Post on 25-Feb-2019
Instellingsexamens
Nederlands in het mbo, een handreiking
Toetsformats, voorbeeldtoetsen, beoordelingsmodellen en
normbeoordelingen voor Schrijven, Spreken en Gesprekken
voeren op 2F en 3F
Colofon Titel Instellingsexamen Nederlands in het mbo, een handreiking
Auteur Cito/CINOP
A.M. Speijers, J. Koopman, C. Stevens, C. Kuijpers, M. Roders, W. Mulder,
L. Bekkers, J. van Emmerik
Versie 3.0
Datum November 2011
Instellingsexamens Nederlands in het mbo, een handreiking, versie 3.0 I
Inhoudsopgave
Inleiding ............................................................................................................. 1
1 Deel 1: Toetsformats en voorbeeldtoetsen .................................................... 3
1.1 Starten .................................................................................................. 3
1.2 Informatie voor de kandidaat ................................................................... 4
1.3 Informatie voor de toetsleider .................................................................. 5
1.4 Informatie voor de beoordelaar ................................................................ 5
1.5 Informatie voor de gesprekspartner .......................................................... 5
1.6 Instructies voor toehoorders .................................................................... 6
1.7 Ten slotte .............................................................................................. 7
2 Voorbeeldtoetsen .......................................................................................... 8
3 Kwaliteitseisen aan toetsen ......................................................................... 10
3.1 Toetskenmerken ................................................................................... 10
3.2 Constructieregels voor opdrachten .......................................................... 11
3.3 Checklist bij constructie ......................................................................... 12
3.4 Niveau-aanpassing: twee voorbeelden .................................................... 13
4 Deel 2: Werken met beoordelingsmodellen voor productieve vaardigheden 15
4.1 3-staps beoordelingsmodel .................................................................... 15
4.2 Relatie Referentiekader Nederlandse taal en Beoordelingsaspecten ............. 15
4.3 Globaal beoordelen met een 3-puntsschaal .............................................. 16
4.4 Taalverzorging beoordelen ..................................................................... 17
4.5 Scoren ................................................................................................ 19
4.6 Cijfer bepalen ....................................................................................... 19
5 Bijzondere vormen van beoordelen ............................................................. 21
5.1 Groepswerk beoordelen ......................................................................... 21
6 Beoordelaars ............................................................................................... 23
6.1 Deskundige beoordelaars ....................................................................... 23
6.2 Competentieprofiel taalbeoordelaar ......................................................... 25
6.3 Kwaliteit in beoordeling, een continu proces ............................................. 25
7 Normbeoordelingen ..................................................................................... 26
Bijlage 1: Competentieprofiel van de taalassessor ............................................ 27
Kenmerkende competenties van een Taalassessor ............................................... 27
Kerntaken van een taalassessor......................................................................... 28
Bijlage 2: Normbeoordelingen ......................................................................... 300
Bronnen en leestips ......................................................................................... 477
Instellingsexamens Nederlands in het mbo, een handreiking, versie 3.0 1
Inleiding
Vanuit het onderwijsveld is er veel vraag naar goede voorbeelden om het
instellingsexamen Nederlands vorm te geven. Cito en CINOP hebben in opdracht van het
Steunpunt taal en rekenen mbo een aantal voorbeeldtoetsen ontwikkeld en een
bijbehorende handleiding geschreven. Het materiaal is niet voorschrijvend, maar
voorbeeldmatig.
De beoordeling van productieve vaardigheden Nederlands staat nog in de kinderschoenen
en dit materiaal is bedoeld als handreiking en ter inspiratie bij het ontwikkelen van
instellingsexamens Nederlands voor de productieve vaardigheden taal: Schrijven,
Spreken en Gesprekken voeren op de niveaus 2F en 3F van het Referentiekader
Nederlandse taal.
Hoe het instellingsexamen er in werkelijkheid zal uitzien, kan per opleiding verschillen en
zal door de instelling zelf vastgesteld moeten worden. Het staat de onderwijsinstelling vrij
om naar eigen inzicht het instellingsexamen Nederlands vorm te geven, uiteraard met in-
achtneming van de kwaliteitseisen voor examinering.
Het ontwikkelen van toetsen is niet gemakkelijk en wordt vaak onderschat. Het kost veel
tijd en inspanning om volledige en adequate toetsen te maken.
Met het verlenen van de opdracht aan Cito en CINOP wil de opdrachtgever, het Steunpunt
taal en rekenen mbo, de instellingen een handreiking bieden om de tijdsinvestering voor
het ontwerpen van een instellingsexamen beperkt te houden en de organiseerbaarheid
ervan te bevorderen.
De toetsformats geven richting en sturing aan het constructieproces: een goed format
alléén is niet genoeg. Een goed format leidt pas tot een goede toets wanneer deze
ontwikkeld is met de juiste expertise. Pas na vaststelling door de aangewezen
vaststellingscommissie van het roc kan de toets als onderdeel van het instellingsexamen
ingezet worden.
Om ervaring op te doen met de gebruiksmogelijkheden van de toetsformats voor
instellingsexamens Nederlands hebben Cito en CINOP samengewerkt met een
projectnetwerk van vijf roc’s. De roc’s hebben eigen toetsmaterialen aangeleverd voor de
uitwerking van dertien voorbeeldtoetsen in de toetsformats.
De Handreiking bestaat uit de volgende onderdelen:
Handleiding (incl. normbeoordelingen)
Lege toetsformats + lege beoordelingsmodellen Schrijven 2F
Lege toetsformats + lege beoordelingsmodellen Schrijven 3F
• Lege toetsformats + lege beoordelingsmodellen Spreken 2F
• Lege toetsformats + lege beoordelingsmodellen Spreken 3F
• Lege toetsformats + lege beoordelingsmodellen Gesprekken Voeren 2F
• Lege toetsformats + lege beoordelingsmodellen Gesprekken Voeren 3F
• Dertien voorbeelden van ingevulde toetsformats incl. beoordelingsmodellen
(voorbeeldtoetsen)
2 Instellingsexamens Nederlands in het mbo, een handreiking, versie 3.0
De onderdelen zijn om praktische redenen apart te downloaden en bieden samen goede
handvatten om tot een verantwoord en compleet examenproduct te komen.
De toetsformats en de voorbeeldtoetsen zijn op kleine schaal uitgeprobeerd in het
projectnetwerk van de vijf roc’s, waardoor waardevolle feedback is gegenereerd over de
gebruiksmogelijkheden van de formats en de voorbeeldtoetsen. Zo is nog eens kritisch
gekeken naar praktische uitvoerbaarheid en is bij enkele voorbeeldtoetsen gekozen voor
een combinatie van toetsopdrachten in een (sub)domein.
De voorbeeldtoetsen zijn bedoeld als inspiratie, om een denkrichting aan te geven, zodat
instellingen praktijkvoorbeelden hebben hoe een toetsopdracht eruit zou kunnen zien in
de context van beroep en maatschappij.
In deze handleiding worden suggesties en aandachtspunten meegegeven voor de
uitwerking van de eigen toetsen in de toetsformats.
We hopen van harte dat we met deze uitgave een bijdrage leveren aan de kwaliteit van
instellingsexamens Nederlands en zorgen voor tijdswinst en gemak voor
examenontwikkelaars.
November 2011
Arnhem / ‘s–Hertogenbosch
Anne-Marie Speijers (Cito)
Joke Koopman (CINOP)
Corien Stevens (Cito)
Christel Kuijpers (CINOP)
Lyan Bekkers (Cito)
Monique Roders (CINOP)
Wim Mulder (Cito)
Joanne van Emmerik (CINOP)
Met dank aan de leden en hun collega’s van het projectnetwerk van roc’s:
Albeda College, Marjan Mudde, Pim Biemans en Carolien Keijsers
Rijn IJssel College, Marijke van Huijstee, Jacqueline van der Zee en Karin Hell
ROC Mondriaan, Anja Schaafsma en Marja van Knippenberg
Amarantis Onderwijsgroep, Frans Tielens
ROC Tilburg, Louis de Jong en Gon Schatorije
Instellingsexamens Nederlands in het mbo, een handreiking, versie 3.0 3
1 Deel 1: Toetsformats en voorbeeldtoetsen
Inleiding
De toetsformats bestaan uit verschillende onderdelen. Een format heeft per vaardigheid
grotendeels dezelfde opbouw:
• Algemeen voorblad
• Informatie voor de toetsleider
• Informatie voor de kandidaat
• Instructie gesprekspartner (alleen bij Gesprekken voeren)
• Instructie voor de toehoorder(s) (alleen bij Spreken)
• Informatie voor de beoordelaar
• Beoordelingsmodel
Een toetsformat is zo opgebouwd dat de verschillende onderdelen los te kopiëren en te
verspreiden zijn onder de betrokkenen. In de verschillende onderdelen wordt relevante
informatie herhaald. Elke betrokkene krijgt zo de voor hem of haar specifieke informatie
die is afgestemd op de eigen rol en taken. Deze informatie is geschreven vanuit
bijbehorend perspectief, bijvoorbeeld: ‘de kandidaat schrijft een klachtenbrief aan …’ en
‘je schrijft een klachtenbrief aan ‘.
Tip: Plan voldoende tijd om het materiaal te ordenen en te verspreiden.
Het is handig om in een voetnoot de toetscode, afnamedatum en versie op te nemen,
zodat te controleren is of alle betrokkenen inderdaad dezelfde versie gebruiken.
Voorbeeld voetnoot:
SC CO 2F Handel, 10 oktober 2011, versie 1.0
SC = Schrijven
CO = Correspondentie
2F = niveau
Handel: eventueel te wijzigen in andere opleidingsrichting
Afnamedatum: 10 oktober 2011
Versie: nummer of status (concept/definitief) invullen
1.1 Starten
Hoe gaat u aan de slag met het invullen van het toetsformat?
Geef aan welke taalvaardigheid getoetst wordt en op welk niveau. Bij
instellingsexamens Nederlands zal uw keuze gebaseerd zijn op de generieke taaleisen
in deel B van het kwalificatiedossier.
Maak een keuze voor de toetsopdracht of toetsopdrachten die u wilt toetsen.
Relevante beroepsgerichte toetsopdrachten zijn gebaseerd op deel C en D van het
kwalificatiedossier; relevante generieke toetsopdrachten zijn afkomstig uit een
dimensie van Loopbaan en Burgerschap (L&B).
4 Instellingsexamens Nederlands in het mbo, een handreiking, versie 3.0
Om na te gaan of de toetsopdracht die u hebt geschreven inderdaad het juiste
taalniveau uitlokt, gebruikt u de beschrijvingen uit het Referentiekader Nederlandse
taal.
Kies een situatie waarin de taaltaak wordt getoetst: dit kan een praktijksituatie of
praktijksimulatie op school zijn of een andere geschikte context voor uitvoering van
de taaltaak. Laat bij de keuze voor een situatie ook afwegingen van praktische aard
meewegen: Is de ruimte/locatie geschikt voor het afnemen van een examen? Is de
ruimte/locatie beschikbaar ten tijde van het examen?
Beschrijf de condities waaronder de toets wordt afgenomen: voorwaarden,
omstandigheden, instructie.
1.2 Informatie voor de kandidaat
Bij het schrijven van informatie voor de kandidaat is het belangrijk om volledig en
adequaat te zijn: de kandidaat moet de juiste en complete informatie krijgen om de taak
goed uit te kunnen voeren. Hij moet weten welk product hij op moet leveren en hij moet
weten waarop hij beoordeeld wordt. Het is aan te raden om te beginnen met het schrijven
van het deel ‘Informatie voor de kandidaat’. Alle andere onderdelen van het format
kunnen ingevuld worden zodra dit onderdeel volledig en afgerond is.
Daarnaast is het van belang om het taalniveau van de kandidaatinstructie niet hoger te
laten zijn dan het taalniveau van het examen. Bij een 2F examen mag de instructie dus
op maximaal 2F geschreven zijn: dus niet al te lange zinnen en met name hoogfrequente
woorden. Daarentegen hoeft een 3F-taak niet per se op 3F niveau geschreven te zijn.
Duidelijke instructietaal staat voorop. Aanvullend is het goed om te kijken naar de
aanspreekvorm voor de kandidaat: kies voor ‘u’ of ‘je’ en gebruik dit consequent.
Als het onderdeel ‘Informatie voor de kandidaat’ definitief is, kunt u de andere onderdelen
van het format invullen. Hiervoor kunt u gebruik maken van de toepassing ‘knippen en
plakken’ en u kunt de tekst daar waar nodig ‘vertalen’ doelgroep. Het resultaat is dat in
de verschillende onderdelen op veel plekken (bijna) dezelfde informatie staat. Op deze
manier krijgt elke betrokkene voor hem of haar relevante, grotendeels dezelfde
informatie. Een ander voordeel is dat de delen los te verspreiden zijn onder de
betrokkenen bij de toets. De beoordelaar ontvangt bijvoorbeeld specifiek de relevante
informatie voor zijn rol als beoordelaar, de toetsleider ontvangt alleen informatie die
verband houdt met zijn taken. Voorkom overbodig materiaal. Dat leidt tot verwarring en
irritatie.
Na het invullen van het onderdeel ‘Informatie van de kandidaat’ is er overigens geen
vaste volgorde voor het invullen van de andere onderdelen van het toetsformat.
Instellingsexamens Nederlands in het mbo, een handreiking, versie 3.0 5
1.3 Informatie voor de toetsleider
De toetsleider is de persoon die organisatorisch verantwoordelijk is voor de toetsafname.
Taken van een toetsleider kunnen per instelling verschillen. In de formats is de toetsleider
de persoon die de toets afneemt, instructies geeft aan kandidaten, beoordelaars en de
gespreksleider, en ervoor zorgt dat de afname van de toets vlekkeloos verloopt.
Over het geven van instructie kunnen per instelling afspraken gemaakt worden. Denk dan
aan de volgende punten:
Check vooraf de persoonlijke gegevens van de kandidaat.
Licht de toetsopdracht één keer uitgebreid toe.
Geef de kandidaat gelegenheid vragen te stellen over de procedure. Pas op met het
toelichten van de inhoud van de opdracht. Zorg dat je onbedoeld geen informatie
weggeeft die getoetst wordt.
Vat de toetsopdracht nog een keer kort samen.
Controleer de ingeleverde toetsopdrachten en zorg dat het toetsmateriaal bij de juiste
beoordelaar terecht komt.
Tot slot is een toetsleider bevoegd om in te grijpen bij ongeregeldheden.
Afhankelijk van de inhoud van de toets is de rol van de toetsleider erg klein of juist zeer
groot. Zo treedt de toetsleider in taak 6b op als gespreksleider bij een groepsdiscussie:
een voorbeeld van een grote rol.
1.4 Informatie voor de beoordelaar
De informatie voor de beoordelaar is bedoeld voor degene die de kandidaat gaat
beoordelen. Het format begint met de eisen die aan de beoordelaar gesteld worden. Dit
kan per instelling specifiek omschreven worden, bijvoorbeeld ’vakdocent Nederlands’,
‘vakdocent Nederlands met certificaat Taalassessor’.
Het is wenselijk dat een andere dan de eigen docent de deelnemer beoordeelt. Het gaat
erom dat er aantoonbaar sprake is van een betrouwbare en dus van een zo objectief
mogelijke beoordeling. Onafhankelijkheid is zeer belangrijk, maar geen doel op zich. In
alle gevallen is de deskundigheid van de beoordelaar zwaarwegend.
Deel 2 van deze handleiding gaat verder in op het beoordelen van toetsprestaties.
1.5 Informatie voor de gesprekspartner
Specifieke informatie voor de gesprekspartner komt alleen voor bij de vaardigheid
Gesprekken voeren. In dit onderdeel wordt beschreven wat de rol is van (de)
gesprekspartner(s) bij een toets Gesprekken voeren. De gesprekspartner heeft de taak
om taal op het vereiste niveau uit te lokken bij de kandidaat. De kandidaat zal de kans
moeten krijgen om aan te tonen dat hij over gespreksvaardigheden op het vereiste
6 Instellingsexamens Nederlands in het mbo, een handreiking, versie 3.0
niveau beschikt. Zorg voor duidelijk taalgebruik met vermijding van onnodig moeilijke
woorden en zinsconstructies.
We raden sterk aan om voor het onderdeel Gesprekken voeren een gespreksleidraad te
gebruiken. In een gespreksleidraad staan vragen/onderwerpen genoteerd die in het
gesprek ter sprake moeten komen. U kunt de vragen uitschrijven om te voorkomen dat
de vragen te eenvoudig of juist te moeilijk gesteld worden. Door het gebruik van een
gespreksleidraad worden gesprekstaken meer gestandaardiseerd en daardoor onderling
vergelijkbaar. Dat komt de objectiviteit in de beoordeling ten goede.
Tips voor een gespreksleidraad
Het taalgebruik van de kandidaat moet beoordeeld worden. Geef hem/haar voldoende
gelegenheid om aan het woord te zijn. Houd het eigen aandeel functioneel en
beperkt.
Stel open vragen en maak daarbij gebruik van de vraagwoorden: wat, waar, waarom,
welk en hoe.
Vraag door ter verduidelijking en afhankelijk van het niveau ter verdieping.
Vraag de kandidaat eventueel een korte (concluderende) samenvatting te geven van
wat hij vertelt.
Vermijd formuleringen als:
- Probeer eens uit te leggen waarom …. Liever: Leg uit wat de reden is dat ….
- Kun je aangeven op welke manier…. Liever: Leg uit op welke manier… / vertel hoe
- Wat denk je, zal de maatregel effect hebben? Hierop kan de kandidaat ja of nee
antwoorden. Vraag dan door naar de argumenten.
Wanneer u een reflectiegesprek als toetsopdracht wilt gebruiken, is het nuttig om de
STARR- of START-methodiek als inspiratie te nemen:
Situatie (S): Wat was de situatie? / In welke situatie heb je de activiteiten
uitgevoerd?
Taak (T): Wat was jouw taak precies of welke rol heb jij in die situatie vervuld?
Actie (A): Welke activiteiten heb je ondernomen? / Welke acties heb je ondernomen
om de taak uit te voeren?
Resultaat (R): Wat was hiervan het resultaat? / Welke resultaten heb jij behaald?
Reflectie (R): Wat is je reflectie hierop? Met bijvoorbeeld de aansluitende vragen: Wat
ging er goed? Wat kan er beter?
Transfer (T): Stel je voor…(een alternatieve situatie). Wat zou jij dan doen?
Het verdient aanbeveling om een gespreksleidraad of een lijst met gesprekspunten vóór
vaststelling van de toets uit te proberen met de gesprekspartner(s), degene die het
gesprek gaat voeren. Vaak blijken vragen die ‘achter het bureau’ zijn bedacht in de
praktijk beter anders geformuleerd te kunnen worden.
1.6 Instructies voor toehoorders
Bij spreektaken kan het zo zijn, dat de presentatie voor een groep medeleerlingen,
docenten en/of collega’s van het stagebedrijf wordt gehouden. Deze groep toehoorders
moet van tevoren geïnstrueerd worden over welke rol van hen wordt verwacht.
Instellingsexamens Nederlands in het mbo, een handreiking, versie 3.0 7
1.7 Ten slotte
U kunt onderdelen uit het format weglaten als deze niet belangrijk zijn (bijvoorbeeld
‘naam surveillant’). U kunt eventueel onderdelen toevoegen als dat voor uw instelling
relevant is. Ook kunt u de volgorde binnen de taak wijzigen, als u bijvoorbeeld liever de
toegestane hulpmiddelen vooraf wilt laten gaan aan de situatie en opdracht. Het
toetsformat is geen statisch geheel, maar is bedoeld voor gebruik in de praktijk en het is
als zodanig ook naar eigen inzicht aan te passen binnen de kaders van de kwaliteitseisen
voor examinering.
Belangrijk uitgangspunt is dat de informatie voor toetsleider, kandidaat, beoordelaar en
eventueel andere betrokkenen steeds exact overeenkomt. Het is uiteraard van groot
belang dat de toetsopdracht die moeten worden uitgevoerd door de kandidaat en de eisen
die hieraan worden gesteld, op dezelfde wijze zijn geformuleerd in de informatie voor de
toetsleider/de beoordelaar. Daarnaast geldt hetzelfde voor de genoemde toegestane
hulpmiddelen voor de kandidaat, voor de toetstijden, et cetera.
8 Instellingsexamens Nederlands in het mbo, een handreiking, versie 3.0
2 Voorbeeldtoetsen
Inleiding
Als voorbeeld zijn er toetsformats ingevuld voor alle productieve vaardigheden: Schrijven,
Spreken, Gesprekken voeren, op zowel niveau 2F als 3F. De inhoud van de taken komt uit
de praktijk van vijf roc’s. Deze ingevulde toetsformats dienen als voorbeeld en ter
inspiratie om een examen voor de eigen opleiding vorm te geven. In tabel 1 staat een
overzicht van de opgenomen voorbeelden. De toetsformats vormen geen complete
afspiegeling van de opleidingen, dus er is niet voor elk domein een voorbeeld ontwikkeld.
De meeste thema’s die in de voorbeelduitwerkingen gebruikt zijn, zijn - al dan niet met
(beperkte) aanpassingen - goed om te zetten naar andere domeinen en opleidingen. Het
schrijven van een sollicitatiebrief, het houden van een sollicitatiegesprek of het houden
van een presentatie over een stage/BPV-periode zijn thema’s die sectoroverstijgend
inzetbaar zijn. De voorbeelduitwerkingen dienen als praktische voorbeelden en laten zien
welke informatie relevant is voor het invullen van een toetsformat en op welke manier het
ingevuld kan worden.
Uiteraard kunt u ook voor een meer generieke context kiezen uit Loopbaan en
Burgerschap, in dat geval kunnen toetsen soms voor meerdere opleidingen tegelijk
ingezet worden.
Instellingsexamens Nederlands in het mbo, een handreiking, versie 3.0 9
Tabel 1:Overzicht Voorbeeldtoetsen
Nr. Code Taalvaardigheid Niveau Opleiding /Kwalificatie
1 GE-IN-2F-TV Gesprekken voeren,
Informatie uitwisselen
2F Techniek
Primaire timmerkracht
2 GE-IN-2F-
ZW
Gesprekken voeren
Informatie uitwisselen
2F Zorg en Welzijn
Helpende
3 GE-IN-2F-
TKCM
Gesprekken voeren
Informatie uitwisselen
2F Techniek, kunst, cultuur en
media
AV-productie
4 GE-IN-3F-
KCM
Gesprekken
Voeren
Informatie uitwisselen
3F Kunst, cultuur en media
Artiest
5 SP-MO-2F-
ED
Spreken
Monoloog
2F Economie
Administratief
medewerker
6a/6b SP-MO-GE-
DI-3F-KCM
Spreken
Monoloog +
Gesprekken voeren
Discussie en overleg
3F Kunst, cultuur en media
Artiest
7 SC-CO-2F-VL Schrijven
Correspondentie
2F Voedsel en leefomgeving
Dierverzorging
8 SC-CO-2F-
Handel
Schrijven
Correspondentie
2F Handel
Allround medewerker
mode/maatkleding
9 SC-CO-2F-
ZW
Schrijven
Correspondentie
2F Zorg en welzijn
Helpende
10a/10b SC-CO-3F-
KCM
Schrijven
Correspondentie
3F Kunst, cultuur en media
Medewerker
evenementenorganisatie
11 SC-COVS-3F-
ED
Schrijven
Correspondentie
+Verslag
3F Economie
Bedrijfsadministrateur
12 SC-CO-3F-
KCM
Schrijven
Correspondentie
3F Kunst, cultuur en media
Artiest
13 SC-VS-3D Schrijven
Verslag
3F Loopbaan en burgerschap
Vitaal burgerschap
10 Instellingsexamens Nederlands in het mbo, een handreiking, versie 3.0
3 Kwaliteitseisen aan toetsen
Inleiding
De voorbeeldtoetsen en de lege toetsformats nodigen uit om zelf aan de slag te gaan met
de ontwikkeling van toetsopdrachten voor de productieve vaardigheden. Hieronder
aandachtspunten om de kwaliteit van toetsen niet uit het oog te verliezen.
3.1 Toetskenmerken
A. Betrouwbaarheid
Een toets wordt betrouwbaar genoemd als hij bij herhaalde afname onder dezelfde
omstandigheden eenzelfde resultaat laat zien. Drie belangrijke factoren bij
betrouwbaarheid zijn:
De kwaliteit van de toets zelf
De opdrachten en opgaven moeten helder en eenduidig geformuleerd zijn en er
mag geen twijfel bestaan over de uitwerking die van de kandidaat verwacht
wordt.
De omstandigheden waaronder de toets wordt afgenomen
Belangrijk in dit kader is standaardisatie en objectiviteit. Omstandigheden kunnen
op velerlei zaken betrekking hebben: lokale omstandigheden (het in rust kunnen
maken van een toets), gebruik van hulpmiddelen, relatie lengte van de toets met
de beschikbare toetstijd.
De wijze waarop de resultaten worden beoordeeld
Ook bij de beoordeling van de resultaten spelen standaardisatie en objectiviteit
een belangrijke rol. Het resultaat van een kandidaat op een toets kan sterk
bepaald worden door de beoordelaar (zie 3.1). Een mogelijke oplossing voor dat
probleem is de correctie voor zover mogelijk te standaardiseren en te
objectiveren. Bij de taalopdrachten kan dat door exact de inhoudskenmerken te
omschrijven en beoordelaarsgedrag permanent op de agenda van werkoverleggen
van beoordelaars te zetten.
B. Validiteit
De validiteit van een toets is de eigenschap dat de toets meet wat de constructeur
bedoeld heeft ermee te meten. De voorbeeldtoetsen moeten een uitspraak doen over
het taalniveau van de kandidaat. Dat moet nader gespecificeerd worden en daarom
moet een 3F toetsopdracht zo geconstrueerd worden dat deze een taalhandeling op
3F-niveau uitlokt. Voor 2F geldt natuurlijk hetzelfde. Je kunt met deze
voorbeeldtoetsen alleen beoordelen of kandidaten de taalvaardigheid beheersen Een
onvoldoende score op een 3F-toetstaak betekent dus niet automatisch dat de
kandidaat voor die subvaardigheid nog maar op niveau 2F zit. Dat kun je alleen
bepalen met een toetsopdracht die bedoeld is om te meten of een kandidaat niveau
2F beheerst.
Instellingsexamens Nederlands in het mbo, een handreiking, versie 3.0 11
C. Transparantie
Transparantie betreft vooral de inhoud van de opdrachten en de berekening van het
cijfer. Maak altijd duidelijk hoeveel punten nodig zijn voor een voldoende. Bij de
inhoud is het van belang bij de formulering van opdrachten erop te letten dat deze
duidelijk verwijzen naar herkenbare begrippen, situaties of vaardigheden zoals die
beschreven staan in examenprogramma's. Het gebruik van standaardformuleringen
bevordert de duidelijkheid in dit opzicht.
3.2 Constructieregels voor opdrachten
Een aantal problemen met toetsopdrachten kunnen worden voorkomen indien de
constructeur zich houdt aan een aantal regels.
Regel 1: Formuleer bij opdrachten eerst het modelantwoord en vervolgens de
opdracht zelf
Een opdracht kan uiteenlopende uitwerkingen uitlokken die stuk voor stuk te verdedigen
zijn. Dit komt omdat de uitwerkingen terug zijn te voeren op uiteenlopende interpretaties
van de opdracht. Het probleem wordt voorkomen door andersom te werk te gaan.
Formuleer eerst de het wenselijke uitwerking, de zogenoemde modeluitwerking, en dan
pas de bijbehorende opdracht.
Regel 2: Voeg zo nodig restricties aan de opdracht toe
Een ander probleem dat zich voordoet, is dat kandidaten in hun antwoord uitvoeriger dan
wel beknopter zijn dan de docent verwacht. Dit gebeurt vooral bij opdrachten waarbij de
docent geen of onvoldoende restricties voor de kandidaten heeft geformuleerd: hoeveel
voorbeelden moeten er worden gegeven, uit hoeveel woorden mag de uitwerking
maximaal bestaan, et cetera.
Bijvoorbeeld:
Onderbouw je antwoord met twee argumenten voor en twee argumenten tegen.
Regel 3: Ontwikkel opdrachten samen met collega’s
Bij het formuleren van een opdracht realiseren constructeurs zich niet altijd dat
kandidaten een bepaalde manier van lezen hebben en er dus vele interpretaties mogelijk
zijn. Daarom is het goed om opdrachten samen te ontwikkelen.
Regel 4: Splits de opdracht op in een informatiegedeelte en een
opdrachtgedeelte
Door de informatie die nodig is voor het beantwoorden van de vraag uit de vraag/de
opdracht te halen, wordt de vraag/de opdracht voor de kandidaten duidelijker.
Bijvoorbeeld:
Je loopt stage in een verzorgingstehuis. In een werkoverleg staat de bezuiniging op
bewonersbegeleiding op de agenda. Opdracht: Bereid het werkoverleg voor door:
een korte notitie met aantekeningen over jouw ervaring met bewonersbegeleiding te
maken;
je mening over de bezuiniging te formuleren.
12 Instellingsexamens Nederlands in het mbo, een handreiking, versie 3.0
Regel 5: Kom tot afspraken voor wat betreft opdrachtformuleringen: gebruik een
beperkt aantal formuleringen en geef hieraan steeds eenzelfde betekenis.
In de praktijk worden voor hetzelfde type open opdrachten verschillende formuleringen
gebruikt. Deze verschillende formuleringen kunnen bij kandidaten een, niet beoogd,
verschillend antwoordgedrag oproepen. En er kunnen zich problemen voordoen als
bepaalde formuleringen niet steeds consequent gebruikt worden.
Regel 6: Formuleer de opdracht zodanig dat kandidaten de opdracht taalkundig
begrijpen. Laat de conceptopdrachten zo nodig beoordelen door collega’s.
In de praktijk is er in een aantal gevallen sprake van geringere toetsprestaties van
allochtone en vrouwelijke kandidaten. Uit onderzoek is gebleken dat sommige opgaven
moeilijker waren voor allochtone dan voor autochtone kandidaten. Dit als gevolg van hun
andere culturele en linguïstische achtergrond. Ook bleek dat sommige opgaven moeilijker
waren voor meisjes dan voor jongens als gevolg van hun andere interesses en
achtergrondkennis.
Toetsconstructeurs moeten voorkomen dat kandidaten fouten maken die het gevolg zijn
van te moeilijk of te vaag taalgebruik. Cultuurgebonden verwijzingen, (te) lange zinnen
en teksten, figuurlijk taalgebruik en het gebruik van verwijswoorden leveren bij minder
taalvaardige kandidaten problemen op. Het taalgebruik moet echter ook weer niet zo
versimpeld worden dat het inhoudelijke niveau van een toets of examen omlaag gaat.
Regel 7: Hulpmiddel bij tijdsplanning van schrijfopdrachten
Hieronder ziet u een tabel waarin de relatie vraagtype en beantwoordingstijd wordt
toegelicht:
opdracht, die als antwoord 1 woord of zin vergt 1 minuut
opdracht, die als antwoord 1/4 pagina A4 vergt 5 minuten
opdracht die als antwoord 1/2 pagina A4 vergt 10 minuten
opdracht, die als antwoord 1 pagina A4 vergt 25 minuten
opdracht, die als antwoord 2 pagina’s A4 vergt 60 minuten
3.3 Checklist bij constructie
Het is een goede gewoonte om na constructie van een toetsopdracht een collega de
opdracht te laten screenen. Onderstaande checklist is daarbij een handig hulpmiddel.
Taalgebruik
Is de opdracht grammaticaal juist geformuleerd?
Bevat de opdracht ingewikkelde zinsconstructies, die het beoogde niveau te boven
gaat?
Bevat de opdracht een dubbele ontkenning?
Bevat de opdracht onnodige tussenvoegsels?
Is de opdracht onnodig negatief gesteld?
Kan de formulering van de opdracht aanleiding geven tot misverstanden?
Kan de opdracht door een verschuiving van de klemtoon een andere betekenis
krijgen?
Instellingsexamens Nederlands in het mbo, een handreiking, versie 3.0 13
Informatie
Bevat de opdracht voldoende informatie voor uitwerking?
Geeft de opdracht voldoende informatie over de gewenste lengte en vorm van de
uitwerking?
Zijn informatie/probleemstelling en opdracht duidelijk gescheiden?
Relevantie
Suggereert de opdracht onbedoeld een probleem dat niet aan de orde is?
Bevat de opdracht onbedoelde hints voor de uitwerking?
Is de moeilijkheidsgraad van de opdracht respectievelijk van de gehele toets
acceptabel?
Wordt de moeilijkheidsgraad van de opdracht onnodig verhoogd door irrelevante
gegevens?
Context
Is het gebruik van context (tekeningen, grafieken, teksten, afbeeldingen) functioneel?
Is de context duidelijk en correct weergegeven?
Bevat de context onbedoeld irrelevante informatie?
Presentatie
Zijn de opdrachten en de opdrachtonderdelen duidelijk van elkaar te onderscheiden?
Is de nummering van de opdrachten logisch en overzichtelijk?
Zijn de conventies wat betreft spelling, symboolgebruik, interpunctie en dergelijke, in
acht genomen?
Zijn de verwijzingen in de opdracht naar teksten, tekeningen en dergelijke juist?
3.4 Niveau-aanpassing: twee voorbeelden
Met de dertien voorbeeldtoetsen hebben we gespreid over de verschillende vaardigheden
en niveaus voorbeelden willen geven van toetsopdrachten voor productieve vaardigheden.
De voorbeelden kunnen naar believen aangepast worden.
Vaak is het ook mogelijk om met wat kleine aanpassingen een toetsopdracht naar een
ander niveau om te schrijven. U kiest dan bijvoorbeeld een minder complexe situatie (dat
wil zeggen concreet en herkenbaar met enkele op zichzelf staande handelingen) om van
een 3F schrijftaak een 2F schrijftaak te maken of u stelt bij een gesprekstaak over
dezelfde situatie juiste meer complexere vragen (2F3F).
Hieronder geven we tips voor niveau-aanpassing bij een gesprekopdracht en bij een
schrijfopdracht.
14 Instellingsexamens Nederlands in het mbo, een handreiking, versie 3.0
A Opdracht bij ‘Een discussie voeren’
2F 3F
Informele of semi-formele situatie Formele situatie
Eenvoudig onderwerp met een
probleem/dilemma
Complex onderwerp (met een hoger
abstractieniveau) met meerdere dilemma’s
Opdracht om eigen mening te verwoorden
en daarbij één of twee argumenten te
geven
Opdracht om eigen mening te verwoorden
en te onderbouwen, tevens te reageren op
mening van anderen en eigen mening
daarop aan te passen (sturend vermogen)
Opdracht om meningen met elkaar te
vergelijken en daaruit een conclusie te
trekken
Opdracht om anderen te overtuigen van
eigen standpunt
Stel eisen aan duidelijk taalgebruik. Stel eisen aan vloeiendheid, variatie en
uitdrukkingsgemak.
B Opdracht bij ‘Een verslag schrijven’
2F 3F
Onderwerp eenvoudig Onderwerp complex
Gebruik de bronnen bij de taak. Zoek en selecteer bronnen die bij de
opdracht passen.
Maak gebruik van de lay-out bij de
toetsopdracht.
Ontwerp zelf een bij doel en publiek
passende lay-out.
Maak een goede opbouw van het verslag
met een duidelijk begin-, midden- en
slotdeel.
Maak een duidelijke opbouw in het verslag,
gebruik juiste alinea indeling met kopjes en
marges.
Maak duidelijk waarom het verslag
geschreven wordt.
Maak gedachtelijn duidelijk en zorg voor
heldere verbanden.
Stel eisen aan verzorgd (niet geheel
foutloos) taalgebruik.
Stel eisen aan variatie en doeltreffendheid
in woordgebruik, juiste verwijswoorden en
correctheid van spelling, interpunctie en
grammatica.
Instellingsexamens Nederlands in het mbo, een handreiking, versie 3.0 15
4 Deel 2: Beoordelingsmodellen voor productieve
vaardigheden
Inleiding
Voor het vak Nederlands in het mbo is bepaald dat het Referentiekader Nederlandse taal
de basis vormt voor de examinering van het vak. In deel 1 van de handleiding beschreven
we hoe de toetsformats een bijdrage kunnen leveren aan de constructie van adequate
toetsopdrachten. In deel 2 lichten we toe hoe de beoordeling van de kandidaatprestaties
zo betrouwbaar mogelijk kan verlopen.
Deze voorbeelden zijn een handreiking, geen regelgeving.
4.1 3-staps beoordelingsmodel
De beoordeling van toetsprestaties voor de productieve vaardigheden Schrijven,
Gesprekken voeren en Spreken gebeurt met behulp van een 3-staps beoordelingsmodel.
De eerste twee stappen betreffen precondities. Als eerste wordt de leesbaarheid of de
verstaanbaarheid van de prestatie beoordeeld. Als tweede de adequaatheid. Met
adequaatheid bedoelen we dat de prestatie bij de toetsopdracht moet passen. Vraagt de
opdracht om een klachtenbrief en wordt een telefoonmemo opgeleverd, dan is de
opdracht niet adequaat uitgevoerd. Maar ook de lengte van de opgeleverde tekst kan een
reden zijn om de prestatie af te keuren. De opdracht vereist bijvoorbeeld een verslag van
ten minste 500 woorden en er wordt een tekstje van 200 woorden ingeleverd. Voor een te
lange tekst kan dezelfde afspraak worden gemaakt, maar het projectnetwerk van roc’s
adviseerde de overschrijding van de tekstlengte mee te nemen in de
beoordelingaspecten. Als de kandidaat op één van deze precondities negatief scoort,
wordt de beoordeling niet verder voortgezet.
Voldoet de prestatie aan de gestelde precondities, dan volgt stap 3 van de beoordeling,
waar wordt bepaald of de geleverde prestatie voldoende scoort op het beoogde niveau
van het Referentiekader Nederlandse taal.
4.2 Relatie Referentiekader Nederlandse taal en de beoordelingsaspecten
In stap 3 is de directe relatie met het Referentiekader Nederlandse taal terug te vinden.
Het is de standaard bij de beoordeling. De kenmerken van de taakuitvoering uit het
Referentiekader Nederlandse taal vormen de beoordelingsaspecten. In gezamenlijk
overleg is besloten om in deze fase van de ontwikkeling van de schoolexamens de
beschrijving van het Referentiekader Nederlandse taal letterlijk over te nemen. Een
nadere omschrijving van de kenmerken in meer operationele beoordelingsaspecten vraagt
om meer onderzoek, tijd en draagvlak.
Stap 3 uit het beoordelingsmodel is als volgt opgebouwd:
1 Er wordt gestart met de Inhoudskenmerken uit de toetsopdracht.
In de beschrijvingen van de referentieniveaus is weinig aandacht voor de ‘inhoud’ van
de te produceren teksten (complexiteit en abstractieniveau). Om meer recht te doen
aan het vereiste inhoudelijke niveau, wordt expliciet aandacht gegeven aan de
16 Instellingsexamens Nederlands in het mbo, een handreiking, versie 3.0
inhoudskenmerken van de taalprestatie. Hierbij wordt vooral beoordeeld in welke
mate de prestatie volledig en correct is.
Deze inhoudskenmerken zijn per taak verschillend en moeten derhalve per taak
worden aangepast. De inhoudskenmerken die in de opdracht staan vermeld worden
(nagenoeg) letterlijk overgenomen in het beoordelingsmodel.
2 Dan volgen de beoordelingsaspecten die rechtstreeks zijn afgeleid van de
taalvaardigheid en de niveaubeschrijving zoals beschreven onder de kenmerken van
taakuitvoering uit het Referentiekader Nederlandse taal. Per taalvaardigheid zijn er
dus vijf (Spreken en Gesprekken voeren) of zes (Schrijven) aspecten uit het
Referentiekader Nederlandse taal. De aspecten zijn per niveau (2F - 3F) en per
taalvaardigheid hetzelfde en behoeven geen aanpassing per taak.
3 Let op: het kan zo zijn dat in een toetsopdracht niet de complete beschrijving van een
beoordelingsaspect aan de orde komt. In dat geval geldt: wat niet gevraagd wordt,
kan ook niet worden beoordeeld.
In de ontwikkelingsfase is volop discussie geweest over de weging van de
inhoudskenmerken. Vooralsnog is besloten om de inhoudskenmerken als cruciaal aan te
merken. Dat wil zeggen dat voor dit onderdeel minimaal 1 punt (voldoende) gescoord
moet worden. Is dat niet het geval, dan wordt de opdracht als onvoldoende beoordeeld en
wordt de beoordeling gestopt.
Het is evengoed mogelijk dat op opleidingsniveau besloten wordt om de inhoudsaspecten
zwaarder mee te rekenen. In dat geval kan een weging (bijvoorbeeld x 2) worden
toegepast in de beoordeling.
4.3 Globaal beoordelen met een 3-puntsschaal
Aan de hand van de beoordelingscriteria en scoreschalen op de beoordelingslijsten voert
de beoordelaar de beoordeling van de taalprestatie uit. De beoordelingsmodellen die bij
de voorbeeldtoetsen gebruikt worden, geven een globale omschrijving van onvoldoende,
voldoende en goed. Een globale beoordeling staat tegenover een analytische beoordeling,
waarin per scorepunt uitgebreid wordt aangegeven wat goed of fout moet worden
gerekend. Een globale beoordeling is ogenschijnlijk eenvoudig, maar vraagt veel van de
beoordelaar.
Voor een betrouwbaar en evenwichtig beoordelingsmodel is een goed evenwicht nodig
tussen beoordelingsaspecten (verticale as) en schaalpunten (horizontale as) om een
oordeel uit te drukken. Theoretisch geldt het principe dat kan worden volstaan met een
korte scoreschaal, als er maar voldoende beoordelingsaspecten zijn.
In het onderwijsveld mbo leeft sterk de wens een zo eenvoudig mogelijk model op te
leveren om de hanteerbaarheid groot en de beoordelingstijd kort te houden.
Tijdens de proefafnames op de betrokken scholen is voor de beoordeling van de
verschillende aspecten geëxperimenteerd met 2-punts, 3-punts en 4-puntsschalen. De 2-
puntsschaal (onvoldoende-voldoende) bleek onvoldoende betrouwbaar en de 4-
puntsschaal bleek in de praktijk vaak gebruikt te worden als een ‘opgepluste’ 2-
puntsschaal (waarbij 0 en 1 punt staan voor een onvoldoende en 2 en 3 punten staan
voor een voldoende).
Instellingsexamens Nederlands in het mbo, een handreiking, versie 3.0 17
Voor de afzonderlijke beoordeling van de prestaties op de verschillende aspecten hebben
we voor een 3-puntsschaal gekozen. Dat leidt tot de onderstaande omschrijving van de
schaalpunten.
De kandidaat krijgt:
0 punten als de prestatie onvoldoende is.
Dat wil zeggen dat de prestatie op dit aspect te veel tekortkomingen laat zien:
- De inhoud is vaak onvolledig of foutief uitgewerkt.
- Bij de kenmerken van het Referentiekader Nederlandse taal zijn meerdere
verbeterpunten aan te wijzen.
De prestatie is onder het beoogde niveau.
1 punt als de prestatie voldoende is.
Dat wil zeggen dat er op dit aspect een passende prestatie wordt geleverd en er zich
geen grote tekortkomingen voordoen:
- Inhoudelijk is de prestatie (zo goed als) volledig en grotendeels correct.
- Bij de kenmerken van het Referentiekader Nederlandse taal zijn er nog wel enkele
(kleine) verbeterpunten aan te wijzen.
De prestatie is op het beoogde niveau.
2 punten als de prestatie excellent is.
Dat wil zeggen dat het onderdeel op alle beschrijvingspunten binnen dit
beoordelingsaspect uitstijgt boven de minimale basis die gevraagd wordt op dit
niveau.
- De inhoud is verrassend goed uitgewerkt en zeer correct.
- Bij de kenmerken van het Referentiekader Nederlandse taal zijn er geen (of te
verwaarlozen aantal) verbeterpunten aan te wijzen.
De prestatie is boven het beoogde niveau.
Let op: de kandidaat scoort 1 punt op een aspect indien hij voldoet aan de genoemde
criteria bij dat aspect. Een kandidaat krijgt op een aspect alleen het maximale aantal
punten (2) wanneer de prestatie excellent is: boven het niveau dat gevraagd wordt.
4.4 Taalverzorging beoordelen
Voor de categorie: spelling, leestekens en grammatica bij de subvaardigheid Schrijven is
voor een iets andere aanpak gekozen. Het Referentiekader Nederlandse taal is vrij
expliciet over Taalverzorging en werkt deze onderdelen zeer gedetailleerd uit (zie
Hoofdstuk 4). Omdat met name in schrijfproducten fouten in deze categorie als zeer
storend worden ervaren, hebben we in de beoordelingsmodellen voor schrijven de
grenzen van de scoreschalen aangegeven. We hebben gekozen om in de subcategorieën
spelling, interpunctie en grammatica het aantal toegestane fouten te noemen en niet een
percentage. Door punten te tellen objectiveer je de meting in die zin, dat alle fouten
geteld worden die je (in die categorie) tegenkomt. Natuurlijk heeft ook deze methode het
nadeel, dat de kandidaat bij langere teksten meer kans heeft om fouten te maken.
Uit het beoordelingsmodel Schrijven:
18 Instellingsexamens Nederlands in het mbo, een handreiking, versie 3.0
1 Spelling, leestekens en grammatica
Vertoont een betrekkelijk grote beheersing van de grammatica. Incidentele vergissingen,
niet-stelselmatige fouten en kleine onvolkomenheden in de zinsstructuur kunnen nog
voorkomen.
Zie verder: Referentiekader Nederlandse taal Hoofdstuk 4: Begrippenlijst en
Taalverzorging
Beoordeel eerst de 3 categorieën Spelling, Leestekens en grammatica en noteer dan in
de rechterkolom met behulp van de omrekentabel de score van dit onderdeel.
5a Spelling Subscores
0 = 5 of meer spellingsfouten
1 = 3 of 4 spellingsfouten
2 = 1 of 2 spellingsfouten
5b Leestekens
0 = 5 of meer leestekensfouten
1 = 3 of 4 leestekensfouten
2 = 1 of 2 leestekensfouten
5c Grammatica
0 = 5 of meer grammaticale fouten
1 = 3 of 4 grammaticale fouten
2 = 1 of 2 grammaticale fouten
Totaal spelling, leestekens en grammatica:
Omrekentabel van totalen:
0 – 1 = 0 punten
2-3-4 = 1 punt
5-6 = 2 punten
0 1 2
0 1 2
0 1 2
0 1 2 3 4 5 6
Er is discussie geweest over een grotere foutentolerantie bij 2F. We hebben daar van af
gezien, omdat het aantal fouten kan niet los worden gezien van de tekst. Taalgebruikers
met lagere niveaus zullen teksten met eenvoudige zinsconstructies en simpelere
woordgebruik opleveren. Het aantal fouten is dus relatief!
Instellingsexamens Nederlands in het mbo, een handreiking, versie 3.0 19
In het projectnetwerk van roc’s is voorgesteld om fouten in deze categorie die meerdere
keren voorkomen elke keer apart fout te tellen. Bijvoorbeeld:
Er worden consequent aaneenschrijffouten gemaakt: verpleeg huis; ochtend
medicatie; inbus sleutel.
De werkwoordsvervoeging gaat consequent fout: hij bepaald; zij snoeid, zij heeft
gesnoeit, hij heeft bepaalt; evenals fouten tegen samengestelde werkwoorden:
gesamenwerkt, geherinnerd.
Een fout wordt maar 1x aangerekend als het exact dezelfde fout is. Bijvoorbeeld het
woord fabricage wordt consequent als fabrikage geschreven.
4.5 Scoren
De kandidaat scoort voldoende als hij gemiddeld voor alle aspecten een voldoende heeft
behaald. Dus minimaal 7 x 1 en 6 x 1.
Er zijn twee cruciale voorschriften:
De inhoudskenmerken zijn cruciaal. Dat wil zeggen dat de kandidaat daarop ten
minste 1 punt (voldoende) moet scoren om de opdracht met een voldoende cijfer af
te sluiten.
Een kandidaat mag op maximaal één aspect 0 punten scoren. De 0 punten moeten
om tot een voldoende te komen wel gecompenseerd worden met een 2
puntenscore/goed.
Het kan zijn dat het kwalificatiedossier nog andere elementen als cruciaal aanwijst.
Het beoordelingsmodel kan daarop eenvoudig worden aangepast.
Maximale score
De kandidaat kan een maximale score halen als hij op alle beoordelingsaspecten 2 punten
scoort.
Voor Schrijven: 7 x 2 = 14
Voor Gesprekken voeren: 6 x 2 = 12
Voor Spreken: 6 x 2 = 12
Het totale aantal behaalde punten wordt vervolgens met behulp van een omrekentabel
vertaald naar een cijfer. Wordt in een opleiding besloten bijvoorbeeld de
inhoudskenmerken x 2 te laten wegen, dan wordt de maximale score met 2 punten
verhoogd.
4.6 Cijfer bepalen
Bij elke voorbeeldtoets is een omrekentabel bijgevoegd om het cijfer te bepalen. We
werken in de omrekentabel met decimalen, omdat een uitspraak over het niveau van
deze taalvaardigheid nooit gebaseerd zal zijn op één toetsopdracht. De cijfers van de
verschillende taken moeten gemiddeld worden. Een cijfer zonder decimalen zou de
kandidaat te veel afrondingswinst opleveren.
20 Instellingsexamens Nederlands in het mbo, een handreiking, versie 3.0
Scoreschaal bij Schrijven 2F en 3F
Scoreschaal bij Spreken en Gesprekken voeren 2F en 3F
Aantal punten Cijfer
14 10
13 9,5
12 9,0
11 8,4
10 7,9
9 7,2
8 6,6
7 6,0
6 5,3
5 4,4
4 3,6
3 2,8
2 2,0
1 1,2
0 1,0
Aantal punten Cijfer
12 10
11 9,4
10 8,7
9 8,0
8 7,4
7 6,7
6 6,0
5 5,0
4 4,0
3 3,0
2 2,0
1 1,0
0 0
Instellingsexamens Nederlands in het mbo, een handreiking, versie 3.0 21
5 Bijzondere vormen van beoordelen
Inleiding
Zowel de opdrachtgever als de deelnemers uit het projectnetwerk hebben aangegeven
zeer veel belang te hechten aan een efficiënte manier van toetsen. Een groepsopdracht is
bij uitstek een middel om tijd te winnen. Hieronder gaan we in op de speciale eisen die
het beoordelen van groepswerk vraagt.
5.1 Groepswerk beoordelen
Groepswerk is in veel opleidingen een didactisch waardevolle werkwijze, die de
kandidaten voorbereidt op het functioneren in een team dat gezamenlijk aan een dienst of
een product werkt. Het beoordelen van groepswerk is een ander punt. In haar artikel
Beoordelingsmethodes voor het toekennen van individuele cijfers aan groepsproducten.
Loon naar werken. (Examens 2004) beschrijft Anneke Bax de verschillende mogelijkheden
voor het beoordelen van groepswerk.
Het beoordelen van groepswerk is complex en moeilijk om objectief te doen, zeker als het
groepsproducten betreft waar weken aan gewerkt is en waarbij de verschillende
groepsleden verschillende rollen hebben gehad. Hoe beoordeel je zo objectief mogelijk
ieders aandeel? Hoe reken je af op wat de individuele kandidaat daadwerkelijk heeft
gepresteerd?
De makkelijkste oplossing is iedereen hetzelfde cijfer te geven. Maar is dat wel in alle
gevallen eerlijk? Er zijn altijd kandidaten die ‘hun snor drukken en meefietsen op het werk
van anderen’. Maar er zijn ook kandidaten die met grote voortvarendheid het voortouw
nemen en het leeuwendeel van het werk verzetten. Dat verschil moet beloond worden.
Bax komt met een paar tips:
1 De docent geeft als basis elke kandidaat hetzelfde groepscijfer voor de geleverde
prestatie. Daaraan wordt vervolgens de individuele beoordeling gekoppeld. Deze
beoordeling komt uit de observatie van de beoordelaar zelf, bijvoorbeeld van een
groepsdiscussie (zie voorbeeldopdracht 6b) of komt tot stand in een gesprek met de
kandidaat waarop doorgevraagd wordt op zijn aandeel (zie tips voor
Gespreksleidraad: STARR-methodiek) of met gegevens uit een verslag of logboek van
de kandidaat.
Het eindcijfer komt tot stand door middeling van de twee cijfers met de aantekening
dat het individuele cijfer voldoende moet zijn.
2 De docent gebruikt ook hier het groepscijfer als basis maar vraagt voor de
individuele beoordeling advies van de (betrokken) kandidaten. Deze werkwijze wordt
ook wel co-assessment genoemd.
3 De kandidaten zelf krijgen een zware rol in de beoordeling. Zij beoordelen elkaars en
eigen werk volgens een vastgestelde werkwijze. Deze werkwijze noemen we peer
(groeps)- of selfassessement.
22 Instellingsexamens Nederlands in het mbo, een handreiking, versie 3.0
De werkwijzen bij 2 en 3 krijgen structuur door de kandidaten de volgende vragen voor te
leggen:
Noem een of meer kandidaten van je groep, inclusief jezelf die het best hebben
gepresteerd.
Zet de groepsleden en jezelf in rangorde aan de hand van ieders presentatie.
Beoordeel elk groepslid, ook jezelf, op een absolute schaal.
Bax beveelt aan voor de individuele beoordeling onder andere de checklist van Conway
e.a. (Leijk 1996) te gebruiken. Dit is een checklist die goed lijkt te passen bij het
beoordelen van productieve taalvaardigheden. Het lijkt geen onoverkomelijk bezwaar
deze checklist ook voor zelfassessment te gebruiken en een kolom ‘jezelf’ op te nemen.
Naam
Kandidaat a
Naam
kandidaat b
Naam
kandidaat c
Naam
kandidaat d
Zoeken naar informatie /
literatuur
3 2 1 2
Analyseren van informatie 2 2 1 5
Voorbereiden / vormgeven
presentatie
2 4 2 2
Groepspresentatie 2 1 1 2
Totaal aantal punten 9 9 5 11
Legenda:
1 = geen enkele nuttige bijdrage
2 = goed geprobeerd, zonder succes
3 = gemiddeld
4 = boven gemiddeld
5 = bijzonder goed.
De combinatie van docentbeoordeling en peer-, co- of selfassessment maakt het mogelijk
dat de docent / beoordelaar een beter beeld krijgt van de inbreng van de afzonderlijke
groepsleden en zodoende elk afzonderlijk groepslid een eindcijfer toekent, dat recht doet
aan ‘loon naar werken’.
Instellingsexamens Nederlands in het mbo, een handreiking, versie 3.0 23
6 Beoordelaars
Inleiding
Werken met een globale beoordelingswijze vraagt veel van de beoordelaars. De
kandidaten hebben recht op een objectieve beoordeling die leidt tot een onomstreden
waardering van hun prestatie. Zonder deskundige beoordelaars bestaat geen enkele
garantie op de kwaliteit van schoolexamens Nederlands.
6.1 Deskundige beoordelaars
Objectieve beoordeling is een ideaal dat bij nagenoeg geen enkele beoordelingssituatie
gerealiseerd zal worden. Beoordelaars zullen aan hetzelfde antwoord op een vraag of
dezelfde uitvoering van een opdracht verschillende beoordelingen geven. Deze verschillen
zullen de betrouwbaarheid van de toetsscores negatief beïnvloeden.
De beoordeling van productieve vaardigheden Nederlands staat nog in de kinderschoenen
en wordt verder bemoeilijkt door de standaard, het Referentiekader Nederlandse taal taal,
dat relatief nieuw en niet erg expliciet is in de beschrijving van de kenmerken van
taakuitvoering en de niveaus.
Door te werken met voorbeeldtoetsen met beoordelingsmodellen die een vaste structuur
hebben, komt de objectiviteit een stapje dichterbij. Maar de scorepunten onvoldoende,
voldoende en goed zijn globaal omschreven en daarom is het van groot belang om
veelvuldig met collega-beoordelaars te overleggen over de resultaten van de beoordeling.
Leg regelmatig beoordelingen naast elkaar of plan oefensessies of trainingen waarin
gezamenlijk kandidaatprestaties worden beoordeeld. Geef elkaar feedback en streef
ernaar om verschillen in de beoordeling (tussen ‘jouw 2F en mijn 2F’) op te heffen. Met
andere woorden streef naar beoordelaarsovereenstemming.
Een hoge beoordelaarsovereenstemming is een noodzakelijke voorwaarde voor het
realiseren van een hoge toetsbetrouwbaarheid. Dat we kandidaten door twee of liever nog
meer onafhankelijke beoordelaars zouden moeten laten beoordelen, is een wens die in
praktische zin zelden gerealiseerd zal kunnen worden. Het zou al heel mooi zijn als niet
de betrokken docent, maar een collega de prestatie (mede) beoordeelt.
Daarnaast zult u merken dat elke beoordelaar/docent zijn eigen visie op de kandidaat, op
het onderwijs, op toetsing et cetera heeft. Die visie kan het oordeel kleuren. Deze
subjectiviteit kan beperkt worden door u bewust te worden van enkele valkuilen van
beoordelaars.
24 Instellingsexamens Nederlands in het mbo, een handreiking, versie 3.0
Klassieke valkuilen van beoordelaars en suggesties voor oplossingen
Valkuil Oplossing
Normverschuiving
Beoordeling wordt aangepast aan
gemiddeld prestatieniveau van groep
kandidaten.
Om normverschuiving te voorkomen, moet
niet steeds het werk van dezelfde
kandidaten als eerste nagekeken worden.
Aanbevolen wordt om de volgorde van
beoordelen regelmatig te wijzigen.
Sequentie-effect
Voorafgaande beoordelingen beïnvloeden
een volgende prestatie.
Het sequentie-effect kan beperkt worden
door per vraag in plaats van per kandidaat
de antwoorden van de kandidaten te
beoordelen.
Contaminatie-effect
Eigen werk en niveau van eigen
kandidaten wordt de standaard voor de
beoordeling.
Het contaminatie-effect is moeilijk
oplosbaar zolang er geen scheiding is
aangebracht tussen doceren en
beoordelen. Intercollegiaal uitwisselen van
beoordelingsactiviteiten, docent A
beoordeelt de toets van kandidaten van
docent B, en andersom, biedt een
oplossing.
Halo-effect
Bekendheid met kandidaat weegt mee. Een
matige presentatie van een goede
kandidaat wordt anders beoordeeld dan
van een slechte kandidaat.
Het halo-effect kan beperkt worden door
de toets anoniem na te kijken. Aan
kandidaten wordt gevraagd om niet hun
naam op de toets te zetten maar hun
identificatienummer. Het halo-effect kan
eveneens worden gematigd door het
inschakelen van een onafhankelijke tweede
beoordelaar. Een tweede beoordelaar
beperkt ook het contaminatie-effect.
Indien in plaats van de eigen docent een
buitenstaander als beoordelaar optreedt,
doen beide genoemde effecten zich niet
voor.
Signifisch effect
De persoonlijke opvatting van de
beoordelingstaak leidt tot streng of soepel
beoordelingsgedrag.
Door regelmatig met collega–beoordelaars
te overleggen en te reflecteren over eigen
en elkaars beoordelaarsgedrag kunnen
grote verschillen verkleind worden.
Deze lijst is niet zeker niet uitputtend beschreven, maar is bedoeld ter illustratie van het
belang van collegiale consultatie en intervisie.
Instellingsexamens Nederlands in het mbo, een handreiking, versie 3.0 25
6.2 Competentieprofiel taalbeoordelaar
Er doen verschillende competentieprofielen van taalassessoren de ronde. In bijlage 1 is
een voorbeeld opgenomen van het competentieprofiel voor taalassessor dat door
Certiforce Ci. en CINOP is ontwikkeld. Dit profiel is nadrukkelijk bedoeld als hulpmiddel
dat gebruikt kan worden voor:
werving en selectie;
scholing en onderhoud van deskundigheid;
beoordeling en certificering.
6.3 Kwaliteit in beoordeling, een continu proces
De levensduur van een goed beoordelingsmodel is sterk afhankelijk van het voortbestaan
van de onderwijsdoelstelling en het bijhorende onderwijs. Criteria evolueren met de
toepassing ervan. Is er eenmaal een beoordelingsschaal ontwikkeld, dan moet je deze
nog uitproberen in de praktijk en op grond van de resultaten bijstellen. In de praktijk kun
je dan ontdekken dat de schaaldefinitie nog niet helemaal juist is, dat bepaalde
omschrijvingen toch maar beter gewijzigd kunnen worden of dat een belangrijk kenmerk
over het hoofd is gezien. Het kan ook zijn dat er in de loop van tijd betere voorbeelden/
beschrijvingen te vinden zijn ter illustratie van de schaalpunten. Een beoordelingsschaal
is nooit helemaal af. Het is de moeite waard erin te investeren. Een goed
beoordelingsinstrument is immers niet alleen belangrijk bij de meting van leerresultaten,
maar het kan ook een krachtig onderwijsleermiddel zijn. Een punt van aandacht hierbij is
het volgende: de inspectie beoordeelt de verschillen in becijfering tussen het
schoolexamen en het centraal examen. Als het gemiddelde schoolexamencijfer per vak
aanzienlijk afwijkt van het gemiddelde centraal examencijfer, beschouwt de inspectie dit
als een risicofactor voor de kwaliteit van het onderwijs op de school.
Om de ontwikkeling van de kwaliteit van de beoordelingsschalen een eerste zetje te
geven, hebben we in het volgende hoofdstuk normbeoordelingen bij verschillende taken
op verschillende niveaus opgenomen.
26 Instellingsexamens Nederlands in het mbo, een handreiking, versie 3.0
7 Normbeoordelingen
Inleiding
In Bijlage 2 vindt u normbeoordelingen van zes kandidaatprestaties. In deze
beoordelingen in de vorm van good en bad practices beschrijven we welke afwegingen er
gemaakt zijn om tot een beoordeling te komen. Een good practice staat voor een
kandidaatprestatie die als voldoende is beoordeeld. Een bad practice voor een
onvoldoende prestatie.
De normbeoordelingen zijn tot stand gekomen met behulp van docenten en hun collega’s
uit het projectnetwerk van roc’s die deelgenomen hebben aan de proefafnames. Zij
hebben in eerste instantie de kandidaatprestaties beoordeeld. Daarna hebben acht
taalexperts van Cito en CINOP de prestaties beoordeeld en vervolgens hebben tien
experts uit het docentennetwerk hun oordeel gegeven. Dan nog zullen de meningen
verschillen. Zie ook 3.1.
Het gaat om normbeoordelingen voor:
Gesprekken 2F, een good practice
Spreken 2F, een bad practice
Schrijven 2F, een good en bad practice
Schrijven 3F, een good en bad practice
Er is meer landelijk onderzoek nodig naar de naar de beoordeling van productieve
vaardigheden Nederlands in het mbo en verschillen in beoordelaarsgedrag. Meer
onderzoek zal meer input en onderbouwing opleveren voor een zo betrouwbaar mogelijke
beoordeling. We staan nu pas aan het begin.
Zie verder Bijlage 2.
Instellingsexamens Nederlands in het mbo, een handreiking, versie 3.0 27
Bijlage 1: Competentieprofiel van de taalassessor
Er doen verschillende competentieprofielen van taalassessoren de ronde. Deze bijlage
bevat als voorbeeld het competentieprofiel voor taalassessor dat door Certiforce Ci. en
CINOP is ontwikkeld. Dit profiel is nadrukkelijk bedoeld als hulpmiddel dat gebruikt kan
worden voor werving en selectie, scholing en onderhoud van deskundigheid en
beoordeling en certificering.
Dit profiel is gebaseerd op het competentieprofiel voor een assessor zoals dit is
opgenomen in de kwaliteitscode van het Kenniscentrum EVC (2011) en de
beroepsstandaarden voor talendocenten BIT (2008) en docenten Nederlands, 2009). Dit
competentieprofiel voor de taalassessor is onafhankelijk van de doeltaal. Een taalassessor
kan aan dit competentieprofiel voldoen voor Nederlands en/of één of meerdere moderne
vreemde talen, afhankelijk van zijn vakbekwaamheid in die taal/talen.
Kenmerkende competenties van een Taalassessor
1 Beoordelen van taalprestaties
De taalassessor is in staat op adequate wijze een beoordeling te geven van de
taalcompetentie van de doeltaal van de kandidaat (met als onderdelen de vijf
taalvaardigheden lezen, luisteren, spreken, gesprekken voeren en schrijven), aan
de hand van de gebruikte assessmentinstrumenten en deze beoordeling te
relateren aan het voor de kandidaat vereiste taalcompetentieprofiel.
De taalassessor is in staat het niveau van taalprestaties (lezen, luisteren, spreken,
gesprekken voeren en schrijven) te beoordelen aan de hand van de prestatie-
indicatoren uit de standaard: het Europees Referentiekader Nederlandse taal voor
de talen (ERK) en/of het Referentiekader Nederlandse taal.
2 Observeren
De taalassessor is in staat om op adequate wijze de kandidaat te observeren en
aan deze observatie, in relatie met de standaard van de beoordelingsprocedure,
een beoordeling te koppelen.
3 Interviewen
De taalassessor is in staat om, in het Nederlands, opdracht- en
interviewtechnieken toe te passen ter beoordeling van de kwaliteit van de
bewijzen van verworven taalcompetenties.
4 Mondeling en schriftelijk rapporteren en terugkoppelen
De taalassessor is in staat om met de kandidaat op een constructieve,
motiverende wijze te communiceren over de beoordeling en de uitslag hiervan,
passend bij het niveau van de kandidaat. De taalassessor kan de beslissingen, die
genomen zijn op basis van de beoordeling en die aangeven op welke punten de
kandidaat bekwaam is, duidelijk uitleggen en onderbouwen.
De taalassessor is in staat om een duidelijk, gedetailleerd en gestructureerd
verslag van de beoordeling op te stellen.
28 Instellingsexamens Nederlands in het mbo, een handreiking, versie 3.0
5 Vakbekwaamheid van de taalassessor
De taalassessor is taaltechnisch bekwaam en dient te beschikken over voldoende
ervaring en kwalificaties in de doeltaal. Hij beheerst de doeltaal op minimaal
niveau B2 voor de moderne vreemde talen en minimaal C1/4F voor Nederlands.
De taalassessor kan bewijzen dat hij voldoende vaktechnisch onderlegd is en
bereid is op de hoogte te blijven van verdere ontwikkelingen in zijn vakgebied.
De taalassessor is bekend met de beoordelingsprocedure en doelstellingen, de
beoordelingsinstrumenten, gekoppeld aan de uitgangspunten, niveaus en
prestatie-indicatoren van het ERK en/of het Referentiekader Nederlandse taal.
De taalassessor is bekend met de taalcompetentieprofielen in de
beroepsstandaarden en heeft kennis van de taalhandelingen binnen kerntaken en
werkprocessen ten behoeve van de beoordeling.
6 Reflecteren
De taalassessor is in staat kritisch te reflecteren op zijn eigen handelen als
assessor. Hij kan terugblikken op het vertoonde gedrag, door te benoemen wat
goed ging en wat minder goed. Tevens kan hij gedragsalternatieven benoemen.
De taalassessor laat zien dat hij verkregen feedback oppakt en betrekt bij zijn
toekomstig handelen.
Kerntaken van een taalassessor
1 Beoordelen van een (taal)portfolio
De taalassessor beoordeelt de waarde van het (taal)portfolio (onderdeel Dossier)
en de bekwaamheidsbewijzen aan de hand van verschillende criteria (zoals
authenticiteit, relevantie, actualiteit enzovoort).
De taalassessor beoordeelt het niveau van de taalprestaties zoals die zijn
opgeslagen in het Dossier van het (taal)portfolio aan de hand van de prestatie-
indicatoren van ERK en/of het Referentiekader Nederlandse taal. Hij gebruikt
hierbij een beoordelingsprotocol, dat is gebaseerd op het ERK en/of het
Referentiekader Nederlandse taal.
2 Beoordelen van een proeve van bekwaamheid / taalassessments
De taalassessor beoordeelt taalprestaties van de kandidaat tijdens een proeve van
bekwaamheid of praktische, al dan niet gesimuleerde, testsituaties. Daartoe
observeert de taalassessor tijdens de testsituatie en maakt objectieve
aantekeningen. Op basis van observatieresultaten interpreteert en evalueert de
taalassessor de taalprestaties in relatie tot de standaard. Hij gebruikt hierbij een
beoordelingsprotocol, dat is gebaseerd op het ERK en/of het Referentiekader
Nederlandse taal.
3 Houden van een interview
De taalassessor voert een gesprek (volgens een passende interviewmethode,
bijvoorbeeld het criteriumgericht interview) met de kandidaat in het Nederlands
om te beoordelen wat de kwaliteit van de bewijzen is aan de hand van
verschillende criteria (zoals authenticiteit, relevantie, actualiteit et cetera).
Instellingsexamens Nederlands in het mbo, een handreiking, versie 3.0 29
4 Houden van een gesprek in de doeltaal
De taalassessor voert een gesprek met de kandidaat in de doeltaal om te
beoordelen wat het niveau is van de gespreksvaardigheid van de kandidaat in
relatie tot het ERK en/of het Referentiekader Nederlandse taal. De taalassessor
kan het gesprek afstemmen op het niveau van de kandidaat. De inhoud van het
gesprek is afgeleid van een of meerdere werkprocessen. Hij gebruikt hierbij een
beoordelingsprotocol, dat is gebaseerd op het ERK en/of het Referentiekader
Nederlandse taal.
5 Overleggen en rapporteren
De taalassessor overlegt met de andere (taal)assessor(en) om tot een
eindbeoordeling te komen. Op basis van de onafhankelijke beoordelingen van de
co-assessoren wordt een eindoordeel gegeven gebaseerd op consensus.
De taalassessor stelt een eindrapportage op in het Nederlands. Hierin wordt
duidelijk informatie verschaft over het resultaat van de beoordeling. De
eindrapportage kan bedoeld zijn voor de kandidaat of voor de vakassessor.
De taalassessor communiceert met de kandidaat over de uitkomsten van de
beoordeling (informeren, eindgesprek enzovoort) in het Nederlands.
30 Instellingsexamens Nederlands in het mbo, een handreiking, versie 3.0
Bijlage 2: Normbeoordeling
1. Gesprekken 2F good practice*
2. Spreken 2F bad practice*
3. Schrijven 2F good practice
4. Schrijven 2F bad practice
5. Schrijven 3F good practice
6. Schrijven 3F bad practice
De kandidaatprestaties bij Gesprekken en Spreken zijn te vinden op de website van het
Steunpunt taal en rekenen mbo.
Instellingsexamens Nederlands in het mbo, een handreiking, versie 3.0 31
1. Normbeoordeling GE-IN-2F-ZW Sollicitatiegesprek kinderopvang (good practice)
Naam kandidaat: Brenda Angelo STAP 1 De preconditie Verstaanbaarheid is voldoende.
STAP 2 De preconditie Adequaatheid is voldoende.
STAP 3 Aspect 1 Inhoudskenmerken: 2 punten
Minimaal twee redenen waarom hij/zij de baan graag wil hebben: De kandidaat
geeft drie redenen (die aan elkaar raken) waarom ze de baan wil hebben: ze heeft een opleiding gedaan, ze heeft al eerder in een kinderopvang gewerkt en ze wil kinderen helpen zich te ontwikkelen. Ook verderop in het gesprek blijkt uit haar verhalen waarom zij geïnteresseerd is in de baan. De uitwerking is voldoende.
Minimaal twee voorbeelden uit werk/stage die duidelijk maken dat hij/zij geschikt is voor de baan: Ze vertelt dat ze met kinderen van 0 tot 4 heeft gewerkt in de kinderopvang. Meer voorbeelden geeft ze op dit punt in het gesprek niet, omdat de docent haar onderbreekt. Verderop in het gesprek bespreekt ze hoe ze een aantal probleemsituaties heeft opgelost tijdens haar stage. De uitwerking is
voldoende. Sterke punten van zichzelf benoemen en minder sterke punten: Ze vertelt op
verzoek van de gesprekspartner over hoe ze een aantal probleemsituaties heeft opgelost. Hiermee geeft ze inzicht in haar sterke en zwakke punten. Vervolgens noemt ze een aantal sterke en zwakke punten van zichzelf. De uitwerking is voldoende.
Zelf een paar vragen stellen over de baan: De kandidaat stelt zelf een aantal (relevante) vragen. De uitwerking is voldoende.
De kandidaat is zeer volledig en correct in de verwerking van de inhoudskenmerken.
Aspect 2 Beurten nemen en bijdragen aan samenhang: 1 punt De kandidaat luistert goed naar de gesprekspartner en ze wacht rustig met
antwoorden tot zij is uitgesproken. Ze luistert goed naar de vragen die aan haar worden gesteld. De kandidaat is zelf voldoende aan het woord, maar om twee punten te behalen, zou ze wat meer initiatief moeten nemen in het gesprek: ze is nu nog vrij volgzaam.
Aspect 3 Afstemming op doel: 2 punten De kandidaat levert een goede bijdrage aan het doel van het gesprek en is goed in staat de gewenste informatie te vertrekken. Ook kan zij aantonen waarom zij de
geschikte kandidaat voor de functie is.
Aspect 4 Afstemming op gesprekspartner: 2 punten
De kandidaat richt zich op adequate wijze tot haar gesprekspartner: haar toon is noch te formeel, noch te informeel. De kandidaat lacht en vertelt af en toe een
grapje, maar ze vervalt niet in een te amicale rol: ze is erg consequent in de afstemming op haar gesprekspartner.
32 Instellingsexamens Nederlands in het mbo, een handreiking, versie 3.0
Aspect 5 Woordgebruik en woordenschat: 1 punt
De kandidaat heeft een toereikende, adequate woordenschat voor dit niveau, waar de gespreksonderwerpen vrij concreet zijn.
Aspect 6 Vloeiendheid, verstaanbaarheid en grammaticale beheersing:1 punt
De kandidaat is goed verstaanbaar, ondanks haar lichte accent. Ze spreekt vloeiend, maar maakt wel grammaticale fouten. Deze zijn echter niet of nauwelijks storend voor het begrip.
Score: 9 punten
Cijfer: 8,0
Instellingsexamens Nederlands in het mbo, een handreiking, versie 3.0 33
2. Normbeoordeling SP-MO-2F-ED Presentatie stage (bad practice) Naam kandidaat: Patrycya K.
STAP 1 De preconditie Verstaanbaarheid is voldoende. STAP 2
De preconditie Adequaatheid is voldoende.
STAP 3 Aspect 1 Inhoudskenmerken: 1 punt
Een inleiding: De kandidaat leidt haar presentatie kort in en ze vertelt (erg) kort waar ze het over gaat hebben. Ze vertelt nog niet waar ze stage heeft gelopen, maar dat volgt al vrij snel hierna. De uitwerking is voldoende.
Een presentatie van de organisatie: De kandidaat noemt het bedrijf waar ze stage heeft gelopen, waar het bedrijf gelegen is en ze vertelt over de andere vestigingen. De uitwerking is voldoende.
Informatie over de stage-afdeling: De kandidaat vertelt slechts dat er in het bedrijf maar één afdeling is, meer vertelt ze niet. De uitwerking is onvoldoende.
Informatie over de werkzaamheden: De kandidaat vertelt over haar werkzaamheden: hoe ze de dag start en wat ze gedurende de dag voor klussen heeft. De uitwerking is voldoende.
Eigen mening over de stage: De kandidaat vertelt dat ze de stage leerzaam vond, dat het een goede ervaring was en ze bedankt haar stagebegeleiders. De
uitwerking is voldoende. Vragenronde en bedankje: De kandidaat beantwoordt veel vragen, maar haar
presentatie was dan ook erg kort. Ze bedankt de aanwezigen niet. De uitwerking is voldoende.
De kandidaat heeft van de zes inhoudselementen één element onvoldoende
uitgewerkt. De overige inhoudselementen zijn voldoende uitgewerkt, alhoewel de uitwerking soms gevallen maar nèt voldoende is. Bij het beoordelen van de compleetheid en correctheid van de inhoudskenmerken, wordt de kandidaat geholpen door de beantwoording van de vragen aan het eind van
haar presentatie. In het Referentiekader Nederlandse taal wordt het kunnen beantwoorden van vragen naar aanleiding van een presentatie expliciet genoemd en dus dient dit onderdeel te
worden meegenomen in de beoordeling.
Aspect 2 Samenhang: 1 punt
De kandidaat geeft een presentatie met een duidelijke opbouw, ze geeft aan waar ze het over gaat hebben en ze loopt die punten vervolgens langs. De presentatie kent geen duidelijk eind.
Aspect 3 Afstemming op doel: 1 punt De kandidaat geeft de presentatie voldoende duidelijk een informatieve vorm. Ook hier geldt, dat ze haar prestatie ten aanzien van dit beoordelingsaspect beter uitwerkt in de beantwoording van de vragen dan in de presentatie zelf.
Aspect 4 Afstemming op publiek: 1 punt
34 Instellingsexamens Nederlands in het mbo, een handreiking, versie 3.0
De kandidaat richt zich op adequate wijze tot haar medeleerlingen: de toon is noch te formeel, noch te informeel. De kandidaat toont echter weinig repertoire om het publiek te boeien. Tijdens het beantwoorden van de vragen wordt ze enthousiaster
en geeft ze ook voorbeelden uit haar stage. Daarom verdient ze toch één punt voor dit aspect.
Aspect 5 Woordgebruik en woordenschat: 0 punten De kandidaat heeft een beperkte woordenschat. Zij omschrijft woorden die zij niet goed kent, wat past bij dit niveau, maar toch zijn sommige delen van haar
presentatie moeilijk te volgen door haar gebrekkige woordenschat.
Aspect 6 Vloeiendheid, verstaanbaarheid en grammaticale beheersing: 0 punten
De kandidaat spreekt vloeiend, maar ze maakt veel grammaticale fouten, die vaak niet hersteld worden. Bovendien is haar uitspraak soms onduidelijk, waardoor zij moeilijk te verstaan is en moeilijk te volgen is.
NB: Dit beoordelingsaspect kan lastig te beoordelen zijn, omdat we hier te maken hebben met een (oud-) NT2-leerder. Docenten met getrainde NT2-oren dienen zich ervan bewust te zijn, de lat voor dit soort kandidaten niet (ongemerkt) hoger of lager te leggen dan voor kandidaten waarvan het Nederlands de moedertaal is. De omschrijving in het Referentiekader Nederlandse taal blijft leidend!
Score: 4 punten Cijfer: 4,0
Instellingsexamens Nederlands in het mbo, een handreiking, versie 3.0 35
3. Normbeoordeling SC-CO-2F-ZW Sollicitatiebrief schrijven (good practice)
KANDIDAATPRESTATIE
Aan: Stichting Peuterspeelzalen Arnhem T.a.v. mevr. C. Hennekes Joyce Teussink Rozenhof 67a 7002 AK Doetinchem Tel. 06-98400284 Email: jcteussink@gmail.com Betreft: sollicitatie assistent – peuterleidster Leiden, 25 mei 2011 Geachte mevrouw Hennekes. Naar aanleiding van de advertentie op uw website voor de vacature van assistent-peuterleidster maak ik mijn interesse aan u kenbaar. Aangezien ik de BBL-opleiding Pedagogisch Werker wil gaan volgen, zou een werkomgeving met kinderen en hun ouders/begeleiders voor mij een mooie start zijn. Bovendien sluit de functie van assistent – peuterleidster goed aan bij mijn opleiding. Ik denk dat ik heel geschikt ben voor deze baan en dat jullie mij goed kunnen gebruiken. Mijn kwaliteit zijn: doorzettingsvermogen, vriendelijk, geduldig, betrouwbaar en leergierig. Daar heb ik veel aan voor bovenstaande functie. Ook heb ik relevante werkervaring met kinderen in de functie als klassenassistent op een basisschool. Daarnaast werk ik al ongeveer twee jaar als vrijwilliger voor het clubhuis van onze speeltuinvereniging. Mocht u na het lezen van mijn brief geïnteresseerd zijn geraakt. Dan zou ik graag een uitnodiging ontvangen voor een eventueel verder gesprek. ‘Met vriendelijke groet’, Joyce Teussink
36 Instellingsexamens Nederlands in het mbo, een handreiking, versie 3.0
STAP 1 De preconditie Leesbaarheid is voldoende.
STAP 2 De preconditie Adequaatheid is voldoende. STAP 3
Aspect 1 Inhoudskenmerken: 1 punten Vermelding van de vacature. De kandidaat verwijst direct naar de vacature op de
website en ze vermeldt de juiste vacature (‘assistent peuterleidster’). De
uitwerking is voldoende. Vermelding van de opleiding die de kandidaat wil gaan volgen. De kandidaat
vertelt welke opleiding ze wil gaan volgen. De uitwerking is voldoende. Motivatie van de sollicitatie met minimaal twee redenen. De kandidaat geeft twee
redenen: de werkomgeving en de functie passen goed bij de opleiding die ze wil gaan volgen. De uitwerking is voldoende.
Geschiktheid voor de baan met minimaal twee voorbeelden uit stage/werk. De kandidaat geeft aan waarom zij geschikt is voor de baan. Ook geeft ze aan dat ze relevante werkervaring heeft en geeft ze hiervan twee voorbeelden (alhoewel het tweede voorbeeld nog wat vraagtekens oproept: in hoeverre zijn de
werkzaamheden in het clubhuis relevant voor deze functie?). De uitwerking is voldoende.
Aspect 2 Samenhang: 2 punten
De tekst kent een duidelijke opbouw voor wat betreft inleiding – kern – slot. De tekst is goed ingedeeld in alinea’s. Omdat er gebruik wordt gemaakt van complexe verbindingswoorden, zoals ‘aangezien’ en ‘bovendien’, kennen we twee punten toe.
Aspect 3 Afstemming op doel: 1 punt De kandidaat heeft duidelijk een sollicitatiebrief geschreven, waarin verschillende doelen zijn gerealiseerd: informeren, overtuigen en aansturen op een uitnodiging voor een gesprek. De kandidaat heeft in de opdracht duidelijke aanwijzingen gekregen voor opbouw en inhoud. De brief beschikt over een eenvoudige lineaire structuur waarin de gevraagde informatie wordt opgesomd. De uitwerking van de
opdracht stijgt niet uit boven het vereiste niveau.
Aspect 4 Afstemming op publiek: 2 punten De kandidaat laat een juist gebruik zien van de vaste structuren die passen bij een sollicitatiebrief. Ze heeft een licht zakelijk toon, maar toont ook enthousiasme.
De kandidaat richt zich met haar taalgebruik goed op haar publiek, in dit geval de ontvanger van de sollicitatiebrief. Ze is consistent in haar toon: ze past register consequent toe zoals vereist op het bovenliggende niveau 3F). Daarom krijgt ze twee punten.
Aspect 5 Woordgebruik en woordenschat: 2 punten
Het woordgebruik van de kandidaat is adequaat en goed gevarieerd, de kandidaat toont aan een breed scala aan woorden in te kunnen zetten. In het licht van het
beoogde niveau is de prestatie op dit aspect 2 punten waard.
Aspect 6 Spelling, leestekens en grammatica: 2 punten
Instellingsexamens Nederlands in het mbo, een handreiking, versie 3.0 37
Spelling: 2 punten
- Geen fouten.
Leestekens: 1 punt - Na ‘Hennekes’ moet een komma staan i.p.v. een punt. - Voor ‘Dan’ staat een punt, dit moet een komma zijn en ‘Dan’ moet met een kleine
letter worden geschreven. Dit telt als één fout. - Bij ‘Met vriendelijke groet’ moeten de aanhalingstekens worden weggelaten,
Grammatica: 2 punten - ‘Kwaliteit’ staat ten onrechte in het enkelvoud.
Aspect 7 Leesbaarheid: 1 punt
Bij een sollicitatiebrief is geen sprake van een titel en tekstkopjes. Wel kunnen we zeggen dat de tekst de lay out heeft van een sollicitatiebrief. Het is wel wenselijk om (met name in de kop) wat meer witregels te plaatsen om de leesbaarheid te vergroten. Bovendien is er in de opdracht al de nodige sturing gegeven voor een juiste indeling in alinea’s. Daarom krijgt de kandidaat hier niet
twee punten.
Score: 11 punten Cijfer: 8,4
38 Instellingsexamens Nederlands in het mbo, een handreiking, versie 3.0
4. Normbeoordeling SC-CO-2F-ZW Sollicitatiebrief schrijven (bad practice)
KANDIDAATPRESTATIE
Erica van Es Vinkenstraat 43 3541 HM Utrecht Utrecht 25-05-2011 Geachte Mevrouw I Mijnheer Stichting Peuterzalen, Arnhem Naar aanleiding van een advertentie via het internet waarin gevraagd wordt naar een peuterleidster. Wil ik graag reageren. Het assisteren voor bij een groep peuters trekt mijn enorm aan. Onder iemands leiding werken vind ik fijn hierdoor krijg ik veel ervaring en sluit aan op mijn opleiding. Mijn opleiding die ik nu doe is Pedagogisch Werker 3 in het mbo. Ik geniet enorm van mijn opleiding en het omgaan met peuters. Het directe van peuters en hun eerlijkheid daar haal ik veel voldoening uit. En ik heb veel geduld en heel actief en schoonmaken gaat mij ook heel goed af. Ik hoop u hiermee voldoende te hebben ingelicht en hoop mijn enthousiasme over te kunnen brengen in een gesprek met u. Vriendelijke groet,
Erica van Es
Instellingsexamens Nederlands in het mbo, een handreiking, versie 3.0 39
STAP 1 De preconditie Leesbaarheid is voldoende.
STAP 2 De preconditie Adequaatheid is voldoende. STAP 3
Aspect 1 Inhoudskenmerken: 0 punten Vermelding van de vacature: De kandidaat verwijst naar het internet, deze
verwijzing is te ruim: een specifieke verwijzing naar ‘uw website’ is gewenst.
Daarnaast geeft de kandidaat aan dat zij naar de vacature ‘peuterleidster’ solliciteert: dit is onjuist, het betreft de vacature ‘assistent peuterleidster’. De uitwerking is onvoldoende.
Vermelding van de opleiding die de kandidaat wil gaan volgen: De kandidaat
vertelt welke Opleiding ze volgt, niet welke ze gaat volgen. De uitwerking is onvoldoende.
Motivatie van de sollicitatie met minimaal twee redenen: De kandidaat noemt inderdaad twee redenen: ze geniet enorm van de opleiding en ze geniet van de peuters. De uitwerking is wat beperkt, maar voldoende.
Geschiktheid voor de baan met minimaal twee voorbeelden uit stage/werk: De
kandidaat geeft aan dat ze geduldig is, actief is endat ze goed kan schoonmaken. Het is verdedigbaar dat deze voorbeelden afkomstig zijn vanuit stage, aangezien zij kort daarvoor verwijst naar haar opleiding. De uitwerking is (net) voldoende.
De kandidaat krijgt uiteindelijk 0 punten, want van de vier inhoudskenmerken heeft
ze er slechts twee voldoende uitgewerkt. Hier stopt dus de beoordeling! Een kandidaat moet immers minimaal voldoende scoren op de Inhoudskenmerken. Op basis van bovenstaande is het product afgekeurd. Toch zetten wij voor dit voorbeeld de beoordeling voort, om toch inzicht te geven in de beoordeling van de
beoordelingsaspecten Schrijven op 2F.
Aspect 2 Samenhang: 1 punt
De eerste alinea is onzorgvuldig geformuleerd. De tweede alinea lijkt meer op een opsomming van bekende omschrijvingen, dan op een coherent geheel dat ook door
de lezer begrepen wordt. Het gebruik van verwijswoorden is redelijk correct (naar aanleiding van, hierdoor, daar).
Aspect 3 Afstemming op doel: 1 punt
Duidelijk is dat het doel van de kandidaat is om een sollicitatiebrief te schrijven, met
redenen en een motivatie. Dit doel verliest ze niet uit het oog. De kandidaat heeft in de opdracht duidelijke aanwijzingen gekregen voor opbouw en inhoud. De brief beschikt over een eenvoudige lineaire structuur waarin de gevraagde informatie wordt gegeven, maar ook niet veel meer. De uitwerking van de opdracht stijgt niet uit boven het vereiste niveau.
Aspect 4 Afstemming op publiek: 1 punt
De kandidaat laat een juist gebruik zien van de vaste structuren die passen bij een sollicitatiebrief. Ze heeft een licht zakelijk toon, maar toont ook enthousiasme.
De kandidaat krijgt niet twee punten, daarvoor is haar toon te direct: ze ‘gooit’ als het ware de woorden naar de lezer toe. Ze past niet de sociale registers toe die
passen bij een sollicitatiebrief.
40 Instellingsexamens Nederlands in het mbo, een handreiking, versie 3.0
Aspect 5 Woordgebruik en woordenschat: 1 punt
Het woordgebruik van de kandidaat is adequaat en voldoende, maar niet excellent. Ze lijkt vooral ‘geleende/ aangeleerde’ taal te gebruiken, maar maakt een weinig betrokken indruk.
Aspect 6 Spelling, leestekens en grammatica: 1 punt
Spelling: 2 punten - Geen fouten
Leestekens: 0 punten - ‘Mevrouw / Meneer’ moeten beide met een kleine letter geschreven worden. Dit
telt als één fout. - ‘Stichting peuterspeelzalen, Arnhem’: de komma moet worden weggelaten. - Voor ‘Wil’ staat een punt, dit moet een komma zijn en ‘Wil’ moet met een kleine
Letter worden geschreven. Dit telt als één fout. - Na ‘fijn’ ontbreekt een komma of een punt - Na ‘eerlijkheid’ ontbreekt een komma.
Grammatica:1 punt - ‘voor bij een groep’: hier is een verkeerd voorzetsel gebruikt . - ‘trekt mijn enorm aan’: hier is een verkeerd voornaamwoord gebruikt. - ‘en sluit aan op’: het onderwerp ontbreekt. - ‘en heel actief’: persoonsvorm en onderwerp ontbreken.
Aspect 7 Leesbaarheid: 0 punten
Het Referentiekader Nederlandse taal gaat op schrijven 2F in op het gebruik van een titel en tekstkopjes. Daarvan is bij een sollicitatiebrief doorgaans geen sprake. Ook betreft het hier geen schrijfproduct van meer dan 2 A4-tjes.
Kijken we naar 1F, dan zien we dat een kandidaat op dat niveau een brief moet kunnen voorzien van correcte datering, adressering, aanhef en ondertekening. Het product van deze kandidaat, dat op 2F hoort te zijn, vertoont op dat punt meerdere gebreken. Daarom vinden wij dat de kandidaat op het aspect Leesbaarheid niet voldoet. De kandidaat krijgt 0 punten.
Score: Niet van toepassing. De kandidaat scoort ‘onvoldoende’ op beoordelingsaspect 1
Inhoudskenmerken. Het schrijfproduct wordt niet verder beoordeeld, er wordt geen score toegekend. Eindcijfer: Wanneer een kandidaat ‘onvoldoende’ scoort op beoordelingsaspect 1, is het aan de
school zelf om te bepalen welk cijfer wordt toegekend. Uiteraard kan dit nooit een voldoende zijn.
Instellingsexamens Nederlands in het mbo, een handreiking, versie 3.0 41
5. Normbeoordeling SC-COVS-3F-ED Artikel schoolkrant (good practice)
KANDIDAATPRESTATIE
Bedrijfsadministratie is dé opleiding voor jou! Als je van rekenen houdt, dan is deze opleiding heel geschikt voor jou. De opleiding bestaat uit drie jaren studie. Tijdens het eerste jaar leer je de basis voor Boekhouden en Calculatie. In het tweede en derde jaar wordt dit verder uitgebouwd en kun je aan het werk voor de praktijkdiploma’s Boekhouden en Calculatie. Welke vakken kun je nu verwachten tijdens de opleiding? Je begint met de vakken BKB (Basis Kennis Boekhouden) en BKC (Basis Kennis Calculatie). Dit zijn de basisonderwerpen in de boekhouding. Als je die twee dingen niet voldoende afrond kan je niet verder in de opleiding als bedrijfsadministratie. Als je ze wel haalt kan je gaan voor het Praktijkdiploma Boekhouden (PDB) en het Praktijkdiploma Calculatie (PDC). Het niveau daarvan ligt een stuk hoger dan van BKB en BKC, maar je kan er ook wel veel meer mee bereiken. De vakken boekhoudvakken BKB en BKC vond ik niet erg moeilijk, maar toen ik in het eerste jaar zat moest ik wel wennen aan de werkwijze bij deze vakken. Als je het eenmaal begrijpt zie je dat het niet moeilijk is. Het vak BKC heb ik altijd makkelijker gevonden dan BKB, omdat je bij BKC veel bezig bent met rekenen en dat ligt mij beter dan het boekhoudkundige gedeelte waar bij BKB veel aandacht aan wordt besteedt. Zoals ik al schreef, zit het verschil tussen boekhouden en calculatie grotendeels in het wiskundige gedeelte. Bij boekhouden gaat het meer om de grootboekrekeningen kennen waar je alles op moet boeken en bij calculatie leer je hoe je alles moet uitrekenen voor de facturen door middel van allerlei formules. Een heel leuk onderdeel van de opleiding is de stage. Je moet namelijk elk leerjaar stage lopen. Daarbij kan je goed gebruik maken van wat je allemaal hebt geleerd. Niet bij elk bedrijf gaat het helemaal zoals je geleerd hebt, maar in grote lijnen is het toch wel hetzelfde. Ik heb bijvoorbeeld PDB nodig gehad, omdat ik daarbij het leren opstellen en verwerken van facturen heb geleerd. Ook leer je bij PDB het verwerken van het bankboek en kasboek, wat je ook weer kan gebruiken op je stage. Als dit verhaal jou interesseert, zou ik zeker voor deze opleiding kiezen! Je leert hier goed hoe je formules kan toepassen en om hoofd te rekenen, dat kan later altijd nog van pas komen. Tevens leer je er om je te concentreren en nauwkeurig te werken. Dus kies voor deze opleiding en verbreed je horizon!
42 Instellingsexamens Nederlands in het mbo, een handreiking, versie 3.0
STAP 1 De preconditie Leesbaarheid is voldoende.
STAP 2 De preconditie Adequaatheid is voldoende. STAP 3
Aspect 1 Inhoudskenmerken: 1 punt Een pakkende titel: De titel past bij de tekst en is pakkend. De uitwerking is
voldoende.
Een korte beschrijving van de opbouw van de opleiding in basiskennis (BKB en BKC) en praktijkdiploma’s (PDB en PDC): De opbouw van de opleiding wordt in de eerste alinea kort toegelicht. In de tweede alinea vertelt de kandidaat wat de afkortingen betekenen en wat er gebeurt als je de vakken
niet haalt. Wat de verschillende vakken daadwerkelijk inhouden vertelt hij niet. Daarom is de uitvoering van dit inhoudskenmerk niet voldoende.
Eigen ervaringen met BKB en BKC: De kandidaat legt (op leerlingniveau) helder uit wat zijn eigen ervaring is met de vakken. De uitwerking is voldoende.
Het verschil tussen boekhouden en calculatie: Het verschil tussen boekhouden
en calculatie wordt kort toegelicht vanuit het perspectief van de kandidaat. De uitwerking is voldoende.
Eigen ervaringen met PDB in je stage:De kandidaat licht kort zijn ervaringen toe met PDB in de stage en ondersteund dit met voorbeelden. De uitwerking is voldoende.
Een afsluiting met een goede reden om voor de opleiding bedrijfsadministratie te kiezen: De kandidaat draagt meerdere redenen aan. Hij sluit bovendien af
met een wervende zin. De uitwerking is voldoende.
De kandidaat krijgt één punt en niet twee punten. Dat laatste zou gebeuren indien een aantal (of alle) aspecten bovengemiddeld goed zijn uitgewerkt. Dat is hier niet het geval: de kandidaat heeft voldaan aan de opdracht, maar is soms wat al te ‘kort maar krachtig’.
Aspect 2 Samenhang: 2 punten
De tekst kent een duidelijke opbouw in alinea’s. Per inhoudskenmerk heeft de kandidaat een aparte alinea gebruikt, wat goed verdedigbaar is. De kandidaat zorgt
voor een goede samenhang tussen de afzonderlijke alinea’s, door terug te verwijzen
of door de alinea van een korte inleiding te voorzien. De tekst heeft ook een duidelijk slot: de kandidaat sluit af met een wervende zin.
Aspect 3 Afstemming op doel: 1 punt
De kandidaat kan meerdere doelen hanteren: informeren, overtuigen en werven. De kandidaat geeft informatie over de opbouw en inhoud van de opleiding en probeert toekomstige studenten met de beschrijving van de eigen ervaringen ervan te overtuigen dat de opleiding een goede keuze is. Het wervende karakter van het artikel komt tot uitdrukking in de titel en de afsluitende zin. De kandidaat heeft echter geen excellente prestatie geleverd:
daarvoor is het artikel niet wervend genoeg. Hij heeft zich nog teveel laten leiden door de inhoudselementen uit de opdracht (waardoor het geheel nog teveel het karakter van een opsomming heeft).
Aspect 4 Afstemming op publiek: 2 punten
Instellingsexamens Nederlands in het mbo, een handreiking, versie 3.0 43
De kandidaat heeft duidelijk toekomstige leerlingen voor ogen gehad bij het schrijven van de tekst en is consistent in zijn toon. De kandidaat heeft goed rekening gehouden met de (afwezigheid van) voorkennis van de lezers.
Aspect 5 Woordgebruik en woordenschat: 1 punt Het woordgebruik van de kandidaat is meestal adequaat en redelijk gevarieerd. De afkortingen komen regelmatig voorbij, maar dat is inherent aan de vereiste inhoudselementen.
Aspect 6 Spelling, leestekens en grammatica: 1 punt
Spelling: 2 punten
- Tweede alinea: bij ‘afrond’ ontbreekt de –t
Leestekens: 1 punt - Tweede alinea: komma tussen ‘afrond’ en ‘kan’ ontbreekt. - Tweede alinea: komma na ‘haalt’ ontbreekt. - Derde alinea: komma na ‘zat’ ontbreekt. - Derde alinea: komma na ‘begrijpt’ ontbreekt.
Grammatica: 1 punt - Vierde alinea: fout in de zinsconstructie ‘Bij boekhouden gaat het meer om de
grootboekrekeningen kennen’. - Vijfde alinea: ‘het’ ontbreekt als lidwoord bij ‘kasboek’. - Zesde alinea: ‘om hoofd te rekenen’: hoofdrekenen is geen scheidbaar
werkwoord.
Aspect 7 Leesbaarheid: 1 punt
De tekst heeft een heldere structuur, er is een logische indeling in alinea’s en de kandidaat heeft witregels gebruikt om de alinea’s van elkaar te onderscheiden. Voor
de titel en de (wervende) afsluitende zin van de tekst is gebruik gemaakt van een andere lettergrootte / -dikte, waardoor deze er duidelijk uitspringen. De kandidaat had twee punten kunnen behalen, wanneer hij gebruik had gemaakt van tussenkopjes en illustraties (om het wervende karakter van de tekst te benadrukken), alhoewel de opdracht dit natuurlijk ook niet specifiek uitlokt.
Score: 9 punten Cijfer: 7,2
44 Instellingsexamens Nederlands in het mbo, een handreiking, versie 3.0
6. Normbeoordeling SC-COVS-3F-ED Artikel schoolkrant (bad practice)
KANDIDAATPRESTATIE
Gek op cijfers en computers?! Dit is mijn laatste jaar van de opleiding bedrijfsadministratie bij het albeda college. In het eerste jaar leer je de basiskennis van boekhouden en calculatie (BKB en BKC) als je dat voldoende hebt afgerond ga je verder met de praktijkdiploma's van boekhouden en calculatie (PDB en PDC). Er word uitgegaan dat je hier in het tweede jaar mee begint. Aan het einde van het tweede jaar doe je examen over PDB en PDC, aan het einde van het derde jaar doe je de andere helft van het examen PDB en PDC. De ervaringen over BKB en BKC zijn positief. Het is erg interessant maar zeker wel lastig. Je moet je goed kunnen verdiepen en begrijpen wat je doet. BKB gaat over boekhouden, dit gaat over journaalposten, begin- en eindbalansen opmaken, resultatenrekeningen opzetten en je leert hoe het werkt met rekeningen van privé in een bedrijf. Met het vak BKC leer je vooral veel formules. Je moet weten hoe je de kostprijs van iets berekend. En hoe een uurtarief wordt opgezet in een bedrijf. Ook leer je hier dingen over afschrijven, rentekosten en overige kosten van bijvoorbeeld het inventaris. Dit vak is heel interessant en je leert veel. In deze opleiding loop je ook veel stage. In het eerste jaar loop je 10 weken 3 dagen in de week stage. In het tweede jaar loop je 20 weken 3 dagen in de week stage en het laatste jaar loop je ook 20 weken 3 of 4 dagen in de week stage. Bij het laatste jaar ligt het eraan of je na deze opleiding een vervolgopleiding HBO gaat doen. Ik heb PDB bij sommige stages goed kunnen toepassen bij andere wat minder. Wel moet je bij je stage goed weten over dingen met BTW (belasting toegevoegde waarde). Er is namelijk een verschil tussen verrekende en verschuldigde BTW. Ook moet je de algemene dingen van boekhouden goed beheersen in een stage bedrijf. Dit wordt allemaal uitgelegd in de lessen en op het stage bedrijf.
Een goede reden om bedrijfsadministratie te doen is dat je er altijd in verder kan groeien. Het is altijd makkelijk als je een eigen bedrijf gaat beginnen of als je graag op kantoor werkt.
Instellingsexamens Nederlands in het mbo, een handreiking, versie 3.0 45
STAP 1 De preconditie Leesbaarheid is voldoende.
STAP 2 De preconditie Adequaatheid is voldoende. STAP 3
Aspect 1 Inhoudskenmerken: 1 punt Een pakkende titel: De titel past bij de tekst en is pakkend. De uitwerking is
voldoende.
Een korte beschrijving van de opbouw van de opleiding in basiskennis (BKB en BKC) en praktijkdiploma’s (PDB en PDC): De opbouw van de opleiding wordt in de eerste alinea kort toegelicht. Helaas worden de afkortingen niet toegelicht. De lezer moet raden waar de schrijver het over heeft. De kandidaat schetst een
duidelijk beeld van de opbouw over de leerjaren en de overgangs/examenmomenten. In de 3e alinea wordt zonder overgang de inhoud van de vakken toegelicht. Het is wat ongestuurd en wordt niet door de alinea-indeling ondersteund. Daarom is de uitvoering van dit inhoudskenmerk net voldoende.
Eigen ervaringen met BKB en BKC: worden zowel in alinea 2 en halverwege alinea
3 (zonder overgang) beschreven. De uitwerking is voldoende. Het verschil tussen boekhouden en calculatie: Het verschil tussen boekhouden en
calculatie wordt kort toegelicht vanuit het perspectief van de kandidaat. De uitwerking is voldoende.
Eigen ervaringen met PDB in je stage: De kandidaat licht niet haar eigen
ervaringen toe met PDB in de stage. Zij geeft meer een opsomming dan eigen ervaringen weer. De uitwerking is onvoldoende.
Een afsluiting met een goede reden om voor de opleiding bedrijfsadministratie te kiezen. De kandidaat draagt meerdere redenen aan. De afsluitende zin is matig wervend. De uitwerking is voldoende.
De kandidaat krijgt één punt en geen 0 punten. Dat laatste zou gebeuren als de inhoudelijke aspecten van de opdracht incompleet of foutief waren. Dat is hier niet het geval: de kandidaat heeft voldaan aan de opdracht, maar is het geheel is erg
‘karig’. Zij verdient daarom één punt. Aspect 2 Samenhang: 0 punten
De tekst kent een rommelige en onduidelijke duidelijke opbouw. De lezer valt direct
in de tekst, omdat een goede inleidende zin ontbreekt. Er is nauwelijks sprake van alinea’s. De tekst heeft wel een duidelijk slot: de kandidaat sluit af met een slotzin, die niet echt wervend te noemen is.
Aspect 3 Afstemming op doel: 0 punt
Het doel van de tekst is om kandidaten te werven. De kandidaat heeft hieraan voldaan door informatie te verstrekken, maar de tekst is onsamenhangend geschreven en de kandidaat geeft vaak lange opsommingen. De kandidaat heeft moeite om trouw te blijven aan het doel van het schrijfproduct: werven. Als lezer raak je snel de draad kwijt, waardoor het risico ontstaat het risico dat het artikel
terzijde wordt gelegd.
Aspect 4 Afstemming op publiek: 1 punt
Het woordgebruik en de toon van de tekst zijn afgestemd op de beoogde nieuwe
studenten. De studenten worden niet direct aangesproken, wat in deze situatie (het
46 Instellingsexamens Nederlands in het mbo, een handreiking, versie 3.0
willen werven van kandidaten) wel een pluspunt zou zijn. Daarom verdient de kandidaat niet twee punten.
Aspect 5 Woordgebruik en woordenschat: 1 punt
Het woordgebruik van de kandidaat is over het algemeen adequaat. De woordvariatie is nog wat beperkt.
Aspect 6 Spelling, leestekens en grammatica: 1 punt Spelling: 0 punten
- Hoofdlettergebruik: Bedrijfsadministratie - Hoofdlettergebruik: Albeda College. - Aaneenschrijffout: stagebedrijf - Regel 4: ‘word’ moet worden geschreven met –t.
- Regel 12: ‘berekend’ moet worden geschreven als ‘berekent’.
Leestekens: 0 punten - Regel 2: komma of punt na ‘(BKB en BKC)’ ontbreekt. - Regel 3: komma na ‘afgerond’ ontbreekt.
- Regel 7: Komma na ‘interessant’ ontbreekt. - Regel 19: komma na ‘toepassen’ ontbreekt. - Regel 23: komma na ‘doen’ ontbreekt.
Grammatica: 2 punten
- Regel 13: ‘de’ afschrijven: onterecht gebruik van lidwoord.
- Regel 14: ‘het inventaris’, verkeerd gebruik lidwoord.
Aspect 7 Leesbaarheid: 0 punt De leesbaarheid van de tekst is zeer matig, doordat witregels ontbreken. Mede daardoor is het onduidelijk waar alinea’s beginnen en ophouden. Dit komt de
leesbaarheid van de tekst niet ten goede.
Score: 4 punten Cijfer: 3,6
Instellingsexamens Nederlands in het mbo, een handreiking, versie 3.0 47
Bronnen en leestips
Bax, A.E.(2004): Beoordelingsmethoden voor het toekennen van individuele cijfers aan
groepsproducten. Uit: Examens(4), november 2004.
Bohnenn E. e.a. (2007): Raamwerk Nederlands: Nederlands in (v)mbo-opleiding, beroep
en maatschappij. ’s-Hertogenbosch, CINOP
Expertgroep Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen(2008). Over de drempels met taal.
De niveaus van taalvaardigheid. Enschede: SLO
Expertgroep Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen(2009). Een nadere beschouwing.
Enschede: SLO
Meestringa, T. Ravesloot C. en De Vries, H.(2010): Concretisering referentieniveaus
Schrijven en Lezen in het vo. Enschede; SLO
Van der Leeuw, B., Meestringa, T. Ravesloot C. (2011): Concretisering referentieniveaus
Gesprekken en Spreken in het vo. Enschede: SLO
Lejk, M., Wyvill M.& Farrouw,S., (1996): A Survey of Methods of Serving Individual
Grades from Group Assessments. Assessment & Evaluation in Higher Education, 21 (3)
Sanders, P. (eindredactie)(2011): Toetsen op school
Arnhem: Cito.