bijboorbeeld
congresacta of een Festschrift. Ook overzichtswerken zijn vaak opgevat als een bundel, waarbij
de verschillende hoofdstukken door specialisten worden geschreven. In de praktijk zal je dan ook
zelden verwijzen naar een bundel als geheel, maar wel naar een specifieke bijdrage in een
bundel. De referentie begint met de naam van de auteur van de specifieke bijdrage. Net zoals de
titel van een artikel in een tijdschrift plaats je de titel van een bijdrage in een bundel tussen
enkele aanhalingstekens. Aanduidingen als ‘hoofdstuk 3’ hoef je daarbij niet op te nemen. Na de
titel noteer je “, in:” gevolgd door de namen van de editors van de bundel, de titel van de bundel
(cursief), plaats van uitgave, uitgeverij, jaar van uitgave. Vergeet ook hier in de referentielijst niet
de begin- en eindpagina van de bijdrage te geven.
WOLFFRAM, Dirk Jan, ‘De moderne stad. Migratie, sociale beheersing en ruimtelijke
ordening, 1850-heden’, in: LUCASSEN, Leo & WILLEMS, Wim (eds.), Waarom Mensen in de
stad willen wonen. 1200-2010, Amsterdam: Bert Bakker, 2009, p. 173-199.
REINARZ, Jonathan, ‘Learning by Brewing. Apprenticeship and the English Brewing Industry
in the Late Victorian and Early Edwardian Period’, in: DE MUNCK, Bert, KAPLAN, Steven L.,
SOLY, Hugo (eds.), Learning on the Shop Floor. Historical Perspectives on Apprenticeship.
International Studies in Social History, vol. 12, New York – Oxford: Berghahn Books, 2007,
p. 111-130.
SCHIETECATTE, Liesbet & SEALY, Judy, ‘Fish in a medieval fishing village along the North Sea:
what do isotopes have to say?’, in: PIETERS, M., VERHAEGHE, F. & GEAERT, G. (ed.), Visserij,
Handel en Piraterij. Vissers en vissersnederzettingen in en rond de Noordzee in de
Middeleeuwen en later, vol. 1, Bijdragen van het colloquim in Oostende Raversijde,
Provinciaal Museum Walraversijde, België, 21-23 November 2003, Archeologie in
Vlaanderen, Monografie, 6, Brussel: Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed, 2006,
p. 62-80.
DE SMET, Rudolf & VERELST, Karin, ‘Justus Lipsius en Isaac Newton. Neostoicijnse invloeden
op Newtons Gravitatieconcept’, in: WALRAVENS, Else & STUY, Johan (eds.), Denken als
openheid. Liber Amicorum Hubert Dethier, Brussel: VUBPress, 1999, p. 171-187.
2.2.5 lemma in een naslagwerk
Een naslagwerk vormt een collectie van relatief korte teksten – lemma’s – die veelal
oriënterende, feitelijke basisinformatie verschaffen over een term, persoon of gebeurtenis. Een
31
naslagwerk herken je vaak al aan termen in de titel als
‘encyclopedie’, ‘woordenboek’ of ‘lexicon’. Net als bij een
bundel, verwijs je steeds naar een specifiek lemma in een naslagwerk, waarbij je de titel van het
lemma tussen enkele aanhalingstekens plaatst, gevolgd door “, in:”. De verschillende lemma’s
kunnen elk geschreven zijn door een specialist en samengebracht door een editor. Dan begin je
de referentie met de naam van de auteur van het specifieke lemma.
ALDRIDGE, D. D., ‘Sparre, Claes’, in: NORDSTROM, Byron J. (ed.), Dictionary of Scandinavian
History, Westport – Londen: Greenwood, 1986, p. 50-51.
PIERSON, Peter, ‘Parma, Alexander Farnese, Duke of’, in: DEWALD, Jonathan (ed.), Europe
1450-1789. Encyclopedia of the Early Modern World, vol. 4, New York: Scribner, 2004, p.
406-407.
In andere gevallen is het hele naslagwerk door één (of meerdere) auteurs geschreven, en is er
dus geen editor.
RITTER, Harry, ‘Periodization’, in: IDEM, Dictionary of Concepts in History, New York –
Westport –Londen: Greenwood, 1986, p. 313-319.
NAUERT, Charles G., ‘Webster, John (ca. 1578-ca.1625)’, in: IDEM, Historical Dictionary of
the Renaissance. Historical Dictionaries of Ancient Civilisations and Historical Eras, nr. 12,
Lanham (ML) – Oxford: The Scarecrow Press, 2004, p. 444-446.
Tot slot een voorbeeld van een lemma in een naslagwerk uitgegeven door een commissie.
GODDEERIS, Theodoor, ‘Veslius (Wesel), Fransiscus (van)’, in: Commissie voor het Nationaal
Biografisch Woordenboek, Nationaal Biografisch Woordenboek, vol. 22, Brussel: KVAB,
2016, p. 1125-1134.
OPMERKING: Soms worden in naslagwerken niet de pagina’s, maar de kolommen genummerd. In
dat geval mag je de afkorting “p.” achterwege laten en gebruik je “kol.” / “kols.”.
2.2.6. tentoonstellingscatalogus
Bij tentoonstellingscatalogi wordt gewoonlijk geen auteur opgegeven. Indien echter de
samensteller(s) van de catalogus expliciet worden vermeld, dien je deze naam/namen ook in je
referentie op te nemen, gevolgd door (eds.). Noteer de auteurs steeds in de volgorde die de
publicatie zelf vermeldt. Vaak is deze volgorde van auteursnamen immers bepaald op basis van
de betrokkenheid bij de publicatie.
Indien de tentoonstellingscatalogus betrekking heeft op een tentoonstelling die in meerdere
landen plaatsvond, noteer je alle musea, locaties en data waarop deze georganiseerd werd.
MOGELIJKE ALTERNATIEVEN:
32
- Een huis vol kunst. Rubens als verzamelaar
(Rubenshuis, Antwerpen, 6 maart-13 juni 2004),
Antwerpen: Rubenshuis & Rubenianum, 2004.
- LOHSE BELKIN, Kristin & HEALY, Fiona (eds.), Een huis vol kunst. Rubens als verzamelaar
(Rubenshuis, Antwerpen 2004), Antwerpen: Rubenshuis & Rubenianum, 2004.
- VAN HEUGTEN, Sjraar, PISSARRO, Joachim & STOLWIJK , Chris (eds.), Van Gogh en de kleuren
van de nacht (Van Gogh Museum, Amsterdam, 13 februari-7 juni 2009; Museum of
Modern Art, New York, 21 september 2008-4 januari 2009), Amsterdam: Van Gogh
Museum, 2008.
OPGELET: De auteur van een artikel in een tentoonstellingscatalogus wordt wel vermeld!
MULLER, Jeffrey M., ‘De verzameling van Rubens in historisch perspectief’, in: Een huis vol
kunst. Rubens als verzamelaar (Rubenshuis, Antwerpen, 6 maart-13 juni 2004),
Antwerpen: Rubenshuis & Rubenianum, 2004, p. 10-85.
33
2.3. de plaats van uitgave
Je noteert de plaatsnaam zoals ze in de publicatie staat
vermeld. Indien er echter een ingeburgerde Nederlandse vertaling bestaat, mag je deze
gebruiken (vb.: Aken, Berlijn, Keulen, Londen, Parijs, Rome). Wanneer er meerdere plaatsen
worden vermeld, dan noteer je deze allemaal gescheiden door een streepje.
KARAGEORGHIS, Vassos, LAFFINEUR, Robert & VANDENABEELE, Frieda (eds.), Four Thousand
Years of Images on Cypriote Pottery. Proceedings of the Third International Conference of
Cypriote Studies. Nicosia, 3-4 May, 1996, Brussel – Luik – Nicosia, Vrije Universiteit
Brussel – Université Liège: The A.G. Leventis Foundation, 1997.
Indien de plaats van uitgave niet is vermeld, maak je gebruik van “s.l.” (= sine loco, Latijnse term
voor “zonder plaats”), cursief geschreven.
PAAPE, Harry, De Geuzen, s.l.: Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des
Boekhandel, 1965.
OPMERKING: Bij een tijdschrift moet er geen plaats van uitgave worden opgegeven.
2.4. de uitgeverij
Onder meer om een publicatie makkelijk te kunnen bestellen, maar ook om de wetenschappelijke
waarde van een publicatie te kunnen inschatten, is het belangrijk de uitgeverij op te nemen in je
referentie. Dit is niet de verantwoordelijke uitgever of editor!
In het volgende voorbeeld is David W. Rupp de verantwoordelijke uitgever, maar de uitgeverij die
de SIMA-reeks uitbrengt, waarvan het werk deel uitmaakt, is Paul Åströms Förlag.
RUPP, David W. (ed.), Western Cyprus Connections. An Archaeological Symposium Held at
Brock University, St. Catharines, Ontario, Canada March 21-22, 1986 , Studies in
Mediterranean Archaeology, 77, Gothenburg: Paul Åströms Förlag, 1987.
Soms wordt een publicatie niet uitgegeven door één, maar meerdere uitgeverijen. Je plaatst dan
een liggend streepje tussen de verschillende namen van uitgeverijen.
DIDEROT, M. & D’ALEMBERT, M., Encyclopédie ou dictionnaire raisonné des sciences, des arts
et des métiers, vol. 1, Parijs: Briasson – Le Breton – Durand, 1751.
2.5. heruitgave of herdruk
De informatie omtrent uitgave of druk wordt vermeld op de titelpagina van de publicatie, tenzij
het een eerste publicatie of druk is. In dat geval hoef je geen gegevens omtrent uitgave of druk
op te nemen.
Onder ‘heruitgave’ verstaan we een werk waarvan de inhoud na de eerste publicatie werd
34
gewijzigd. Dat geldt voor werken die werden gecorrigeerd,
geactualiseerd of uitgebreid. Onder ‘herdruk’ verstaan we
daarentegen een werk waarvan de inhoud na de eerste publicatie niet werd gewijzigd. Je neemt
de gegevens op na de titel en vermeldt dan pas de plaats van publicatie en de uitgeverij.
2.5.1. heruitgave
Gaat het over een heruitgave, moet je dit zeker opnemen in je referentie door de gegevens voluit
of afgekort op te nemen. Je kunt gebruik maken van “ed.” (= editie). Heruitgaven kunnen in een
werk onder meer aangeduid worden met ‘herziene uitgave’, ‘revised edition’, ‘nouvelle édition’
of , ‘überarbeitete Auflage’.
MILLER, Alexander, Contemporary Metaethics: An Introduction, 2e ed., Cambridge: Polity,
2011.
LEVINAS, Emmanuel, Totaliteit en oneindigheid: Essay over de exterioriteit, vertaald door
Theo DE BOER en Chris BREMMERS, annotaties Theo DE BOER, nawoord Chris BREMMERS,
grondig herziene editie van De totaliteit en het oneindige, Baarn: Ambo, 1987,
Amsterdam: Boom, 2012.
2.5.2. herdruk
Je vermeldt het jaartal van de uitgave waar jij mee werkt, eventueel ook de datum van de eerste
uitgave.
KEIJ, Jan, Eenvoudig gezegd. Levinas, een nieuwe blik op mens en wereld, 3e druk (1e druk
1991), Kampen: Kok Agora, 1994.
Soms is de publicatie een recente, ongewijzigde herdruk. De uitgever gaf het bovenstaande werk
bijvoorbeeld voor het eerst uit in 1991 en drukte in 1994 een derde oplage. Je hoeft de datum
van de eerste uitgave dan eigenlijk niet te vermelden.
KEIJ, Jan, Eenvoudig gezegd. Levinas, een nieuwe blik op mens en wereld, 3e druk Kampen:
Kok Agora, 1994.
Heeft een andere uitgever hetzelfde werk, zonder wijzigingen, ‘opnieuw uitgegeven’ of werd het
werk in een ander formaat (digitale of een pocket-versie), op de markt gebracht, dan neem je de
publicatiegegevens van de originele uitgave op. Het betreft meer bepaald het publicatiejaar, de
plaats van uitgave en de uitgever. Je doet dit enkel als het nuttig is voor je lezer om te weten
wanneer het werk voor het eerst verscheen.
Soms verloopt er meer tijd tussen de originele druk en de herdruk. Dit is bijvoorbeeld het geval
bij een facsimile uitgave of fotomechanische herdruk. In dat geval neem je niet alleen de
gegevens van de herdruk op, maar vermeld je ook de gegevens van de originele editie.
35
2.5.3. varia
Een tijdschriftartikel kan herdrukt of heruitgegeven worden
als een hoofdstuk in een boek. Ook hier is de regel: verwijs naar de publicatie die jij raadpleegde
en geef eventueel (indien het van belang is) de publicatiegegevens van de originele uitgave door
“voordien gepubliceerd in” of “herdrukt in”.
2.6. het jaartal of de datum
Je vermeldt het jaartal of de datum van de publicatie die jij gebruikt. Is het belangrijk het jaartal
van de originele uitgave mee te delen, dan neem je het op in je referentie (cfr. supra).
Indien de datum van uitgave of het jaartal niet is vermeld, maak je gebruik van “s.d.” (= sine dato,
Latijnse term voor “zonder datum”), cursief geschreven. Indien noch de plaats van uitgave, noch
de datum van uitgave gekend zijn, dan noteer je “s.l.n.d.” (= sine loco nec dato, Latijnse term
voor “zonder plaats noch datum”), cursief geschreven.
BROUWER, J., Montigny. Afgezant der Nederlanden bij Philips II, Amsterdam: Meulenhoff, s.d.
36
2.7. Pagina’s, platen, figuren
Pagina’s
Door de paginanummers in je referentie op te nemen, kunnen je lezers de informatie die je
bespreekt beter nagaan. Je bent steeds verplicht de correcte pagina(‘s) te vermelden. Zowel een
enkele pagina als meerdere pagina’s worden aangegeven met de afkorting “p.” voorafgaand aan
het cijfer. Als pagina’s met Romeinse cijfers genummerd zijn (bijvoorbeeld een inleiding), neem je
die Romeinse cijfers over, naargelang de vormgeving van het werk in kapitalen (XXIV), of in kleine
letters (xxiv).
OPGELET: Soms worden meerdere pagina’s voorafgegaan door “pp.” en wordt het aantal
bladzijden van bijvoorbeeld een monografie, aangeduid door de afkorting “p.” te laten volgen op
het cijfer. Binnen de vakgroep geldt de afspraak dat je dit niet hoeft te doen.
... , RDAC 1999, p. 185. (> slechts die ene aangeduide bladzijde wordt bedoeld)
… , RDAC 1999, pp. 185-195. (> alle bladzijden tussen p. 185 en 195 worden bedoeld)
... , RDAC 1999, pp. 185, 190 en 197. (> slechts die drie aangeduide bladzijden worden
bedoeld)
... , RDAC 1999, p. 30, noot 42. (> de voetnoot op p. 30 uit een ander werk wordt
bedoeld)
... , SIMA, 77, Gothenburg: Paul Åströms Förlag, 1987, 240 p. (> het werk telt 240
pagina’s)
Platen
Dit zijn bladen met illustraties, die gewoonlijk middenin of achteraan een boek zijn gebundeld. Ze
worden meestal met Romeinse cijfers genummerd, terwijl voor de aanduiding van de individuele
afbeeldingen Arabische cijfers wordt gebruikt. Je gebruik de afkorting “pl.” (= plaat). Je verwijst
naar een bepaalde afbeelding op een plaat.
…, Londen: Routledge, 1990, pl. LI: 29.
…, Londen: Routledge, pl. LI: 29 en LV: 41.
Figuren
Figuren kunnen tekeningen, foto’s, plannen, of grafieken zijn, die gewoonlijk in de tekst zijn
opgenomen.
…, Londen: Routledge, p. 32, fig. 4.
…, Londen: Routledge, p. 32, 34, fig. 4, 7 en 9.
37
2.8. varia
2.8.1. onuitgegeven verhandeling
Verwijs je naar een onuitgegeven verhandeling, dan geef je dit aan in de referentie met een
omschrijving van de verhandeling (onuitgegeven masterproef, doctoraatsproefschrift) gevolgd
door een komma, de instelling waar de verhandeling is voorgelegd en het jaar. Dit alles vervangt
de plaats van uitgifte en het jaartal.
DELARIVIÈRE, Sven, Artificial free will: in which an account of free will is argued for that is
compatible with determinism, correspondent with consciousness and constructible for
artificial intelligence, onuitgegeven masterproef, Vrije Universiteit Brussel, 2015.
DOMBRECHT, Kristof, Plattelandsgemeenschappen, lokale elites en ongelijkheid in het
Vlaamse kustgebied (14de-16de eeuw). Case-study: Dudzele ambacht, onuitgegeven
doctoraatsproefschrift, Universiteit Gent, 2014.
2.8.2 krantenartikel
Indien er geen gekende auteur is, begint de referentie met de titel van het artikel. Wanneer je
enkel initialen hebt van de auteur, kun je doorgaans de volledige naam van de auteur
terugvinden bij de informatie over de krant zelf. Bij krantenartikels vermeld je niet enkel het
jaartal, maar neem je de exacte verschijningsdatum op. Vaak vind je krantenartikels online terug,
hoe je daarnaar verwijst, verneem je in het volgende deel.
PIÉRARD, Louis, ‘Art décoratif’, Le Peuple, 21 juni 1924, p. 3.
38
3. elektronische publicaties
De bibliografische verwijzing naar elektronische publicaties
(een boek, een tijdschriftartikel, een krantenartikel) volgt zo veel mogelijk de richtlijnen voor
gedrukte publicaties, zodat de lezer over voldoende gegevens beschikt om de elektronische
publicatie terug te vinden.
Je vermeldt echter ook een ‘permanente’ link (DOI) of, wanneer je geen DOI vindt, de URL. Neem
deze link volledig over en zorg ervoor dat je de opmaak aanpast: verwijder de hyperlink (via
rechtermuisklik > hyperlink) en neem de link over in het zwart, zonder te onderlijnen.
In sommige gevallen moet je extra waakzaam zijn. Wanneer je bijvoorbeeld verwijst naar een
elektronisch bericht in een discussiegroep, moet je controleren of de berichten in deze
discussiegroep worden gearchiveerd en dus kunnen geraadpleegd worden. In andere gevallen
moet je je referentie aanpassen aan het publicatietype. We bespreken in detail hoe je moet
verwijzen naar een internetsite, documenten uit databanken en een cd-rom.
3.1. internetsite
3.1.1. home page
De volgende gegevens moeten worden vermeld: de naam van de internetsite, de laatste datum
van herziening, de datum wanneer jij deze site hebt geraadpleegd gevolgd door een punt en het
adres van de internetsite.
Catalhoyuk Research Project, Institute of Archaeology, University College London,
Çatalhöyük. Excavations of a Neolithic Anatolian Höyük, 18 augustus 2008, geraadpleegd
op 7 oktober 2008, http://www.catalhoyuk.com/.
3.1.2. pagina op een website
Van andere ‘pagina’s’ of vensters neem je de titel op, die je tussen enkele aanhalingstekens
plaatst.
Catalhoyuk Research Project, Institute of Archaeology, University College London,
‘Mission Statement’, Çatalhöyük. Excavations of a Neolithic Anatolian Höyük, 18 augustus
2008, geraadpleegd op 7 oktober 2008, http://www.catalhoyuk.com/mission.html.
BÉRENGER, Jean, ‘Marie-Thérèse (1717-1780) archiduchesse d’Autriche et impératrice,
reine de Hongrie et de Bohême (1740)’, Encyclopaedia Universalis, 2018, geraadpleegd
op 17 mei 2018, http://www.universalis-edu.com/encyclopedie/marie-therese/.
3.2. Documenten uit een databank
In sommige databankteksten is de paginering van de originele, gedrukte teksten niet opgenomen.
Voeg in dat geval de databank toe aan je referentie.
POTT, Heleen, De liefde van Alcibiades: Over de rationaliteit van emoties, Amsterdam:
39
Boom, 1992, Filosofiebank, https://www-
filosofiebank-nl.kuleuven.ezproxy.kuleuven.be/?
tp=1&filp=1&Boom
Melding=Gebruiker+heeft+geen+toegang&BoomToken=fKgrTeDfZROnN%2fQCM1JBpA.
3.3. CD-ROM
De volgende gegevens moeten worden vermeld: de naam van de auteur(s), de titel, de plaats en
datum van uitgave. Na de titel noteer je tussen haakjes “cd-rom” om te benadrukken dat het om
een cd-rom gaat. Wanneer je naar een specifieke “pagina” of illustratie wil verwijzen op de cd-
rom, doe je dit op dezelfde wijze als bij een gedrukte publicatie.
DUCHÊNE, Hervé & GIRERD, Stéphane, Delos: A Database of Archaeological Images (oorspr.
titel: Base de données d’images archéologiques, Athènes-Dijon 1996) (cd-rom), vertaald
door Nicholas K. RAUH, Rhys F. TOWNSEND & John C. BEDNAR, New York: Educagri éditions,
1998.
40
4. bronnen
OPMERKING OVER TERMINOLOGIE:
Binnen de opleiding Geschiedenis hanteert men inzake publicaties meestal een andere
terminologie dan bij de opleidingen Wijsbegeerte & Moraalwetenschappen en
Kunstwetenschappen & Archeologie.
In de opleiding Geschiedenis zal je kennis maken met de tegenstelling tussen ‘bronnen’ (= een
overblijfsel uit een historische periode dat informatie levert over die periode) en
‘wetenschappelijke literatuur’ (= dit is een werk dat het resultaat is van wetenschappelijk
onderzoek naar die periode).
Binnen de opleidingen Wijsbegeerte & Moraalwetenschappen en Kunstwetenschappen &
Archeologie spreekt men over ‘primaire’ en ‘secundaire bronnen’. Of een bron al dan niet als
primair of secundair beschouwd wordt, hangt af van de context van het onderzoek.
4.1. originele bronnen
4.1.1. gedrukte bronnen
Vanaf de inburgering van de drukpers in de vijftiende eeuw zijn sommige bronnen gedrukt en dus
in het verleden zelf uitgegeven en verspreid. Deze bronnen worden vandaag veelal bewaard in
bibliotheken. Naar dergelijke bronnen refereer je zoals naar een (moderne) gedrukte publicatie.
GRAMAYE, I. B., Antiquitates illustrissimi ducatus Brabantiae, Brussel: Joannis Momartii,
1610, p. xxii.
Soms kunnen titels van oudere gedrukte werken erg lang zijn. In dat geval volstaat het om het
eerste deel van de titel te noteren en aan te geven welke woorden je weglaat door “ (...)” te
plaatsen.
VALLA, Lorenzo, De falso credita et ementita Constantini M. imp. Ro. Donatione
declamatio (…), Lugduni Batavorum: Jacobi Marci, 1620.
4.1.2. archivalische bronnen
Archivalische bronnen zijn documenten die nooit uitgegeven zijn en bewaard worden in een
archiefinstelling. Wanneer je verwijst naar een archivalische bron, geef je eerst een omschrijving
van de bron met datering, gevolgd door de vindplaats van de bron. Is een bron niet gedateerd,
duid je dat aan met ‘s.d.’, waarna je tussen vierkante haakjes een door onderzoek opgestelde
datering kunt laten volgen. De vindplaats omvat: de archiefbewaarplaats, het archieffonds
(cursief) en het inventarisnummer (met aanduiding ‘inv. nr.’). Ten slotte geef je eventueel aan
naar welk folio je verwijst (‘fol.’ of ‘fols.’). Een folio is een pagina in een manuscript en heeft een
voorzijde (recto) en achterzijde (verso). Een verwijzing naar de achterzijde van het dertiende blad
41
in een bron is dan f. 13v. Is uit de tekst al duidelijk over
welke bron het gaat, kun je de omschrijving in de voetnoot
achterwege laten. Verwijs je meermaals naar hetzelfde archief en archieffonds, kun je bij de
eerste referentie tussen haakjes een afkorting toevoegen die je in volgende verwijzingen kunt
gebruiken. Dat kan uiteraard ook in een aparte lijst met afkortingen.
Dossier over proces tussen Mechelen en Diest over de vrijstelling van de Diestse
wijnaccijns voor Mechelse kooplieden, 1633, Rijksarchief te Anderlecht, Raad van
Brabant. Processen van steden (behalve Brussel), inv. nr. 16.
Stadsrekening Mechelen, 1502-1503, Stadsarchief Mechelen (SAM), Stadsrekeningen, inv.
nr. 178, f. 40v.
Statuten van het vleeshouwersambacht, 6-03-1606, SAM, Vleeshouwersambacht, inv. nr.
17, f. 2r.
Register met grondrenten voor Maria van Artesië te Sluis, s.d. [circa 1330], Archives
Départementales du Nord, Série B: Chambres des Comtes, inv. nr. 3990, f. 1r.
4.2. uitgegeven bronnen
Sommige bronnen – zowel archivalische als gedrukte – kunnen later uitgegeven zijn, om redenen
van raadpleegbaarheid en preservatie van het origineel. Een uitgever geeft de tekst van de bron
dan opnieuw uit, al dan niet voorzien van kritische noten of een inleiding. Wanneer je refereert
aan een uitgegeven bron, geef je eerst de naam van de originele auteur van de bron (indien
gekend) gevolgd door de titel van de publicatie (cursief). Na de titel (of eventueel het deel) komt
een punt en de naam van de uitgever met de aanduiding ‘(ed.)’. Daarna volgt de plaats, de
uitgeverij en het jaar van publicatie, en eventueel de pagina’s waaraan je refereert. Wanneer de
uitgegeven bron geen gekende auteur heeft, begint de referentie met de titel van de bron.
DE POTTRE, Jan, Dagboek van Jan de Pottre 1549-1602. DE SAINT GENOIS, Jules (ed.), Gent: C.
Annoot-Braeckman, 1861, p. 27-32.
VASARI, Giorgio, De levens van de grootste schilders, beeldhouwers en architecten (oorspr.
titel: Le vite de' più eccellenti pittori, scultori e architettori, Florence, 1550), VAN VEEN,
Henk & KEE, Anthonie (eds.), 4de druk, Amsterdam: Olympus, 2013, p. 288-302.
Het leven van de heilige bisschop Sint Ludger, Middelnederlandse tekstedities, 11, JONGEN,
Ludo (ed.), Hilversum: Verloren, 2009, p. 13.
Actes des États Généraux des Pays-Bas 1576-1585. Notices chronologiques et analytiques
II, M. GACHARD (ed.), Brussel: M. Hayez, 1866, p. 270-271.
VAN MARNIX VAN SINT-ALDEGONDE, Philips, Marnix Epistulae: de briefwisseling van Marnix
42
van Sint-Aldegonde. Een kritische uitgave I, GERLO,
Aloïs & DE SMET, Rudolf (eds.), Brussel: VUBPress,
1990, p. 107-110.
Coutumes du pays et duché de Brabant. Quartier de Bruxelles I, coutumes de la ville de
Bruxelles. DE CUYPER, A. (ed.), Brussel: F. Gobbaerts, 1869, p. 112.
Recueil des ordonnances des Pays-Bas. Règne d’Albert et d’Isabelle: 1597-1621, vol. 2,
BRANTS, V. (ed.), Brussel: F. Gobbaerts, 1912, p. 78-81.
De gekochte poorters van Mechelen (1400-1795), Poorterboeken van de Zuidelijke
Nederlanden, deel VII, KOCKEN, Marcel (ed.), Handzame: Familia et Patria, 1975.
43
5. systeem A (referenties in voetnoten)
In dit bibliografische systeem worden de referenties in
voetnoten vermeld. Voetnoten worden gebruikt om
- te verwijzen naar een of meerdere publicaties, waaruit je informatie hebt gehaald;
- bijkomende inlichtingen aan de lezer te verschaffen.
De verwijzing naar de voetnoot gebeurt in de tekst zelf,
- meestal op het einde van een zin of alinea, net na het leesteken.
Vermeule schreef een betoog over Mykeense grafkisten.1
- soms na een woord in een bepaalde zin, als de informatie in de noot direct betrekking
heeft op dat woord. We spreken dan over een verklarende voetnoot;
Volgens Vermeule zijn dergelijke larnakes1 van Mykeense oorsprong.
De plaats van de voetnoten is onderaan de pagina waar de verwijzing is opgenomen en moeten
doorlopend per hoofdstuk genummerd worden.
EÉN VOETNOOT, VERSCHILLENDE PUBLICATIES:
1 Indien je in eenzelfde voetnoot naar verschillende publicaties verwijst, dan rangschik je deze
ofwel alfabetisch per auteur, ofwel chronologisch, van oudste tot jongste publicatie.
2 Let op dat je je consequent aan één gekozen rangschikkingsysteem houdt!
3 De werken worden onderling gescheiden met een “;” (punt komma).
4 Denk eraan dat de voetnoot steeds eindigt met een punt.
5 Een voetnoot kan ook een combinatie vormen van een verwijzing naar een publicatie waaruit je
informatie hebt gehaald en bijkomende informatie die je de lezer wil meegeven. Dan kun je een
punt gebruiken om beide delen te scheiden. Verwijs je in je tekst bijvoorbeeld naar het
(voorlopige) einde van het regentschap van Maximiliaan van Oostenrijk tijdens de Vlaamse
Opstand (1483-1492)13, kan daar volgende voetnoot op volgen:
13 VAN LEEUWEN, Jacoba, ‘Balancing Tradition and Rites of Rebellion. The Ritual Transfer of Power
in Bruges on 12 February 1488’, in: EADEM (ed.), Symbolic Communication in Late Medieval Towns,
Leuven: Leuven University Press, 2006, p. 65-66. Voor meer informatie over de Vlaamse Opstand
tegen Maximiliaan, zie: HAEMERS, Jelle, De strijd om het regentschap over Filips de Schone.
Opstand, facties en geweld in Brugge, Gent en Ieper (1482-1488), Historische Monografieën
Vlaanderen, 2, Gent: Academia Press, 2014.
5.1. algemene richtlijnen
Referenties kunnen lang uitvallen. Daarom geef je in je voetnoten enkel de volledige referentie
44
wanneer je voor het eerst aan een werk refereert. Nadien
schakel je over op verkorte referenties. Je kunt ook gebruik
maken van Latijnse afkortingen, maar dit geniet de voorkeur van de vakgroep niet. Waar je ook
voor kiest, terwijl je aan een taak aan het sleutelen bent, is het beter om te werken met verkorte
referenties.
5.1.1. verkorte referenties
Verwijs je in (een) volgende voetno(o)t(en) naar hetzelfde werk, kun je een verkorte referentie
gebruiken. Deze bestaat uit de naam van de auteur (zonder initialen of voornaam) gevolgd door
een komma, het/de eerste woord(en) van de titel gevolgd door een komma en de pagina
waaraan je refereert. Zorg steeds dat er geen verwarring mogelijk is naar welk werk (of deel van
een werk) je verwijst en gebruik consequent dezelfde verkorte versie van een titel!
1 HIGGINS, Reynold A., Catalogue of the Terracottas in the Department of Greek and Roman
Antiquities, British Museum, vol. 1, Londen: British Museum Press, 1954, p. 23.
2 SCHÜRMANN, Wolfgang, Katalog der antiken Terrakotten im badischen Landesmuseum
Karlsruhe, Studies in Mediterranean Archaeology, 84, Gothenburg: Paul Åströms förlag,
1989, p. 95, nr. 324.
3 HIGGINS, Greek Terracottas, Londen: Butler and Tanner Ltd, 1967, p. 46, nrs. 3-5;
SCHÜRMANN, Katalog, p. 121, nrs. 424-425.
4 HIGGINS, Catalogue British Museum, p. 62.
5.1.2. Latijnse afkortingen
op.cit.
De afkorting “op. cit.” (= opere citato, Latijnse term voor “in het aangehaalde werk”) gebruik je, in
schuindruk, wanneer je aan een werk refereert dat je reeds in een vroegere voetnoot hebt
vermeld. Ook op die manier wordt het voetnotenapparaat minder zwaar. Wanneer je naar
meerdere publicaties van eenzelfde auteur verwijst, mag je geen op. cit. gebruiken, maar gebruik
je vanaf de tweede vermelding een afkorting.
1 SCHÜRMANN, Wolfgang, Katalog der antiken Terrakotten im badischen Landesmuseum
Karlsruhe. Studies in Mediterranean Archaeology, 84, Gothenburg: Paul Åströms förlag,
1989, p. 95, nr. 324.
2 HIGGINS, Reynold A., Greek Terracottas, Londen: Butler and Tanner Ltd, 1967, p. 46, nrs.
3-5.
3 SCHÜRMANN, op. cit., p. 121, nrs. 424-425.
Idem, Eadem, Eidem, Eaedem
Wanneer je opeenvolgend verwijst naar eenzelfde auteur, dan vervang je diens naam vanaf de
45
tweede verwijzing door de Latijnse termen voor
“dezelfde(n)”: IDEM (voor een mannelijke auteur), EADEM
(voor een vrouwelijke auteur), EIDEM (voor meerdere auteurs), of EAEDEM (voor meerdere,
vrouwelijke auteurs).
1 HIGGINS, Reynold A., Greek Terracottas, Londen: Butler and Tanner Ltd, 1967, p. 46, nrs.
3-5; IDEM, Catalogue of the Terracottas in the Department of Greek and Roman
Antiquities, British Museum, vol. 1, Londen: British Museum Press, 1954, p. 62.
2 HIGGINS, Reynold A., Greek Terracottas, Londen: Butler and Tanner Ltd, 1967, p. 46, nrs.
3-5.
3 IDEM, Catalogue of the Terracottas in the Department of Greek and Roman Antiquities,
British Museum, vol. 1, Londen: British Museum Press, 1954, p. 62.
4 BOONE, Marc & HOWELL, Martha, ‘Introduction’, in: EIDEM (eds.), The Power of Space in
Late Medieval and Early Modern Europe. The Cities of Italy, Northern France and the Low
Countries, Turnhout: Brepols, 2013, p. 1-9.
Idem en Ibidem
Indien je opeenvolgend verwijst naar eenzelfde publicatie, maar naar een andere pagina, plaat of
figuur, dan vermeld je het werk vanaf de tweede verwijzing met IDEM, (= Latijnse term voor
“hetzelfde”).
1 SOLY, Hugo, ‘Economische ontwikkeling en sociale politiek in Europa tijdens de overgang
van middeleeuwen naar nieuwe tijden’, Tijdschrift voor Geschiedenis, 88, 1975, p. 585.
2 IDEM, p. 413.
De term IBIDEM (= Latijnse term voor “op dezelfde plaats”) kan gebruikt worden, wanneer je naar
exact dezelfde pagina, plaat, of figuur in een publicatie verwijst. Het is echter aangeraden het
gebruik van ‘Ibidem’ zoveel mogelijk te vermijden. Dit kan door de voorgaande voetnoot wat
later in de tekst te plaatsen.
1 LIS, Catharina & SOLY, Hugo, ‘Ambachtsgilden in vergelijkend perspectief: de Noordelijke
en de Zuidelijke Nederlanden, 15de-18de eeuw’, in: EIDEM (eds.), Werelden van verschil.
Ambachtsgilden in de Lage Landen, Brussel: VUBPress, 1997, p. 35.
2 IBIDEM.
OPGELET: Let op dat de eerste voetnoot op een pagina geen van bovenstaande verwijzingen geeft.
Opnieuw is de regel om verwarring te allen tijde te vermijden. Controleer je voetnoten aan het
einde van de herwerking.
46
5.2. bijkomende informatie in voetnoot
Je kunt oordelen dat het nuttig is om bijkomende informatie
in een voetnoot op te nemen. Indien je deze informatie uit een publicatie hebt gehaald, dan
informeer je eerst de lezer en daarna verwijs je naar je bron, die je tussen haakjes plaatst.
1 Ook granaatappels worden op deze wijze versierd (HIGGINS, Reynold A., Greek Terracottas,
Londen, Butler and Tanner Ltd, 1967, p. 23, nr. 2).
Soms is het nuttig om een auteur letterlijk aan te halen in je tekst. Je citeert de woorden van de
auteur, zowel in de oorspronkelijke taal als met dezelfde opmaak, en je plaatst het citaat tussen
aanhalingstekens.
Weil stelt immers dat “If museums cannot assert their importance as museums, then
museums may not be perceived as important at all.”5
In voetnoot 5 vermeld je dan de publicatie en pagina waar je het citaat hebt gehaald:
5 WEIL, Stephen E., A Cabinet of Curiosities: Inquiries into Museums and their Prospects,
Washington DC: Smithsonian Institution Press, 1995, p. 36.
Indien je een citaat wenst te vermelden dat langer is dan 50 woorden, een ‘blokcitaat’, moet het
afgezonderd worden van het corpus van de tekst. Naast het toepassen van bovenstaande regels,
noteer je het citaat in een kleinere lettergrootte (in casu lettergrootte 10) en laat je het
inspringen tegenover de gewone tekst. Je geeft zo duidelijk aan dat het niet behoort tot je eigen
tekst.
Honour formuleert dit als volgt:
“The insistency on purity, simplicity and volumetric clarity in architecture
corresponds with the painter’s preoccupation with outline drawing. Paintings of
architecture similarly stress the contrasts between juxtaposed masses, as in
Abildgaard’s vision of ancient Athens or, indeed, Koch’s distant view of a little town
in a pastoral landscape.”23
(‘23’ is het nummer van de voetnoot waarin je de referentie vermeldt)
OPGELET: Te veel blokcitaten gebruiken (en te veel citeren in het algemeen) duidt vaak op luiheid
en een te gebrekkige interpretatiekracht. Gebruik een citaat vooral om een eigen interpretatie te
ondersteunen.
47
6. systeem B (referenties in de tekst)
Dit bibliografische systeem is een toepassing van het
Harvard System, wat inhoudt dat de referenties in het tekstgedeelte staan verweven. Meer
bepaald plaats je de achternaam van de auteur, het jaartal van de publicatie en eventueel de
pagina(’s) tussen haakjes. Voetnoten worden gebruikt om bijkomende informatie te verschaffen,
al dan niet met opgave van bijkomende bibliografische referenties.
6.1. Algemene richtlijnen
Verwijzing naar een volledige publicatie: (JONES, 1989)
Verwijzing naar pagina(‘s): (HARRISON, 1987, p. 40-42)
Verwijzing naar illustratie(s): (DE BIE, 2001, pl. 45)
Verwijzing naar voetnoot: (JANSSENS, 2003, p. 30 n. 12)
Wanneer je refereert aan meerdere werken worden deze onderling gescheiden met een “;” (punt
komma). Je rangschikt de publicaties ofwel alfabetisch per auteur, ofwel chronologisch, van
oudste tot jongste publicatie. Let erop dat je consequent hetzelfde rangschikkingsysteem
gebruik!
(HALLAGER, 1996, p. 235; HARRISON, 1987, p. 40-42; JONES, 1989; ROKEACH et al., 1960)
(ROKEACH et al., 1960; HARRISON, 1987, p. 40-42; JONES, 1989; HALLAGER, 1996, p. 235)
Wanneer je refereert aan meerdere werken van eenzelfde auteur, hoef je de naam maar
eenmaal te vermelden.
(JONES, 1989; 1999)
(HARRISON, 1987, p. 40-42; 2002, p. 67)
Bij auteurs met meerdere publicaties in eenzelfde referentiejaar wordt het jaartal zonder spatie
gevolgd door een letter ‘a, b, c’.
(KEIJ, 1994a, p. 5; KEIJ, 1994b, p. 10-13).
Je noteert de referentie in het tekstgedeelte op een van de volgende wijzen:
Hallager (1996, p. 235) meent dat dit type nog niet voorkomt in de 18de eeuw.
Hallager meent dat dit type nog niet voorkomt in de 18de eeuw (HALLAGER, 1996, p. 235).
OPGELET: Om verwarring te voorkomen, worden in de tekst zelf de initialen van de voornaam
enkel vermeld indien meerdere auteurs dezelfde achternaam hebben en in hetzelfde jaar
gepubliceerd hebben.
48
6.2. Bijkomende informatie in voetnoot
Je kunt oordelen dat het nuttig is om bijkomende informatie
in een voetnoot op te nemen. Indien je deze informatie uit een publicatie hebt gehaald, dan kun
je op de volgende twee manieren naar het werk verwijzen:
1 Ook granaatappels worden op deze wijze versierd (HIGGINS, 1967, 23, nr. 2).
2 Volgens Higgins (1967, 23, nr. 2) worden ook granaatappels op deze wijze versierd.
Soms is het nuttig om een auteur letterlijk aan te halen in je tekst. Je citeert de woorden van de
auteur, zowel in de oorspronkelijke taal als met dezelfde opmaak, en je plaatst het citaat tussen
aanhalingstekens.
Weil (1995, p. 36) stelt immers dat “If museums cannot assert their importance as
museums, then museums may not be perceived as important at all.”
Indien je een citaat wenst te vermelden dat langer is dan 50 woorden, een ‘blokcitaat’, moet het
afgezonderd worden van het corpus van de tekst. Naast het toepassen van bovenstaande regels,
noteer je het citaat in een kleinere lettergrootte (in casu lettergrootte 10) en laat je het
inspringen tegenover de gewone tekst. Je geeft zo duidelijk aan dat het niet behoort tot je eigen
tekst.
Honour (1979, p. 135) formuleert dit als volgt:
“The insistency on purity, simplicity and volumetric clarity in architecture
corresponds with the painter’s preoccupation with outline drawing.
Paintings of architecture similarly stress the contrasts between juxtaposed
masses, as in Abildgaard’s vision of ancient Athens or, indeed, Koch’s
distant view of a little town in a pastoral landscape.”
OPGELET: Te veel blokcitaten gebruiken (en te veel citeren in het algemeen) duidt vaak op luiheid
en een te gebrekkige interpretatiekracht. Gebruik een citaat vooral om een eigen interpretatie te
ondersteunen.
49
7. De referentielijst
In de referentielijst neem je alle werken op waaraan je in je
paper refereert. Werken die je hebt geraadpleegd tijdens je heuristisch onderzoek, maar die je
niet gebruikt in de redactie van je paper, worden niet in de referentielijst opgenomen. Na elke
bibliografische referentie voeg je een inspringing toe. De lijst van referenties dient, indien van
toepassing, voorafgegaan te worden door een lijst van gebruikte afkortingen.
De ordening gebeurt alfabetisch op auteursnaam (achternaam) en in tweede orde chronologisch
op het publicatiejaar.
BOONE, Marc, Historici en hun métier: een inleiding tot de historische kritiek, Gent:
Academia Press, 2005.
BOONE, Marc, Historici en hun métier: een inleiding tot de historische kritiek, 3e herziene
ed., Gent: Academia Press, 2011.
BOONE, Marc & HOWELL, Martha, ‘Introduction’, in: EIDEM (eds.), The Power of Space in Late
Medieval and Early Modern Europe. The Cities of Italy, Northern France and the Low
Countries, Turnhout: Brepols, 2013, p. 1-9.
INDELING REFERENTIELIJST: Afhankelijk van je discipline is het gebruikelijk om je referentielijst onder
te verdelen. Historici zonderen bronnen bijvoorbeeld af van wetenschappelijke literatuur en
groeperen bronnen per archiefbewaarplaats en archieffonds. Filosofen werken meestal niet met
categorieën, maar noteren alle werken alfabetisch-chronologisch onder elkaar. Kunsthistorici en
archeologen delen de lijst soms op in primaire en secundaire bronnen.
Volg daarom de specifieke richtlijnen van je docent of opleiding voor de indeling van je
referentielijst.
De referentielijst op de volgende pagina’s geeft je een idee van hoe je een referentielijst opdeelt
volgens de regels van de kunst bij historici.
50
Referentielijst
Bronnen
Archivalische bronnen
Archives Départementales du Nord (Rijsel)
Register met grondrenten voor Maria van Artesië te Sluis, s.d. [circa 1330], Archives
Départementales du Nord, Série B: Chambres des Comtes, inv. nr. 3990.
Stadsarchief Mechelen
Stadsrekening Mechelen, 1502-1503, Stadsarchief Mechelen, Stadsrekeningen, inv. nr.
178.
Statuten van het vleeshouwersambacht, 6-03-1606, Stadsarchief Mechelen,
Vleeshouwersambacht, inv. nr. 17.
Rijksarchief te Anderlecht
Dossier over proces tussen Mechelen en Diest over de vrijstelling van de Diestse
wijnaccijns voor Mechelse kooplieden, 1633, Rijksarchief te Anderlecht, Raad van
Brabant. Processen van steden (behalve Brussel), inv. nr. 16.
Rijksarchief te Gent
Klachtenbrief van Damme gericht aan de graaf van Vlaanderen, s.d. [begin veertiende
eeuw], Rijksarchief te Gent, Charters van de graven van Vlaanderen. Chronologisch
Supplement, inv. nr. 384.
Uitgegeven bronnen
Actes des États Généraux des Pays-Bas 1576-1585. Notices chronologiques et analytiques II, M.
GACHARD (ed.), Brussel: M. Hayez, 1866.
Coutumes du pays et duché de Brabant. Quartier de Bruxelles I, coutumes de la ville de Bruxelles.
DE CUYPER, A. (ed.), Brussel: F. Gobbaerts, 1869.
De gekochte poorters van Mechelen (1400-1795), Poorterboeken van de Zuidelijke Nederlanden,
deel VII, KOCKEN, Marcel (ed.), Handzame: Familia et Patria, 1975.
DE POTTRE, Jan, Dagboek van Jan de Pottre 1549-1602. DE SAINT GENOIS, Jules (ed.), Gent: C. Annoot-
Braeckman, 1861.
Het leven van de heilige bisschop Sint Ludger, Middelnederlandse tekstedities, 11, JONGEN, Ludo
(ed.), Hilversum: Verloren, 2009.
Recueil des ordonnances des Pays-Bas. Règne d’Albert et d’Isabelle: 1597-1621, vol. 2, BRANTS, V.
51
(ed.), Brussel: F. Gobbaerts, 1912.
VAN MARNIX VAN SINT-ALDEGONDE, Philips, Marnix Epistulae: de
briefwisseling van Marnix van Sint-Aldegonde. Een kritische uitgave I, GERLO, Aloïs & DE SMET,
Rudolf (eds.), Brussel: VUBPress, 1990.
VASARI, Giorgio, De levens van de grootste schilders, beeldhouwers en architecten (oorspr. titel: Le
vite de' più eccellenti pittori, scultori e architettori nelle redazioni del 1550 e 1568 , Florence,
1550), VAN VEEN, Henk & KEE, Anthonie (eds.), 4de druk, Amsterdam: Olympus, 2013.
Gedrukte bronnen
GRAMAYE, I. B., Antiquitates illustrissimi ducatus Brabantiae, Brussel: Joannis Momartii, 1610.
VALLA, Lorenzo, De falso credita et ementita Constantini M. imp. Ro. Donatione declamatio (…),
Lugduni Batavorum: Jacobi Marci, 1620.
Literatuur
ALDRIDGE, D. D., ‘Sparre, Claes’, in: NORDSTROM, Byron J. (ed.), Dictionary of Scandinavian History,
Westport – Londen: Greenwood, 1986, p. 50-51.
BÉRENGER, Jean, ‘Marie-Thérèse (1717-1780) archiduchesse d’Autriche et impératrice, reine de
Hongrie et de Bohême (1740)’, Encyclopaedia Universalis, 2018, geraadpleegd op 17 mei 2018,
http://www.universalis-edu.com/encyclopedie/marie-therese/.
BETANCOURT, Philip P., The History of Minoan Pottery, Princeton (NJ): Princeton University Press,
1985.
BLONDÉ, Bruno, Een economie met verschillende snelheden. Ongelijkheden in de opbouw en de
ontwikkeling van het Brabantse stedelijke netwerk (ca. 1750 – ca. 1790) , Verhandelingen van de
Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten, Klasse der Letteren,
nr. 166, Brussel: Paleis der Academiën, 1999.
BOONE, Marc, Historici en hun métier: een inleiding tot de historische kritiek , Gent: Academia
Press, 2005.
BOONE, Marc, Historici en hun métier: een inleiding tot de historische kritiek , 3e herziene ed., Gent:
Academia Press, 2011.
BOONE, Marc & HOWELL, Martha, ‘Introduction’, in: EIDEM (eds.), The Power of Space in Late
Medieval and Early Modern Europe. The Cities of Italy, Northern France and the Low Countries,
Turnhout: Brepols, 2013, p. 1-9.
BROUWER, J., Montigny. Afgezant der Nederlanden bij Philips II, Amsterdam: Meulenhoff, s.d.
Catalhoyuk Research Project, Institute of Archaeology, University College London, Çatalhöyük.
52
Excavations of a Neolithic Anatolian Höyük, 18 augustus
2008, geraadpleegd op 7 oktober 2008,
http://www.catalhoyuk.com/.
Catalhoyuk Research Project, Institute of Archaeology, University College London, ‘Mission
Statement’, Çatalhöyük. Excavations of a Neolithic Anatolian Höyük, 18 augustus 2008,
geraadpleegd op 7 oktober 2008, http://www.catalhoyuk.com/mission.html.
CULICAN, William, De kooplieden van de Levant. De Feniciërs en andere zeevarende volkeren aan
de oostelijke kusten van de Middellandse Zee (oorspr. titel: The First Merchant Venturers, Londen:
McGraw-Hill, 1965), vertaald door M. GERRITSEN, Amsterdam-Brussel: Elsevier, 1967.
DELCORPS, Vincent, ‘The Belgian Ministry of Foreign Affairs and the Challenge of Multilateralism
(1944-1960)’, Belgisch tijdschrift voor nieuwste geschiedenis, 44 (4), 2014, p. 8-35.
DELARIVIÈRE, Sven, Artificial free will: in which an account of free will is argued for that is
compatible with determinism, correspondent with consciousness and constructible for artificial
intelligence, onuitgegeven masterproef, Vrije Universiteit Brussel, 2015.
DE SMET, Rudolf & VERELST, Karin, ‘Justus Lipsius en Isaac Newton. Neostoicijnse invloeden op
Newtons Gravitatieconcept’, in: WALRAVENS, Else & STUY, Johan (eds.), Denken als openheid. Liber
Amicorum Hubert Dethier, Brussel: VUBPress, 1999, p. 171-187.
DIDEROT, M. & D’ALEMBERT, M., Encyclopédie ou dictionnaire raisonné des sciences, des arts et des
métiers, vol. 1, Parijs: Briasson – Le Breton – Durand, 1751.
DOMBRECHT, Kristof, Plattelandsgemeenschappen, lokale elites en ongelijkheid in het Vlaamse
kustgebied (14de-16de eeuw). Case-study: Dudzele ambacht, onuitgegeven doctoraatsproefschrift,
Universiteit Gent, 2014.
DUCHÊNE, Hervé & GIRERD, Stéphane, Delos: A Database of Archaeological Images (oorspr. titel:
Base de données d’images archéologiques, Athènes-Dijon 1996) (cd-rom), vertaald door Nicholas
K. RAUH, Rhys F. TOWNSEND & John C. BEDNAR, New York: Educagri éditions, 1998.
DUKERS, Birgit, ‘Maastrichtse vakwerkbouw, resten van een houten verleden’, Bulletin van de
Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond, 103, 2004, p. 201-214.
GAZE, Delia, Dictionary of Women Artists, vol. 1, Londen: Thorndike Press, 1997.
GODDEERIS, Theodoor, ‘Veslius (Wesel), Fransiscus (van)’, in: Commissie voor het Nationaal
Biografisch Woordenboek, Nationaal Biografisch Woordenboek, vol. 22, Brussel: KVAB, 2016, p.
1125-1134.
HAEMERS, Jelle, De strijd om het regentschap over Filips de Schone. Opstand, facties en geweld in
Brugge, Gent en Ieper (1482-1488), Historische Monografieën Vlaanderen, 2, Gent: Academia
53
Press, 2014.
HIGGINS, Reynold A., Catalogue of the Terracottas in the
Department of Greek and Roman Antiquities, British Museum, vol. 1, Londen: British Museum
Press, 1954.
HIGGINS, Reynold A., Greek Terracottas, Londen: Butler and Tanner Ltd, 1967.
HOPKIN, David, ‘Cinderella of the Breton Polders: Suffering and Escape in the Notebooks of a
Young Female Farm-Servant in the 1880s’, Past & Present, 238, 2018, p. 85-119.
HOPPENOT, Eric & MILON, Alain (eds.), Emmanuel Lévinas-Maurice Blanchot, penser la différence, 2e
ed., Parijs: Presses universitaires de Paris Ouest, 2009.
KARAGEORGHIS, Vassos, The Coroplastic Art of Ancient Cyprus, vol. 6, The Cypro-Archaic Period.
Monsters, Animals and Miscellanea, Nicosia: The A.G. Leventis Foundation, 1996.
KARAGEORGHIS, Vassos, LAFFINEUR, Robert & VANDENABEELE, Frieda (eds.), Four Thousand Years of
Images on Cypriote Pottery. Proceedings of the Third International Conference of Cypriote Studies.
Nicosia, 3-4 May, 1996, Brussel – Luik – Nicosia, Vrije Universiteit Brussel – Université Liège: The
A.G. Leventis Foundation, 1997.
KEIJ, Jan, Eenvoudig gezegd. Levinas, een nieuwe blik op mens en wereld , 3e druk, Kampen: Kok
Agora, 1994a.
KEIJ, Jan, Emmanuel Levinas: variaties op een thema, Kampen: Kok Agora, 1994b.
LEVINAS, Emmanuel, Totaliteit en oneindigheid: Essay over de exterioriteit, vertaald door Theo DE
BOER en Chris BREMMERS, annotaties Theo DE BOER, nawoord Chris BREMMERS, grondig herziene
editie van De totaliteit en het oneindige, Baarn: Ambo, 1987, Amsterdam: Boom, 2012.
LIS, Catharina & SOLY, Hugo, ‘Ambachtsgilden in vergelijkend perspectief: de Noordelijke en de
Zuidelijke Nederlanden, 15de-18de eeuw’, in: EIDEM (eds.), Werelden van verschil.
Ambachtsgilden in de Lage Landen, Brussel: VUBPress, 1997, p. 11-42.
MILLER, Alexander, Contemporary Metaethics: An Introduction, 2e ed., Cambridge: Polity, 2011.
MULLER, Jeffrey M., ‘De verzameling van Rubens in historisch perspectief’, in: Een huis vol kunst.
Rubens als verzamelaar (Rubenshuis, Antwerpen, 6 maart-13 juni 2004), Antwerpen: Rubenshuis
& Rubenianum, 2004, p. 10-85.
NAUERT, Charles G., ‘Webster, John (ca. 1578-ca.1625)’, in: IDEM, Historical Dictionary of the
Renaissance. Historical Dictionaries of Ancient Civilisations and Historical Eras, nr. 12, Lanham
(ML) – Oxford: The Scarecrow Press, 2004, p. 444-446.
PAAPE, Harry, De Geuzen, s.l.: Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandel, 1965.
54
Petit guide de la Haye et de ses environs, contenant la
description sommaire des monuments, des musees etc., Den
Haag: J. W. Ten Hagen, 1855.
PIÉRARD, Louis, ‘Art décoratif’, Le Peuple, 21 juni 1924, p. 3.
PIERSON, Peter, ‘Parma, Alexander Farnese, Duke of’, in: DEWALD, Jonathan (ed.), Europe 1450-
1789. Encyclopedia of the Early Modern World, vol. 4, New York: Scribner, 2004, p. 406-407.
POTT, Heleen, De liefde van Alcibiades: Over de rationaliteit van emoties, Amsterdam: Boom,
1992, Filosofiebank, https://www-filosofiebank-nl.kuleuven.ezproxy.kuleuven.be/?
tp=1&filp=1&Boom.Melding= Gebruiker+heeft+geen+toegang&BoomToken=fKgrTeDfZROnN
%2fQCM1JBpA.
REINARZ, Jonathan, ‘Learning by Brewing. Apprenticeship and the English Brewing Industry in the
Late Victorian and Early Edwardian Period’, in: DE MUNCK, Bert, KAPLAN, Steven L., SOLY, Hugo
(eds.), Learning on the Shop Floor. Historical Perspectives on Apprenticeship. International Studies
in Social History, vol. 12, New York – Oxford: Berghahn Books, 2007, p. 111-130.
RITTER, Harry, ‘Periodization’, in: IDEM, Dictionary of Concepts in History, New York – Westport –
Londen: Greenwood, 1986, p. 313-319.
RUPP, David W. (ed.), Western Cyprus Connections. An Archaeological Symposium Held at Brock
University, St. Catharines, Ontario, Canada March 21-22, 1986, Studies in Mediterranean
Archaeology, 77, Gothenburg: Paul Åströms Förlag, 1987.
SCHIETECATTE, Liesbet & SEALY, Judy, ‘Fish in a medieval fishing village along the North Sea: what do
isotopes have to say?’, in: PIETERS, M., VERHAEGHE, F. & GEAERT, G. (ed.), Visserij, Handel en Piraterij.
Vissers en vissersnederzettingen in en rond de Noordzee in de Middeleeuwen en later, vol. 1,
Bijdragen van het colloquim in Oostende Raversijde, Provinciaal Museum Walraversijde, België,
21-23 November 2003, Archeologie in Vlaanderen, Monografie, 6, Brussel: Vlaams Instituut voor
het Onroerend Erfgoed, 2006, p. 62-80.
SCHÜRMANN, Wolfgang, Katalog der antiken Terrakotten im badischen Landesmuseum Karlsruhe,
Studies in Mediterranean Archaeology, 84, Gothenburg: Paul Åströms förlag, 1989.
SOEN, Violet, Geschiedenis is een werkwoord. Een inleiding tot historisch onderzoek, Leuven:
Universitaire Pers Leuven, 2016.
SOLY, Hugo, ‘Economische ontwikkeling en sociale politiek in Europa tijdens de overgang van
middeleeuwen naar nieuwe tijden’, Tijdschrift voor Geschiedenis, 88, 1975, p. 584-597.
SULLIVAN, Margaret A., ‘Bosch, Bruegel, Everyman and the Northern Renaissance’, Oud Holland,
121, nr. 2/3, 2008, p. 117-146.
55
[VAN ASSEN, Cornelis Jacobus], Het onwettige der petitien aan
de Staten-Generaal, of geschied- en regtskundige uitlegging
van art. 161 der Grondwet, Leiden: C. C. Van der Hoek, 1829.
VAN BRUAENE, Anne-Laure & VAN BOUCHAUTE, Sarah, ‘Rederijkers, kannenkijkers. Drinking and
drunkenness in the sixteenth and seventeenth-century Low Countries’, Early Modern Low
Countries, 1, 2017, p. 1–29.
VAN HEUGTEN, Sjraar, PISSARRO, Joachim & STOLWIJK , Chris (eds.), Van Gogh en de kleuren van de
nacht (Van Gogh Museum, Amsterdam, 13 februari-7 juni 2009; Museum of Modern Art, New
York, 21 september 2008-4 januari 2009), Amsterdam: Van Gogh Museum, 2008.
VAN LEEUWEN, Jacoba, ‘Balancing Tradition and Rites of Rebellion. The Ritual Transfer of Power in
Bruges on 12 February 1488’, in: EADEM (ed.), Symbolic Communication in Late Medieval Towns,
Leuven: Leuven University Press, 2006, p. 65-82.
VAN LOO, Anne (ed.), Repertorium van de architectuur in België van 1830 tot heden, Antwerpen:
Mercatorfonds, 2003.
WEIL, Stephen E., A Cabinet of Curiosities: Inquiries into Museums and their Prospects ,
Washington DC: Smithsonian Institution Press, 1995.
Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Media Policy for the Digital Age, Amsterdam:
Amsterdam University Press, 2006.
WOLFFRAM, Dirk Jan, ‘De moderne stad. Migratie, sociale beheersing en ruimtelijke ordening,
1850-heden’, in: LUCASSEN, Leo & WILLEMS, Wim (eds.), Waarom mensen in de stad willen wonen.
1200-2010, Amsterdam: Bert Bakker, 2009, p. 173-199.